• No results found

Caput I.

Hoofdstuk I.

Opschrift (v. 1). De wrekende God (v. 2-6). Zijne handelwijze tegenover vriend en vijand (v. 7-15).

LA S T van Ninive1)

. Boek des gezichts van Nahum, den Elceseër.

ON U S Ninive: Liber visionis Nahum

Elcesaei.

2. Een ijverzuchtig God en een wreker is de Heer; een wreker is de Heer en vol 2. Deus aemulator, et ulciscens Dominus:

ulciscens Dominus, et habens furorem:

gramschap; een wreker is de Heer op ulciscens Dominus in hostes suos, et

irascens ipse inimicis suis. zijne vijanden en toornend is Hij over zijne tegenstrevers2)

.

3. De Heer is lankmoedig en groot in macht; en zuiverend zal Hij niet 3. Dominus patiens, et magnus

fortitudine, et mundans non faciet

schuldeloos maken3)

. De Heer! in storm innocentem. Dominus in tempestate, et

turbine viae ejus, et nebulae pulvis pedum ejus.

en wervelwind zijn zijne wegen, en de wolken zijn het stof zijner voeten4)

! 4. Hij dreigt de zee en maakt ze droog; en alle stroomen maakt Hij tot woestijn. 4. Increpans mare, et exsiccans illud: et

omnia flumina ad desertum deducens.

Verkwijnd is Basan en de Karmel, en de bloem van den Libanon is verwelkt5)

. Infirmatus est Basan, et Carmelus: et flos

Libani elanguit.

1) Last, omis, Hebr. massa, beteekent, volgens de verklaring van den H. Hiëronymus, eene bedreigende, onheilspellende godspraak.

2) IJverzuchtig heet God, omdat Hij in zijne strenge rechtvaardigheid en vlekkelooze heiligheid niet dulden kan, dat zijne eer wordt weggeschonken aan nietige afgoden, en omdat zijne liefde voor zijne bruid, het Hem toegewijde volk, niet mag toestaan, dat het ongestraft mishandeld wordt. Tot driemaal heet Jehova een wreker, opdat zoo nadrukkelijk mogelijk de zekerheid en de verschrikkelijkheid der over zijne vijanden, de Assyriërs, komende wraak worde ingescherpt.

3) Zoo luidt de letterlijke vertaling. De zin is: schijnbaar zuiverend of verschoonend zal Hij enz. M.a.w. al schenkt God in zijne lankmoedigheid den zondaar voorspoed in plaats van straf, al schijnt God dus den schuldige te zuiveren en hem te behandelen, als ware hij schuldeloos, toch zal hij aan de wraak van Hem, die groot van kracht is, niet ontsnappen. 4) De profeet schildert, evenals Mich. I 3, 4, zinspelend op Gods verschijning bij Sinaï, de

openbaring van den goddelijken rechter.

5) Gods machtige toorn doet zee en stroomen uitdrogen (eene zinspeling op den doortocht van Israël door de Roode Zee en den Jordaan, vgl. Ps. CV 9) en de vruchtbaarste landstreken (Basan, enz., zie Mich. VII 14) in een woestijn verkeeren.

5. De bergen hebben voor Hem gebeefd en de heuvelen zijn geslecht6)

; en 5. Montes commoti sunt ab eo, et colles

desolati sunt: et contremuit terra a facie

ejus, et orbis, et omnes habitantes in eo. gesidderd heeft het land voor zijn aangezicht, en het aardrijk en allen, die daarop wonen.

6. Wie zal voor het aanschijn zijner verbolgenheid standhouden? en wie zal 6. Ante faciem indignationis ejus quis

stabit? et quis resistet in ira furoris ejus?

weerstaan bij den toorn zijner gramschap? indignatio ejus effusa est ut ignis: et

petrae dissolutae sunt ab eo. Zijn verbolgenheid is uitgegoten als vuur, en de rotsen zijn gesmolten voor Hem. 7. Goed is de Heer, en Hij geeft sterkte op den dag der verdrukking, en Hij kent die op Hem betrouwen7)

. 7. Bonus Dominus, et confortans in die

tribulationis: et sciens sperantes in se.

