• No results found

1.1 Discussie prevalentie slachtofferschap klassiek pesten

Wat de prevalentie van klassiek slachtofferschap betreft, constateren we in dit onderzoek dat 10,8% afgelopen schooljaar slachtoffer is geworden van klassiek pestgedrag (bevestiging H1). Deze bevinding stemt overeen met het reeds uitgevoerde onderzoek van VANDENBOSCH ET AL, waar ook één op tien jongeren slachtoffer werd van klassiek pestgedrag. In datzelfde onderzoek kende het slachtoffer in acht op de tien gevallen zijn pester van het schoolleven en werd men in 62% van de pestsituaties door ‘iemand’ geholpen.381 In dit onderzoek kent bijna 89,2% zijn pester van op school (bevestiging H2). Logischerwijze speelt de pestsituatie zich dan ook voornamelijk af op school (87,6%). Daarnaast geeft ook meer dan 80% aan dat hij of zij geholpen is geweest na zijn slachtofferschap (bevestiging H3). Dit is ten opzichte van 2006 toch een toename met 20%. Een mogelijke verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat de forse inzet van de organisatie ‘Kies Kleur tegen Pesten’, die met zijn ‘Week tegen Pesten’ fors inzet op het bespreekbaar maken van het thema ‘pesten’, zijn vruchten afwerpt. Toch dienen we op te merken dat een andere vraagstelling gebruikt is in dit onderzoek (zie supra: 4.2.2

‘Slachtofferschap vs. daderschap van pesten’, p.54-55).

Verder wat het verschil tussen autochtone en allochtone slachtoffers van klassiek pesten betreft, ervaren allochtonen meer slachtofferschap in vergelijking met autochtonen (bevestiging H4). We vinden in dit onderzoek quasi dezelfde verhouding als in het Nederlandse onderzoek van

381 H. VANDENBOSCH, K. VAN CLEEMPUT, D. MORTELMANS en M. WALRAVE, Cyberpesten bij

113

VAN DORSSELAER ET AL.382 In het Nederlandse onderzoek betrof de verhouding tussen allochtonen en autochtonen 10,5% vs. 6,1% (verschil van 4,4%) terwijl in ons onderzoek een verhouding van 13,3% vs. 8,6% (verschil van 4,7%) wordt vastgesteld. Een eventuele verklaring voor dit verschil tussen beide groepen is dat allochtonen bij slachtofferschap sneller hulp zoeken dan autochtonen. Door in deze vragenlijst aan te geven dat ze gepest worden, denken ze dan ook in de toekomst hulp te ontvangen. Daarentegen reageren autochtonen eerder passief en zoeken minder snel hulp.383 Langs de andere kant worden allochtonen mogelijkerwijze gepercipieerd door pesters als ‘anders’ door hun klederdracht, taal of huidskleur.384 Hierdoor ontstaat een ‘wij’ versus ‘zij’ gedachte bij beide groepen, waarbij de minderheid (‘zij’) allicht makkelijker gepest wordt door de meerderheid (‘wij’).385 Uit deze ‘wij’ versus ‘zij’-gedachte zou logischerwijze moeten resulteren dat wanneer het aantal allochtonen in de klasgroep toeneemt, de rol van ‘wij’ versus ‘zij’ zou wisselen tussen beide groepen. Hierdoor zouden allochtonen in de meerderheid vertoeven en dus dient het percentage autochtone slachtoffers hoger te liggen dan dat van allochtonen. In voorgaand Belgisch onderzoek van AGIRDAG ET AL. werd reeds vastgesteld dat wanneer het aantal allochtonen steeg, het aantal allochtone pestslachtoffers daalde. Daarnaast vond men geen verschil in slachtofferschap bij autochtonen in een heterogene of homogene klasgroep.386 In ons onderzoek stelden we enerzijds vast dat wanneer men met weinig allochtonen in de klas (0 tot 3 leerlingen) of school (0 tot 10%) zit, meer allochtonen in vergelijking met autochtonen, slachtoffer worden van pesten (bevestiging H6 en H9).387 Dit is een bevestiging van het reeds uitgevoerd onderzoek. Anderzijds stelden we vast dat wanneer men samen in de klas zit met 7 tot 9 allochtonen, de groep van de autochtonen significant meer slachtoffers telt dan die van de

382 S. VAN DORSSELAER, M. DE LOOZE, E. VERMEULEN-SMIT,S. DE ROOS, J. VERDURMEN, T. TER

BOGT en W. VOLLEBERGH, Gezondheid, welzijn en opvoeding van jongeren in Nederland, Utrecht, Trimbos- instituut, 2010, 48.

383 S. J. J. LIM en J. L. HOOT, “Bullying in an increasingly diverse school population: A socio-ecological model

analysis”, School Psychology International, 2015, 276.

384 R. VEENSTRA, G. HUITSING, J.K. DIJKSTRA en S. LINDENBERG, Wie pest wie? Een netwerkbenadering

van pesten, Justitiële verkenning, 2008, 80.

385 S. GRAHAM en J. JUVONEN, “Ethnicity, Peer Harassment, and Adjustment in Middle School: An

Exploratory Study”, Journal of Early Adolescence, 2002, 175-176.

