• No results found

Productiewijzen en natuurlijk kapitaal

Duurzaam gebruik van natuurlijk kapitaal in de

4.3 Productiewijzen en natuurlijk kapitaal

Met hoogproductieve landbouw wordt de beweging bedoeld die gedreven door de (internationale) concurrentie en de technologische ontwikkelingen streeft naar schaalvergroting en schaalvoordelen,

intensivering en industrialisering (Gerritsen et al. 2013). De hoogproductieve landbouw is uiteindelijk ook afhankelijk van natuurlijk kapitaal, maar onderscheidt zich bovendien door het aanvullen en vervangen hiervan met niet-natuurlijk kapitaal, door bijvoorbeeld het normaliseren (rechttrekken en verdiepen) van sloten, irrigatie, veredeling plantmateriaal, kunstmest, verlagen sloot- en grondwaterpeilen, ruilverkaveling. In de intensieve veehouderij en de glastuinbouw zijn ook productiesystemen ontwikkeld die grotendeels gescheiden zijn van het natuurlijk kapitaal, hoewel er via veevoer of door het inzetten van sluipwespen in de kas, nog wel relaties zijn met het natuurlijk kapitaal. Duurzaamheidsinitiatieven richten zich primair op het efficiënt gebruiken van natuurlijke en niet-natuurlijke hulpbronnen en het mitigeren van schadelijke effecten op natuur en milieu. Een drijvende motivatie hierbij is om meer te produceren met minder.

De biologische landbouw is een relatief oude productiewijze en kan als volwassen marktsegment omschreven worden dat zich een stabiele positie heeft weten te verwerven. Biologische landbouw ontstond als tegenbeweging tegen het gebruik van kunstmest en chemische bestrijdingsmiddelen. Kenmerkend is het streven te werken met zo min mogelijk milieubelastende middelen en methoden, synergie te bewerkstelligen met het bodemleven en het organischestofgehalte maximaal te benutten. Soms passen biologische telers biologische bestrijding toe. Kunstmest, met uitzondering van kieseriet, mag niet worden gebruikt; mest uit andere veehouderijsystemen, zoals gangbare en scharrelvee- houderij, zo min mogelijk. Veel biologische boeren werken relatief extensief, maar voor andere biologische bedrijven is een zo hoog mogelijke productie het doel. Figuur 4.1 Overige graasdierhouderij Akkerbouw Blijvende teelt Combinaties Tuinbouw Intensieve veehouderij Melkveehouderij Totaal 0 20 40 60 80 100 % Bron: GIAB 2010 pbl.nl Standaardopbrengst (duizend euro) Minder dan 3 3 – 100 ---- Gemiddeld bedrijf 100 – 200 200 – 300 300 – 400 400 – 500 Meer dan 500

Agrarische bedrijven naar bedrijfsomvang, 2010

49

4 Duurzaam gebruik van natuurlijk kapitaal in de landbouw |

VIER VIER

De biologische veehouderijbedrijven in Nederland zijn gemiddeld intensiever dan gangbare veehouderijen elders in Europa (Reijs et al. 2013). Ook zijn er biologische bedrijven actief binnen de intensieve veehouderij. Biologische bedrijven zijn in hoge mate aangewezen op ecosysteemdiensten, omdat het alternatief voor hen uitgesloten is. Dit wil echter niet zeggen dat biologische bedrijven natuurlijk kapitaal per definitie duurzaam beheren en benutten. Dit vormt (nog) geen onderdeel van de vereisten voor een biologisch bedrijf. De biologische landbouw kent immers verschillende groeperingen. Verhoog et al. (2002) onderscheiden drie hoofd- stromingen binnen de biologische landbouw: geen- chemie, agro-ecologie en integriteit. Hiervan staat ‘geen- chemie’ het dichtst bij de hoogproductieve landbouw (Bos & De Wit 2005). Bij de agro-ecologie kan gedacht worden aan de biologisch-dynamische landbouw en deze stroming kent een relatief sterke gerichtheid op natuurlijk kapitaal.

