• No results found

2.1 Discussie prevalentie daderschap klassiek pesten

Wat de prevalentie van klassiek daderschap betreft, stellen we vast dat in dit onderzoek afgelopen schooljaar 6,8% dader was van klassiek pestgedrag, waarbij men zijn slachtoffer meestal van school kent (91,8%) (bevestiging H17 en H18). Deze bevinding stemt enigszins overeen, maar ligt toch iets lager dan het resultaat uit het onderzoek van VANDENBOSCH ET AL, waar 9% van de jongeren dader werd van klassiek pestgedrag.395

Wanneer we naar de verschillen kijken tussen autochtonen en allochtonen, blijken meer allochtonen als pester te fungeren in vergelijking met autochtonen (bevestiging H19). Dit ligt in lijn met de bevindingen uit voorgaand Noors onderzoek.396 De reden hiervoor zou kunnen zijn dat allochtonen door de meerderheid worden aanzien als ‘anders’ waardoor ze het gevoel hebben van een machtsonevenwicht tussen ‘wij de minderheid’ versus ‘zij de meerderheid’. Door te pesten trachten ze wellicht macht, dominantie en aanzien te verwerven ten opzichte van de meerderheidsgroep.397 Deze theorie wordt enkel bevestigd wanneer we vaststellen dat enerzijds allochtonen die thuis Frans spreken meer pesten in vergelijking met autochtonen die thuis Frans spreken (bevestiging H20). Anderzijds pesten allochtonen ook beduidend meer in vergelijking met autochtonen wanneer weinig andere allochtonen in de klasgroep (0 tot 3 leerlingen) of de school (0-20%) aanwezig zijn (bevestiging H22 en H24).398 In Nederlands onderzoek van VERVOORT ET AL. vond men trouwens het omgekeerde, waarbij allochtonen meer pesten wanneer er meer allochtonen in de school aanwezig waren.399 Toch dragen deze twee zaken (verschillende taal en homogene school) alleen maar bij tot vergroting van sociale

395 H. VANDENBOSCH, K. VAN CLEEMPUT, D. MORTELMANS en M. WALRAVE, Cyberpesten bij

jongeren in Vlaanderen, studie in opdracht van het viWTA, Brussel, 2006, 91-93+96.

396 H. FANDREM, D. STROHMEIER en E. ROLAND, “Bullying and Victimization among Native and Immigrant

Adolescents in Norway: The Role of Proactive and Reactive Aggressiveness”, Journal of Early Adolescence, 2009, 915.

397 S. GRAHAM en J. JUVONEN, “Ethnicity, Peer Harassment, and Adjustment in Middle School: An

Exploratory Study”, Journal of Early Adolescence, 2002, 175-176.

398 Wanneer het veel allochtonen in de klasgroep (7 tot 10 leerlingen) of in de school (60-100%) aanwezig zijn

worden geen verschillen tussen allochtonen en autochtonen vastgesteld qua daderschap van klassiek pesten ( verwerping H21 en H23). Toch is hier een nuancering noodzakelijk omdat 90 allochtonen aangeven van een klasgroep deel uit te maken met ‘geen (andere) allochtoon’ in. Aangezien dit cijfers enkel correct kan zijn wanneer 90 verschillende klasgroepen ondervraagd zijn met telkens slechts één allochtoon in, vermoeden we dat allochtonen een onderschatting hebben gemaakt in de raming van ‘het aantal leerlingen van buitenlandse afkomst in hun klas’. Hierdoor ontstaat mogelijk een vertekend beeld.

