• No results found

Israël en Juda gaan den ondergang te gemoet, omdat zij verre zijn afgeweken van hunnen stamvader Jacob (v. 1-6). Zij zijn als Chanaänieten (v. 7-9). Zij versmaden God. Maar Jacob was aan zijnen God getrouw (v. 10-14).

1. Ephraïm weidt wind en jaagt naar den brandenden wind1)

: den ganschen dag 1. Ephraim pascit ventum, et sequitur

aestum: tota die mendacium, et vastitatem multiplicat: et foedus cum Assyriis iniit, et oleum in AEgyptum ferebat.

vermeerdert het leugen en verwoesting2)

; en een verbond sluit het met de Assyriërs, en olie brengt het naar Egypte.

2. Een rechtsgeding dus heeft de Heer met Juda en eene bezoeking zal zijn over 2. Judicium ergo Domini cum Juda, et

visitatio super Jacob: juxta vias ejus, et

juxta adinventiones ejus reddet ei. Jacob3)

! naar zijne wegen en naar zijne uitvindsels4)

zal Hij het vergelden. 3. In den moederschoot hield hij zijnen broeder bij de verzenen5)

; en in zijn 3. In utero supplantavit fratrem suum: et

in fortitudine sua directus est cum

Angelo. Gen. XXV 25 et XXXII 24. sterkte was hij voorspoedig met den engel6)

.

4. En hij had de overhand over den engel, en hij werd gesterkt7)

; hij weende, en hij 4. Et invaluit ad Angelum, et confortatus

est: flevit, et rogavit eum: in Bethel

invenit eum, et ibi locutus est nobiscum. smeekte Hem8)

. Te Bethel vond hij Hem, en daar sprak Hij met ons9)

. 5. En Hij is de Heer, de God der

heerscharen, Heer is zijn gedenknaam10)

! 5. Et Dominus Deus exercituum,

Dominus memoriale ejus.

1) Ephraïm of Israël weidt d.i. voedt zich met wind, met iets ijdels, dat als de brandende wind, d.i. als de in Syrië en Palestina gevreesde Simoun de oorzaak is van zijn verderf. De profeet bedoelt de afgoderij en de verbonden met heidensche vorsten.

2) De vermeerdering der leugen, der afgodische heiligdommen, zal hunne schuld en dus de straf, de aanstaande verwoesting vergrooten.

3) Juda, de deelgenoot van Ephraïm in de zonde, zal voor Gods rechterstoel verschijnen. Geheel het nageslacht van Jacob zal zijne verdiende straf ontvangen.

4) Hebr.: ‘daden’. Tot hunne beschaming houdt hun de profeet (v. 3, v.) het voorbeeld voor oogen van hunnen stamvader Jacob, die aan zijne uitverkiezing door werken van deugd beantwoordde.

5) Gen. XXV 25. Het was eene voorbeduiding zijner uitverkiezing tot stamvader van Israël. 6) Volgens den grondtekst: ‘en in zijne (mannelijke) kracht worstelde hij met God’. Gen. XXXII

24, v.

7) Hebr.: ‘en hij worstelde met den engel, en hij had de overhand’.

8) Hij weende en smeekte om den zegen van God en verkreeg dien door zijn volhardend gebed. 9) Gen. XXVIII 12-19 en XXXV 7-12. Daar Gods beloften aan Jacob ook zijne onwaardige

nakomelingen betroffen, zegt de profeet: met ons.

10) Hij, die aan Jacob de heilrijke beloften deed, is de Heer, de almachtige God der aardsche en hemelsche legerscharen, die zijnen naam (Jehova, de Heer) gaf als onderpand zijner beloften. Vgl. Exod. III 15.

41

bewaar barmhartigheid11)

en recht, en hoop bestendig op uwen God. teris; misericordiam et judicium custodi,

et spera in Deo tuo semper.

7. Chanaän12)

! in zijne hand was een bedriegelijke weegschaal, geweld plegen was zijn lust!

7. Chanaan, in manu ejus statera dolosa, calumniam dilexit.

8. En Ephraïm sprak: Evenwel ben ik rijk geworden, ik vond mij eenen afgod13)

; 8. Et dixit Ephraim: Verumtamen dives

effectus sum, inveni idolum mihi: omnes labores mei non invenient mihi

iniquitatem, quam peccavi.

men zal in al mijnen arbeid14)

geene ongerechtigheid vinden tegen mij, waardoor ik misdreef.