In Nederland zijn in verschillende regio’s agrariërs bezig met het sluiten van kringlopen. Hoewel kringlopen ook in de biologische landbouw belangrijk zijn en belangrijker worden in de hoogproductieve landbouw, gaat het toch om een andere verduurzamingsstrategie. Een deel van de kringloopsluitende bedrijven is biologisch, maar de rest niet. Het doel is meestal om te komen tot een efficiënter gebruik van schaarse mineralen en meer robuuste productiesystemen en deels ook om kringlopen op regionale schaal te sluiten. Kringloopbedrijven blijken ook aan natuur- en landschapsbeheer te doen. In de melkveehouderij gebeurt kringloopsluiting deels onder de noemer Kringlooplandbouw. Dit is te definiëren als ‘een bedrijfsvoering die zo veel mogelijk gebruik maakt van op het bedrijf – en in de regio – aanwezige voorraden aan organische stof en nutriënten, dat een inkomen voor boeren mogelijk maakt over lange termijn en dat zo weinig mogelijk negatieve effecten afwentelt op natuur en milieu’ (Holster et al. 2014: p. 4). Kringloopsluiting richt zich onder andere op het efficiënt benutten van

kringlopen van stikstof (N), fosfor (P), en koolstof (C). Maatregelen die hierbij horen zijn minder gebruik van krachtvoer en meer ruwvoer voor een voldoende structuurrijk dieet, meer weiden, minder gebruik van kunstmest en verbetering van de kwaliteit van dierlijke mest (Holster et al. 2014). De bodemkwaliteit en de bodemstructuur staan centraal. Als deze goed zijn, dan kan de nutriëntenkringloop geoptimaliseerd worden. Volgens Boerenverstand Consultancy zijn er ongeveer 700 kringloopmelkveehouders (Op een totaal van 18.000 melkveehouders) in Nederland. De kringloopboeren zijn over heel Nederland verspreid. Het betreft gedeeltelijk relatief extensieve bedrijven, maar er zijn ook kringloopboeren met bovengemiddeld intensieve bedrijven (Holster et al. 2014)). Kringloopsluiting op gebiedsniveau is soms een issue. Kringloopsluiting speelt

ook binnen de akkerbouw. Zo gebeurde er veel onder de noemer Functionele Agrobiodiversiteit (FAB), waarbij onder andere werd ingezet op natuurlijke plaagbestrijding via groenblauwe dooradering. Activiteiten in het kader van Stichting Veldleeuwerik (www.veldleeuwerik.nl) vormen een tweede voorbeeldtraject. Binnen de Stichting Veldleeuwerik werken akkerbouwers aan duurzaam- heids maatregelen op hun bedrijven, waarbij het gebruik van de bodem veel aandacht heeft.

Kerngedachte bij de natuurboeren is dat agrarische bedrijven een belangrijke rol kunnen spelen in het beheer van natuur en landschap en dat het ‘produceren’ en beheren van natuur en landschap wezenlijk bijdraagt aan het inkomen van de boer en de continuïteit van zijn bedrijf, waarbij de agrariër zelfstandig ondernemer blijft. Dit sluit ook aan op de natuur- en landschapsgerichte bedrijfsstijlen uit ‘Boeren voor Natuur’ (Westerink et al. 2013). Belangrijk kenmerk van deze bedrijven is dat ze relatief extensief zijn. Vaak is er een directe relatie tussen producten die uit het beheer van de natuurterreinen en landschapselementen komen en een veehouderijtak. Bedrijven van natuurboeren liggen vaak in en rond natuurgebieden van het Nationaal Natuurnetwerk (NNN), in de Natura 2000-gebieden of in waardevolle cultuur- landschappen. In Nederland zijn ongeveer 5.000 boeren betrokken bij het beheer van 150.000 hectare gronden in het NNN (Melman et al. 2013), hoewel waarschijnlijk slechts een deel hiervan als ‘natuurboer’ aangemerkt kan worden, in de zin dat de hele bedrijfsvoering gericht is op natuurbeheer. Binnen de gebieden waarin deze bedrijven actief zijn, komt een relatief hoge diversiteit van soorten van het agrarisch gebied voor (Melman et al. 2013). Hoewel duurzaamheid volop in de aandacht staat, vindt het bewust versterken van het duurzaam gebruik van het natuurlijk kapitaal in de agrarische bedrijfsvoering nog vooral op kleine schaal plaats. Er zijn enkele regio’s waar relatief veel gebeurt (Hoeksche Waard, Noordelijke Friese Wouden, Flevoland), maar meestal is de impact op gebiedsniveau nog beperkt, laat staan voor Nederland als geheel. De mate waarin en de wijze waarop de verschil- lende productiewijzen bezig zijn met het duurzaam gebruik van natuurlijk kapitaal verschilt. Van de onderscheiden productiewijzen is het gebruik van natuurlijk kapitaal het sterkst herkenbaar bij de natuurboeren. Bij biologische landbouw en kringloop- landbouw zijn er wel elementen van te herkennen, maar zij zijn niet per definitie meer bezig met natuurlijk kapitaal dan de hoogproductieve landbouw. Zo zijn biologische bedrijven grosso modo eveneens intensief en overwegend gericht op productiemaximalisatie.