8. En in een overstelpenden watervloed zal Hij een einde maken aan die plaats; 8. Et in diluvio praetereunte,

consummationem faciet loci ejus: et

inimicos ejus persequentur tenebrae. en zijne vijanden zal duisternis achtervolgen8)

.

9. Wat peinst gij tegen den Heer? Hij, Hij zal er een einde aan maken; niet

9. Quid cogitatis contra Dominum? consummationem ipse faciet: non

consurget duplex tribulatio. andermaal zal zich verheffen de verdrukking9)

.

10. Want gelijk doornen elkander omstrengelen, zoo is het gastmaal van die 10. Quia sicut spinae se invicem

complectuntur, sic convivium eorum

drinkgenooten; verteerd zullen zij worden als geheel uitgedorde stoppelen10)

. pariter potantium: consumentur quasi

stipula ariditate plena.

11. Van u zal uitgaan die boosheid beraamt tegen den Heer, die in zijnen geest zint op misdrijf11)

. 11. Ex te exibit cogitans contra Dominum

malitiam: mente pertractans praevaricationem.

6) Eene zinspeling op de verschijning van Gods majesteit bij Sinaï. Zie Mich. I 4.

7) Gods wraak valt alleen op den verharden zondaar, want voor de zijnen is Hij goed en toont zijne ijverzucht door liefdebewijzen. Hij kent niet werkdadige kennis. Dit blijkt vooral uit het wraakgericht tegen hunne verdrukkers (v. 8).

8) Die plaats is het in v. 1 genoemde Ninive. Watervloed: zie IX 6; de duisternis is het beeld van den haar dreigenden ondergang.

9) De profeet richt zich tot de kleingeloovigen van het aan Assyrië schatplichtige Juda, die om de toenmalige macht van Ninive konden twijfelen aan zijne voorspelling. Met nadruk verzekert hij hen, dat God een einde zal maken aan de macht van Assyrië, zoodat de verdrukking, d.i. het verdrukkende Assyrië, niet andermaal zich zal verheffen ter mishandeling der volken. 10) De Assyriërs zijn thans nog doornen, die de volken wonden; maar in Gods oog zijn zij reeds

tot bundels ineengestrengeld, d.i. saamgebonden, om verbrand te worden. Met den tusschenzin zoo is het gastmaal enz. wordt wellicht gezinspeeld op de aan dronkenschap overgegeven en bij hunne gastmalen tegen de volken samenzwerende Assyriërs. In den grondtekst verklaart eene drievoudige vergelijking, dat de Assyriërs de gemakkelijke prooi zullen worden van Gods wraak: ‘Want zij zijn gelijk ineengevlochten doornstruiken en gelijk van hunnen wijn beschonkenen; als uitgedorde stoppelen zullen zij verteerd worden’.

11) Hebr.: ‘is uitgegaan’. Bedoeld is de koning van Ninive, wiens voornaamste misdrijf was de verdrukking van Gods volk met verachting van Jehova.

139

12. Dit zegt de Heer: Al zijn zij ongerept en evenzoo talrijk, ook zóó zullen zij 12. Haec dicit Dominus: Si perfecti

fuerint: et ita plures, sic quoque

afgemaaid worden, en hij zal attondentur, et pertransibit: afflixi te, et

non affligam te ultra. voorbijgaan12)

. Ik heb u geslagen en Ik zal u niet meer slaan13)

.

13. En nu, verbrijzelen zal Ik zijne roede van uwen rug14)

en uwe boeien zal Ik stukbreken.

13. Et nunc conteram virgam ejus de dorso tuo, et vincula tua disrumpam.

14. En gebieden zal over u de Heer: geen zaad zal er meer zijn van uwen naam; uit 14. Et praecipiet super te Dominus, non

seminabitur ex nomine tuo amplius: de

het huis van uwen god zal Ik gesneden domo Dei tui interficiam sculptile, et

en gegoten beeldwerk uitroeien; Ik zal uw graf bereiden, want eerloos zijt gij15)

. conflatile, ponam sepulcrum tuum, quia

inhonoratus es.