9. En Ik ben de Heer, uw God, van Egypteland af; nogmaals zal Ik u in tenten doen wonen als op de feestdagen15)

. 9. Et ego Dominus Deus tuus ex terra

AEgypti, adhuc sedere te faciam in tabernaculis, sicut in diebus festivitatis.

10. En Ik sprak tot de profeten, en Ik vermenigvuldigde het gezicht, en door de 10. Et locutus sum super prophetas, et

ego visionem multiplicavi, et in manu

prophetarum assimilatus sum. bediening der profeten werd Ik in gelijkenissen voorgesteld16)

.

11. Was in Galaäd een afgod, vergeefs dus zijn ze te Galgal bezig te offeren aan 11. Si Galaad idolum, ergo frustra erant

in Galgal bobus immolantes: nam et

ossen; want ook hunne altaren zijn als altaria eorum quasi acervi super sulcos

agri. steenhoopen tusschen de voren des akkers17)

.

11) Hebr.: ‘deugd’ of liefde tot God.

12) Het heilige nakroost van Israël was als Chanaän geworden door zijne bedorven zeden. 13) Hebr.: ‘ik heb mij welstand verworven’. Zoo antwoordt Israël onbeschaamd op het verwijt

van v. 7.

14) d.i. In alles, wat ik door mijnen arbeid mij verworven heb.

15) Tegenover die verdorvenheid van Israël stelt de profeet de barmhartigheid Gods, die om zijne belofte het nakroost van Jacob niet wil verdelgen. Gelijk het de eerste verlossing uit Egypte herdacht door het feest der tenten of loofhutten, zoo zal het zijne tweede verlossing door blijde feestdagen vieren.

16) Nog andere weldaden van Gods goedheid na de verlossing uit Egypte. Hij openbaarde aan Israël zijnen wil door de bediening der profeten, tot wie God sprak in menigvuldige gezichten, en die Gods wil verklaarden in gelijkenissen, om door het volk begrepen te worden. Hebr.: ‘en Ik sprak in gelijkenissen door de profeten’.

17) De afgodstempel in Galaäd over den Jordaan was waarschijnlijk onlangs verwoest door Teglathphalasar (IV. Reg. XV 29); eenzelfde lot zal ook Galgal treffen om de vereering van het gouden kalf, dat met verachting ossen genoemd wordt. Die straf hebben zij verdiend, want overal richtten zij altaren op, die om hunne talrijkheid spottend vergeleken worden met steenhopen, welke uit de rotsachtige velden van Palestina verzameld en in de voren des akkers geworpen werden. Hebr.: ‘Is Gilead goddeloosheid, het zal enkel ijdelheid worden’, d.i. geheel en al tot niets worden en vergaan. ‘Slachten zij te Gilgal stieren, hunne altaren zullen als steenhopen liggen op de voren des akkers’, d.i. gesloopt en te gelijk met hun land verwoest worden. Tegenover die goddeloosheid van Israël stelt nu de profeet weder het voorbeeld van Jacob.

18) Hebr.: ‘Padan Aram’ ook Mesopotamië genaamd. Vgl. Gen. XXVIII 2, 5 en de geschiedenis van Jacob XXIX 18, v.

42

om eene vrouw, en om eene vrouw was hij veehoeder.

uxorem servavit. Gen. XXVIII 2, 5.

13. Maar door eenen profeet heeft de Heer Israël heengevoerd uit Egypte, en door eenen profeet werd het gehoed19)

. 13. In propheta autem eduxit Dominus

Israel de AEgypto: et in propheta servatus est. Exod. XIV 21, 22.

14. Tot toorn heeft Ephraïm Mij uitgetart door zijne bitterheden20)

, en zijn bloed zal 14. Ad iracundiam me provocavit

Ephraim in amaritudinibus suis, et

sanguis ejus super eum veniet, et over hem komen21)

, en zijnen smaad22)

zal zijn Heer aan hem vergelden.

opprobrium ejus restituet ei Dominus suus.

Caput XIII.