De verschillen in productievolumes tussen hen en de hoogproductieve landbouw zijn dan ook beperkt (De Ponti et al. 2011). Een deel van de biologische en kringloopboeren richt zich wel nadrukkelijk op aspecten als bodemvruchtbaarheid en natuurlijke plaagbestrijding.

VIER

Ook de hoogproductieve landbouw is nadrukkelijk met duurzaamheid bezig (Gerritsen et al. 2013). Zij richt zich vooral op het reduceren van de CO2-footprint door

energiegebruik te reduceren en op het terugdringen van milieubelasting via afname van emissies naar water, bodem en lucht. De nadruk ligt hierbij op technische maatregelen en op het verhogen van de resource use

efficiency. Ook het terugdringen van het gebruik van sojaschroot buiten Europa staat nadrukkelijk op de agenda (zie verderop in deze paragraaf). Wel geldt dat in tegenstelling tot de hoogproductieve landbouw de andere productiewijzen meer gericht zijn op het duurzaam beheren en benutten van het natuurlijk kapitaal als bodemkwaliteit en landschapselementen. Dit onder andere omdat het technische alternatief voor hen vaak is uitgesloten.

De door ons onderscheiden productiewijzen zijn nog volop in ontwikkeling. De biologische landbouw is het verst en vormt een eigen marktsegment. Biologische landbouwbedrijven vormen door hun voorbeeldfunctie en hun praktijkkennis ook een uitdagende inspiratiebron voor verduurzaming in de hoogproductieve landbouw. In de hoogproductieve landbouw oriënteren bedrijven zich namelijk ook op verduurzaming. Deze ontwikkeling is kansrijk omdat 1) grotere bedrijven mogelijkheden zouden bieden voor natuur- en landschapsbeheer, omdat dit hier makkelijker te combineren is met andere activiteiten dan op kleinschalige bedrijven, 2) agrariërs verduurzaming belangrijk vinden omdat zij er maatschap- pelijke voordelen van ondervinden en dat ze daarbij subsidies niet nodig hebben of wensen, 3) er ook bij grootschaligheid de ambitie kan bestaan bij te dragen aan landschapsontwikkeling, en 4) sommige samen- werkingsvormen tussen agrariërs vooral gericht zijn op duurzaamheid, waaronder behoud en toename van

(bodem) biodiversiteit (Gerritsen et al. 2013). Dit zijn aanknopingspunten voor het duurzaam gebruiken van natuurlijk kapitaal binnen de hoogproductieve landbouw. Nederlandse landbouw gebruikt veel natuurlijk kapitaal buiten Nederland

Voor een goed begrip van het gebruik van natuurlijk kapitaal is ook de internationale component van belang. De Nederlandse (intensieve) veehouderijsector importeert veel voer uit het buitenland. Een verdere intensivering in Nederland zou dus tot gevolg kunnen hebben dat er ook elders intensivering plaatsvindt. Vooral over het gebruik van soja is er veel discussie, onder andere vanwege de impact die dit heeft op tropische bossen (Van Oorschot et al. 2012). Het Nederlandse verbruik bedraagt ongeveer 950.000 hectare aan sojaboonequivalenten (Van Oorschot et al. 2012). Met enkele aannames over de gemiddelde productieniveaus van de meest in diervoeders

voorkomende componenten (Vellinga et al. 2009; USDA 2014), aantallen dieren en voerverbruik (LEI Binternet) ontstaat een globale indruk (zie tabel 4.1). Een gemiddeld Nederlands slachtkuikenbedrijf blijkt dan plotseling 900 hectare groot te zijn en meer dan 300 hectare nodig te hebben voor de verbouw van soja.

4.4 Een goede bodemkwaliteit met