15. Zie op de bergen de voeten van den vreugdegezant en van den vredebode: 15. Ecce super montes pedes

evangelizantis, et annuntiantis pacem:

Vier, Juda, uwe feesten en volbreng uwe celebra Juda festivitates tuas, et redde

geloften; want nimmer zal het meer vota tua: quia non adjiciet ultra ut

gebeuren, dat bij u doorgaat Belial; geheel en al is hij vergaan16)

! pertranseat in te Belial: universus interiit.

Is. LII 7; Rom. X 15.

Caput II.

Hoofdstuk II.

Ninive's val.

1. Hij trekt op, die verwoesting brengt voor uw aanschijn, die de wacht houdt 1. Ascendit qui dispergat coram te, qui

custodiat obsidionem: contemplare viam,

conforta lumbos, robora virtutem valde. bij het beleg! Verken den sterk de lendenen, stijf geducht uwe kracht1)

!

12) Al zijn de Assyriërs thans ook in volle kracht, toch zullen zij als gras worden afgemaaid. Ja hij, d.i. Assur, zal voorbijgaan van het tooneel dezer wereld.

13) Troostwoord tot het door Assur, de geeselroede Gods, geslagen Israël: het zou door dezelfde vijanden niet meer getuchtigd worden.

14) Hebr.: ‘Zijn juk breken’ en wegnemen van uwen rug.

15) Zoo luidt het vonnis over Assur's koning en goden. Geen zaad enz., m.a.w. het koninklijk geslacht zal geen nakomelingschap hebben. Het graf, waarin Assur's grootheid werd begraven, is eerst in onze eeuw geopend. Eerloos, Hebr.: ‘te licht bevonden’ in Gods weegschaal; vgl. Dan. V 27.

16) Het gericht over Ninive is tot vreugde voor Juda. In den geest ziet de profeet de vreugdeboden van Ninive's val over de bergen ten noorden van Juda aansnellen. Belial, de misdadiger, de vijand bij uitnemendheid. Later werd het de passende benaming van den duivel, die Assur in zijnen opstand bezielde.

1) Thans wordt Ninive's val in bijzonderheden geschilderd. Ninive moet het aanzien, dat de vijand, die daar tegen de stad optrekt, met het beleg zal aanhouden, totdat zij zal bezwijken. Spottend wekt Nahum Ninive op tot tegenweer.

140

hoogheid van Jacob als de hoogheid van Israël; want verwoesters hebben hen ten biam Jacob, sicut superbiam Israel: quia

vastatores dissipaverunt eos, et

propagines eorum corruperunt. gronde gericht en hunne ranken hebben zij verdorven2)

.

3. Het schild zijner helden is vuurrood, de mannen des legers zijn in scharlaken, 3. Clypeus fortium ejus ignitus, viri

exercitus in coccineis: igneae habenae

vurig zijn de teugels der strijdwagens ten currus in die praeparationis ejus, et

agitatores consopiti sunt. dage zijner uitrusting, en de wagenmenners zijn bedwelmd3)

.

4. Op de wegen warrelen zij dooreen; de vierspannen stooten tegen elkander op de 4. In itineribus conturbati sunt: quadrigae

collisae sunt in plateis: aspectus eorum

straten; hunne verschijning is als fakkels, als flikkerende bliksemstralen4)

. quasi lampades, quasi fulgura

discurrentia.

5. Hij denkt aan zijne helden; zij struikelen op hunne wegen; haastig 5. Recordabitur fortium suorum, ruent in

itineribus suis: velociter ascendent muros

ejus, et praeparabitur umbraculum. beklimmen zij zijne muren; en het schilddak wordt opgericht5)

.

