• No results found

HOOFDSTUK 5: Prevalentie van pesten

5.2 Prevalentie bij cyberpesten

De sociaal-demografische factoren bij slachtoffers, pesters en omstaanders verschillen vaak en daarom behandelen we deze groepen hier dan ook apart.

5.2.1 Geslacht van slachtoffers, pesters en omstaanders van cyberpesten

Wat het geslacht van een cyberpestslachtoffer betreft, blijken meisjes meer slachtoffer te worden van cyberpesten dan jongens.137 De prevalentie bedraagt respectievelijk 42,5% en 26,2%, wanneer hen gevraagd werd of ze het doelwit waren van pesten via gsm of internet.138 Verder constateert men dat meisjes vaker hun wachtwoord doorgeven aan vrienden.139 Daarnaast vinden ze het ook erger om slachtoffer te worden van cyberpesten in vergelijking met jongens.140 Uit ander onderzoek blijkt dan weer dat jongens meer slachtoffer worden van online pesterijen.141 Dat is niet opmerkelijk omdat jongens enerzijds meer afhankelijk zijn van hun gsm of internet en anderzijds gebruiken ze deze technologieën ook meer. Verder blijkt dat

135 H. VANDENBOSCH, K. VAN CLEEMPUT, D. MORTELMANS en M. WALRAVE, Cyberpesten bij

jongeren in Vlaanderen, studie in opdracht van het viWTA, Brussel, 2006, 128-129.

136 A. DE BOECK, “Over zelfwaardering, slachtofferschap van (cyber)pesten, en de beschermende invloed van

vrienden” in L. BRADT, S. PLEYSIER, J.PUT, J. SIONGERS en B. SPRUYT, Jongeren in cijfers en letters:

bevindingen uit de JOP-monitor 3, Leuven, Acco, 2014, 123.

137 A. DE BOECK, “Over zelfwaardering, slachtofferschap van (cyber)pesten, en de beschermende invloed van

vrienden” in L. BRADT, S. PLEYSIER, J.PUT, J. SIONGERS en B. SPRUYT, Jongeren in cijfers en letters:

bevindingen uit de JOP-monitor 3, Leuven, Acco, 2014, 124.

138 M. WALRAVE, M. DEMOULIN, W. HEIRMAN en A. VAN DER PERRE, Cyberpesten: Pesten in bits &

bytes. Brussel, Observatorium van de Rechten op het Internet, 2009, 46.

139 H. VANDENBOSCH, K. VAN CLEEMPUT, D. MORTELMANS en M. WALRAVE, Cyberpesten bij

jongeren in Vlaanderen, studie in opdracht van het viWTA, Brussel, 2006, 119.

140 M. WALRAVE, S. LENAERTS en S. DE MOOR, “Cyberrisks; confrontaties en omgang met risico’s” in J.

BAUWENS, C. PAUWELS, C. LOBET-MARIS, Y. POULLET en M. WALRAVE, Cyberteens, cyberrisks,

cybertools: Tieners en ICT, risico's en opportuniteiten, Gent, Academia Press, 2009, 144.

141 R.J.J.M. VAN DEN EIJNDEN, A. VERMULST, T. VAN ROOIJ en G-J. MEERKERK, Monitor Internet en

jongeren: Pesten op Internet en het psychosociale welbevinden van jongeren, Rotterdam, IVO Factsheet, 2006,

25

jongens meer persoonlijke informatie vrijgeven via internet en meer praten met personen die ze in het echte leven niet kennen.142

Jongens zijn in het algemeen meer cyberpester en omstaander van cyberpesten dan meisjes. Het verschil tussen meisjes en jongens die ‘nooit iemand gepest hebben’ is dan ook respectievelijk 85,3% en 79,2%. Dit is niet opmerkelijk omdat de ‘technopower’ van jongens – hun kennis over de moderne communicatietechnologieën – uitgebreider is dan die van meisjes. Hierdoor hebben ze meer kennis over hoe ze anoniem blijven, waardoor ze minder snel betrapt en/of bestraft worden. Meisjes daarentegen worden meer beperkt en gecontroleerd door hun ouders in hun internetgebruik dan jongens. Wat een verklaring kan zijn waarom meisjes minder dader zijn van cyberpestgedragingen dan jongens.143

5.2.2 Leeftijd van slachtoffers, pesters en omstaanders van cyberpesten

Zowel bij slachtoffers, pesters als omstaanders neemt het contact met cyberpestgedrag toe naarmate de jongeren ouder worden. Het hoogtepunt voor deze drie groepen bevindt zich op vijftienjarige leeftijd. Op deze leeftijd is zowel het slachtofferschap als het pestgedrag van cyberpesten het hoogst. Na 15-jarige leeftijd neemt het cyberpestgedrag immers af.144 Deze ‘piek’ in cyberpestgedrag loopt gelijk met de ‘piek’ van internetgebruik van jongeren. Het internetgebruik van de jongeren stijgt – net zoals het cyberpesten – tot vijftienjarige leeftijd en neemt daarna stelselmatig af. Die bevindingen brengen dus met zich mee dat cyberpesten zich eerder voordoet in de middelbare school in plaats van de basisschool.145 Ter aanvulling van deze bevindingen wijst Zweeds onderzoek uit dat in de eerste jaren van het secundair onderwijs ongeveer 17% slachtoffer wordt van cyberpestgedragingen, terwijl dit aandeel in de latere jaren van het secundair onderwijs reduceert naar 3%.146 Ten slotte kan hier nog aan toegevoegd worden dat slachtoffers in het merendeel van de gevallen jonger zijn dan hun pesters.147

142 H. VANDENBOSCH, K. VAN CLEEMPUT, D. MORTELMANS en M. WALRAVE, Cyberpesten bij

jongeren in Vlaanderen, studie in opdracht van het viWTA, Brussel, 2006, 119.

143 H. VANDENBOSCH, K. VAN CLEEMPUT, D. MORTELMANS en M. WALRAVE, Cyberpesten bij

jongeren in Vlaanderen, studie in opdracht van het viWTA, Brussel, 2006, 119+133.

144 G. DEBOUTTE, Pesten en geweld op school: Handreiking voor een daadkrachtig schoolbeleid, Brussel,

Vlaams ministerie van onderwijs en vorming, 2008, 207.

145 H. VANDENBOSCH, K. VAN CLEEMPUT, D. MORTELMANS en M. WALRAVE, Cyberpesten bij

jongeren in Vlaanderen, studie in opdracht van het viWTA, Brussel, 2006, 122.

146 R. SLONJE en P.K. SMITH, “Cyberbullying: Another main type of bullying”, Scandinavian Journal of

Psychology, 2008, 151-152.

147 M. YBARRA en K. MITCHELL, “Online aggressor/targets, aggressors, and targets: A comparison of

26

5.2.3 Opleidingsniveau van slachtoffers, pesters en omstaanders van cyberpesten

Net als bij het klassiek pesten, komen de leerlingen uit het BSO meer in contact met cyberpesten, zowel als slachtoffer, dader en omstaander. Verder blijken deze jongeren ook meer gebruik te maken van internet en gsm dan hun leeftijdsgenoten uit TSO en ASO. Het internetgebruik van deze jongeren uit BSO wordt gekenmerkt door ‘gewelddadige spelletjes’, ‘praten met vreemden op het internet’, ‘minder toezicht door de ouders op het internetgebruik’ en ‘meer durven op het internet’.148 Die bevindingen worden door een recenter onderzoek uit 2014 enerzijds bevestigd en anderzijds aangevuld met een rangorde: BSO > TSO > ASO en KSO.149