399 M. H. M. VERVOORT, R. H. J. SCHOLTE en G. OVERBEEK, “Bullying and Victimization among

Adolescents: The Role of Ethnicity and Ethnic Composition of School Class”, Journal of Youth and

117

afstand tussen beide groepen (het ‘anders zijn’), waardoor allochtonen pestgedrag aanwenden om deze kloof te verkleinen, lees: aanzien en dominantie verwerven.400

Verder blijkt uit onderzoek van VERVOORT ET AL. geen verschil te bestaan tussen pestgedrag van mannelijke en vrouwelijke allochtonen.401 Deze bevinding wordt echter weerlegd door aan te tonen dat mannelijke allochtonen (17,2%) wel degelijk meer pesten in vergelijking met vrouwelijke allochtonen (7,5%) (verwerping H25). Daarnaast stellen we ook vast dat zowel binnen het mannelijke als het vrouwelijke geslacht meer allochtonen de rol van dader op zich nemen. Uitgaande van de ‘wij vs. zij’-theorie is dit vanzelfsprekend omdat men bewust bij beide geslachten het pestgedrag gebruikt om de gepercipieerde kloof te verkleinen. Omwille van deze reden is men – mogelijkerwijs – dan ook eerder trots op het gestelde pestgedrag. Omdat de wetenschappelijke literatuur toch enkele lacunes vertoont, bekijken we in dit onderzoek of de pester al dan niet hulp krijgt bij zijn pestgedrag. Hierbij stellen we een significant verschil vast tussen pestgedrag bij autochtonen en allochtonen. Allochtone pesters geven meer aan ‘alleen te pesten’. Wanneer ze toch in groep pesten, doen ze dit voornamelijk met vrienden, terwijl autochtonen meer steun van kennissen krijgen bij het plegen van pestgedrag. Het is toch opmerkelijk dat tussen beide groepen een andere pestcultuur bestaat. Een verklaring voor deze verschillende pestcultuur hebben we echter niet.

2.2 Discussie pestvormen daderschap klassiek pesten

Uit voorgaand onderzoek van VANDENBOSCH ET AL. bleek ‘iemand beledigen’ de populairste pestvorm te zijn, gevolgd door ‘iemand uitsluiten of negeren’ en ‘iemand opzettelijk pijn doen’.402 In ons onderzoek vinden we inderdaad dat de meest gehanteerde pestvorm ‘iemand beledigen’ is (bevestiging H26). Deze pestvorm wordt gevolgd door ‘non-verbaal’ pesten. Dit is een andere nummer twee dan in het voorgaand onderzoek. De reden hiervoor is echter dat deze pestvorm niet is getoetst in het onderzoek van VANDENBOSCH ET AL. De derde meest gehanteerde pestvorm bij daders is immers ‘iemand uitsluiten of negeren’. Wat de proporties van deze pestvormen betreft, liggen de cijfers in ons onderzoek hoger omwille van een andere operationalisering van het concept ‘pesten’.

400 R. VEENSTRA, G. HUITSING, J.K. DIJKSTRA en S. LINDENBERG, Wie pest wie? Een netwerkbenadering

van pesten, Justitiële verkenning, 2008, 80.

401 M. H. M. VERVOORT, R. H. J. SCHOLTE en G. OVERBEEK, “Bullying and Victimization among

Adolescents: The Role of Ethnicity and Ethnic Composition of School Class”, Journal of Youth and

Adolescence, 2010, 9.

402 H. VANDENBOSCH, K. VAN CLEEMPUT, D. MORTELMANS en M. WALRAVE, Cyberpesten bij

118

Wanneer we het onderscheid maken tussen autochtonen en allochtonen stellen we vast dat de drie meest voorkomende pestvormen bij autochtone daders identiek dezelfde zijn als bij allochtone daders. Bovendien merken we tussen beide groepen geen significante verschillen op. Toch rapporteren bij zeven op de tien pestvormen meer autochtonen gebruik te maken van de pestmethode. Dit is opvallend omdat toch significant meer allochtonen de rol van klassiek pester opnemen in tegenstelling tot autochtonen. Ditzelfde effect is reeds in deel 7.1.2 vastgesteld. Vermoedelijk heeft het geven van meerdere antwoorden bij deze vraag een effect, waarbij meer autochtonen gebruik hebben gemaakt van deze optie.

Wanneer we dienen te antwoorden op ONDERZOEKSVRAAG 1.B.II concluderen we dat allochtone pesters quasi dezelfde pestvormen aanwenden om iemand te pesten in vergelijking met autochtone pesters. Een significant verschil tussen beide groepen qua pestvormen wordt dan ook niet vastgesteld.