6. De poorten der stroomen zijn geopend en de tempel is tot den grond verwoest6)

. 6. Portae fluviorum apertae sunt, et

templum ad solum dirutum.

7. En de krijger werd gevankelijk weggevoerd, en zijne dienstmaagden 7. Et miles captivus abductus est: et

ancillae ejus minabantur gementes ut

columbae, murmurantes in cordibus suis werden uitgedreven, klagende als duiven, nokkende in hare harten7)

.

2) Hersteld zal worden de hoogheid van Jacob en Israël (van het gansche volk), welke verloren was door den moedwil der Assyriërs; want zij hadden door plundering des lands en wegvoering des volks den wijngaard des Heeren, het volk Gods (vgl. Ps. LXXIX 9), verdorven. Het verleden der Vulgaat hersteld heeft ziet wellicht op Gods raadsbesluit, reeds lang in zijne beloften aan Israël geopenbaard.

3) De profeet beschrijft het schrikwekkend leger, dat optrekt tegen Ninive. De roode kleur der met gepolijst koper bekleede schilden en der scharlaken krijgsmantels is een zinnebeeld van hunnen bloeddorst; het was de lievelingskleur der Meden en Babyloniërs, de verwoesters van Ninive. De teugels, of in het algemeen het tuig der strijdwagens werd bij die volken met glinsterende stalen versiersels behangen. Bedwelmd, d.i. razend van woede.

4) De profeet ziet van de muren van Ninive de legers in dolle vaart aanrukken. Hunne verschijning is wegens het schitteren hunner uitrusting als enz.

5) Nu wendt Nahum zich tot Ninive: hij, de koning, denkt aan zijne helden, die zoo menige overwinning hadden bevochten; maar halfdronken en door schrik bevangen struikelen zij enz. Toch beproeven zij nog zich te verdedigen, want haastig enz., maar te laat! Reeds rijst bij de muren het schilddak, een soort van vlechtwerk, onder welks beschutting de vijand tot de vestingmuren kon doordringen.

6) De profeet aanschouwt den val van Ninive. De poorten der stroomen zijn waarschijnlijk de dammen en dijken, waarachter de Tiger was ingesloten; eene onzichtbare hand heeft ze geopend en door een geweldigen watervloed wordt de tempel, Hebr. en Septuagint: ‘het koninklijk paleis’ verwoest. Volgens de oudste geschiedschrijvers werd dit letterlijk vervuld. 7) De krijger schijnt wel het krijgshaftige Ninive en zijne dienstmaagden de aan Ninive

onderworpen steden en landen. Hebr.: ‘En het is vastgesteld: zij (Ninive) wordt ontbloot, weggevoerd, en hare dienstmaagden klagen als kirrende duiven, zij slaan zich op de borst, het gewone rouwmisbaar der vrouwen.

8. En Ninive, als een poel vol wateren waren zijne wateren! Maar zij, zij 8. Et Ninive quasi piscina aquarum aquae

ejus: ipsi vero fugerunt: state, state, et

non est qui revertatur. vluchten: staat! staat! en niemand is er, die omkeert9)

.

9. Plundert zilver, plundert goud! en geen eind is er aan de schatten van al het kostbaar huisraad!

9. Diripite argentum, diripite aurum: et non est finis divitiarum ex omnibus vasis desiderabilibus.

10. Leeggeplunderd is zij en verscheurd en vaneengereten! En het hart smelt weg, 10. Dissipata est, et scissa, et dilacerata:

et cor tabescens, et dissolutio

en slap zijn de knieën, en de kracht geniculorum, et defectio in cunctis

begeeft alle lendenen; en hun aller gelaat is als de zwartheid van een kookvat9)

! renibus: et facies omnium eorum sicut

nigredo ollae.

11. Waar is de woning der leeuwen en de weide der jonge leeuwen, werwaarts de 11. Ubi est habitaculum leonum, et

pascua catulorum leonum, ad quam ivit

leeuw schreed, om daar binnen te treden, leo ut ingrederetur illuc, catulus leonis,

et non est qui extorreat? de jonge leeuw, en niemand was er, die ze verstoorde?

12. De leeuw ving volop voor zijne welpen en worgde voor zijne leeuwinnen; 12. Leo cepit sufficienter catulis suis, et

necavit leaenis suis: et implevit praeda

speluncas suas, et cubile suum rapina. en hij vulde met buit zijne holen en zijn leger met roof10)

!

13. Zie, Ik tegen u, zegt de Heer der heerscharen, en Ik zal tot aan rook uwe 13. Ecce ego ad te, dicit Dominus

exercituum, et succendam usque ad

vierspannen verbranden, en uwe jonge fumum quadrigas tuas, et leunculos tuos

leeuwen11)

zal het zwaard verslinden; en comedet gladius: et exterminabo de terra

praedam tuam, et non audietur ultra vox nuntiorum tuorum.

verdelgen van de aarde zal Ik uwen buit, en niet langer zal worden vernomen de stem van uwe gezanten12)

.

9) Het zoo verlaten Ninive, gelijk het door den profeet in de toekomst wordt gezien, was weleer als een poel, waarin menschen en kostbaarheden uit alle landen samenvloeiden. Vgl. Apoc. XVII 15. Maar thans ontvlieden allen die stad en niemand der vluchtenden keert terug op den bemoedigenden kreet staat! staat!

9) Ninive wordt hier geschilderd als eene van alles beroofde en uitgeputte vrouw. Het slot van het vers is ontleend aan Joël II 6, zie de noot aldaar.

10) Een terugblik op de vroegere macht van het roofzuchtige Ninive, dat passend met een leeuw wordt vergeleken, te meer omdat de leeuwenjacht bij de Assyriërs gezocht was en

leeuwenbeelden den ingang hunner paleizen versierden. De woning is Ninive, de weide het rijksgebied der omliggende volken.

11) De moedige aanvoerders en soldaten.

12) In het vervolg zal men overal de stem niet meer vernemen van de gezanten, die de wereldstad naar alle landen heenzond om hare bevelen af te kondigen en de schattingen te innen. Vgl. Ezech. XXX 9.

142

Caput III.

Hoofdstuk III.

De gruweldaden van Ninive en het godsgericht.

1. Wee stad van bloed, geheel van leugen, van geweldenarij vervuld; gij laat niet af van den roof1)

! 1. Vae civitas sanguinum, universa

mendacii dilaceratione plena: non recedet a te rapina. Ez. XXIV 9.

2. Zweepgeklap en gedruisch van aanstormend rad en van brieschend paard 2. Vox flagelli, et vox impetus rotae, et

equi frementis, et quadrigae ferventis, et

equitis ascendentis: en van ratelend vierspan en van aanrennenden ruiter,

3. en van vlammend zwaard en van bliksemende spies, en van eene menigte 3. Et micantis gladii, et fulgurantis hastae,

et multitudinis interfectae, et gravis

verslagenen en van een zwaren val! geen ruinae: nec est finis cadaverum, et

corruent in corporibus suis. eind is er aan de lijken, en zij struikelen over hunne lichamen2)

!

4. Wegens de menigte der hoererijen van de boeleerster, de schoone en bevallige, 4. Propter multitudinem fornicationum

meretricis speciosae, et gratae, et habentis

die toovermiddelen had en volkeren maleficia, quae vendidit gentes in

verkocht door hare hoererijen en geslachten door hare tooverkunsten: fornicationibus suis, et familias in

maleficiis suis.

5. Zie, Ik tegen u, zegt de Heer der heerscharen, en ontblooten zal Ik uwe 5. Ecce ego ad te, dicit Dominus

exercituum, et revelabo pudenda tua in

schaamte voor uw aangezicht en toonen facie tua, et ostendam gentibus nuditatem

zal Ik den volkeren uwe naaktheid en den koninkrijken uwe schande.

tuam, et regnis ignominiam tuam. Is.

XLVII 3.

6. En vuilnis zal Ik op u werpen en met schande u overladen en Ik zal u stellen ten voorbeeld3)

. 6. Et projiciam super te abominationes,

et contumeliis te afficiam, et ponam te in exemplum.

7. En het zal zijn: ieder die u ziet, zal terugdeinzen van u en zeggen: Verwoest 7. Et erit: omnis, qui viderit te, resiliet a

te, et dicet: Vastata est Ninive: quis

is Ninive! Wie zal over u het hoofd commovebit super te caput? unde

quaeram consolatorem tibi? schudden? waar zal Ik eenen trooster zoeken voor u?

1) Dit wee tegen het trouwelooze, gewelddadige en roofzuchtige Ninive wordt in v. 2, 3 verklaard.

2) De profeet ziet en hoort de krijgsbenden, die in Ninive dood en verwoesting aanbrengen. De overwinnaars struikelen over de stapels van lijken.

3) Eene andere reden van het wraakgericht over Ninive is zijne met ontucht verbonden afgoderij. Daarom heet die stad v. 4 eene verleidende boeleerster en tooveres; met de tooverkunsten harer in den dienst van Assur en andere goden gepleegde ontucht verkocht, d.i. verleidde en verdierf zij de volkeren. Bijgevolg wordt in v. 5, 6 de onteerende straf eener ontuchtige over haar uitgesproken. Bedoeld wordt door deze beeldspraak de verwoesting van Ninive, welke een waarschuwend voorbeeld is voor steden en rijken.

143

stroomen? Wateren rondom haar; haar rijkdom is de zee, wateren zijn hare muren4)

. nibus? aquae in circuitu ejus: cujus

divitiae, mare: aquae muri ejus.

9. Ethiopië is hare sterkte, en Egypte, en er is geen einde aan; Africa en de Libyërs waren u ten dienste5)

. 9. AEthiopia fortitudo ejus, et AEgyptus,

et non est finis: Africa, et Libyes fuerunt in auxilio tuo.

10. Maar ook zij is in den vreemde weggevoerd in gevangenschap; hare 10. Sed et ipsa in transmigrationem ducta

est in captivitatem: parvuli ejus elisi sunt

kinderen werden verpletterd op de hoeken in capite omnium viarum, et super

aller straten, en over hare edelen wierp inclytos ejus miserunt sortem, et omnes

men het lot, en al hare grooten werden in voetboeien geklonken6)

. optimates ejus confixi sunt in

compedibus.

11. Ook gij dan zult dronken worden7)

en gij zult verachtelijk zijn; ook gij zult zoeken naar hulp tegen den vijand. 11. Et tu ergo inebriaberis, et eris

despecta: et tu quaeres auxilium ab inimico.

12. Al uwe bolwerken zijn als

vijgeboomen met hunne vijgen; als men 12. Omnes munitiones tuae sicut ficus

cum grossis suis: si concussae fuerint,

cadent in os comedentis. ze schudt, vallen zij den eter in den mond8)

.

13. Zie uw volk, vrouwen zijn het in uw midden; voor uwe vijanden zullen 13. Ecce populus tuus mulieres in medio

tui: inimicis tuis adapertione pandentur

wagenwijd openstaan de poorten van uw land, vuur zal uwe grendelen verteren9)

. portae terrae tuae, devorabit ignis vectes

tuos.

14. Schep u water voor de belegering, bouw uwe vestingwerken op; treed in het 14. Aquam propter obsidionem hauri tibi,

exstrue munitiones tuas: intra in lutum,

et calca, subigens tene laterem. leem en stamp, knedend onder den voet, houd den tegel10)

.

4) Uit het lot, dat de sterkste stad van Egypte onlangs had getroffen, toont de profeet dat Ninive vergeefs betrouwt op de sterkte zijner vestingwerken. Alexandrië, der volkeren stad, d.i. het door vele volken bewoonde Alexandrië; Hebr.: ‘No Ammon’, dat volgens de Assyrische oorkonden de heilige naam is der hoofdstad van Opper-Egypte, het beroemde Thebe der