386 O. AGIRDAG, M. VAN HOUTTE en P. VAN AVERMAET, “Effecten van segregatie: cognitieve en non-

cognitieve uitkomsten en mechanismen” in O. AGIRDAG, W. NOUWEN, P. MAHIEU, P. VAN AVERMAET, A. VANDENBROUCKE en M. VAN HOUTTE (Eds.), Segregatie in het basisonderwijs : geen zwart-wit

verhaal, Antwerpen/Apeldoorn, Garant, 2012, 73.

387 Toch is hier een nuancering noodzakelijk omdat 90 allochtonen aangeven van een klasgroep deel uit te maken

met ‘geen (andere) allochtoon’ in. Aangezien dit cijfers enkel correct kan zijn wanneer 90 verschillende klasgroepen ondervraagd zijn met telkens slechts één allochtoon in, vermoeden we dat allochtonen een onderschatting hebben gemaakt in de raming van ‘het aantal leerlingen van buitenlandse afkomst in hun klas’. Hierdoor ontstaat mogelijk een vertekend beeld.

114

allochtonen (26,5% vs. 12,1%) (bevestiging H8 en verwerping H10).388 Een verklaring hiervoor kan enerzijds zijn dat in dit onderzoek de verhouding van autochtone en allochtone respondenten – die nagenoeg gelijk aan elkaar is – geen representatieve weergave is van de schoolpopulatie in Vlaanderen. Daarnaast hebben we in dit onderzoek ook een andere definitie gehanteerd betreffende het begrip ‘allochtoon’ (zie supra: 4.2.1: ‘Autochtonen vs. allochtonen’, pp.53-54). Deze twee zaken zouden een vertekend beeld teweeg kunnen brengen. Het is verder ook belangrijk op te merken dat wanneer de klasgroep een gelijke verhouding tussen allochtone en autochtone leerlingen betreft, geen significante verschillen worden vastgesteld. Dit is mogelijk te verklaren door enerzijds een verminderde perceptie van het ‘anders zijn’ en anderzijds door de verkleining van de sociale afstand tussen ‘wij’ en ‘zij’.

Overigens vinden we dat meer mannelijke allochtone jongeren in vergelijking met autochtonen slachtoffer worden van pestgedrag. Een reden hiervoor is dat mannelijke autochtonen wellicht minder snel toegeven dat ze gepest worden, terwijl mannelijke allochtonen meer veerkrachtig zijn en duidelijk aangeven – zoals hier in een vragenlijst – dat ze pestsituatie niet graag hebben.389 Ook stellen we vast dat het percentage autochtone slachtoffers stelselmatig afneemt naarmate men ouder wordt, terwijl dit percentage bij allochtonen stagneert (verwerping H11 en

bevestiging H12). Dit is eerder opmerkelijk want voorgaand onderzoek stelt vast dat zowel bij

autochtonen als bij allochtonen naarmate men ouder wordt, het percentage slachtoffers daalt.390 Verder wordt in dit onderzoek geen significant verschil vastgesteld tussen autochtonen en allochtonen die thuis een andere taal spreken (verwerping H13). Voorgaand onderzoek vond immers dat allochtonen die thuis een andere taal spreken meer kans maken om slachtoffer te worden.391 De reden hiervoor is misschien dat in dit onderzoek heel veel verschillende talen werden aangegeven, waardoor het moeilijk was om een significant verschil te vinden (zie BIJLAGE 5).

388 Wanneer de concentratie van buitenlandse leerlingen in de school daarentegen hoog is, wordt geen verschil

tussen slachtofferschap tussen beide groepen vastgesteld (verwerping H5 en bevestiging H7)

389 A. DE BOECK, “Over zelfwaardering, slachtofferschap van (cyber)pesten, en de beschermende invloed van

vrienden” in L. BRADT, S. PLEYSIER, J.PUT, J. SIONGERS en B. SPRUYT, Jongeren in cijfers en letters:

bevindingen uit de JOP-monitor 3, Leuven, Acco, 2014, 123-124.

390 H. VANDENBOSCH, K. VAN CLEEMPUT, D. MORTELMANS en M. WALRAVE, Cyberpesten bij

jongeren in Vlaanderen, studie in opdracht van het viWTA, Brussel, 2006, 128.

391 E. ELAMÉ, E. STEFANI en V. DARJO, “Committed bullying” in E. ELAMÉ, Discriminatory Bullying: A

115

1.2 Discussie pestvormen bij slachtoffers van klassiek pesten

Uit Belgisch onderzoek in 2006 van VANDENBOSCH ET AL. bleek ‘iemand beledigen’ de populairste pestvorm te zijn, gevolgd door ‘een gerucht of roddel verspreiden’ en ‘opzettelijk iemand uitsluiten of negeren’.392 In ons onderzoek verkrijgen we identiek dezelfde top-3

(bevestiging H14). Wel blijken onze vastgestelde percentages bij de pestvormen steeds een

verdubbeling van die in voorgaand Belgisch onderzoek. Dit heeft te maken met de operationalisering van het concept ‘pesten’ dat in beide onderzoeken anders bleek te zijn. Wanneer we een onderscheid maken wat de pestvormen betreft tussen autochtonen en allochtonen, stellen we vast dat enkel bij de pestvorm ‘opzettelijk iemand uitsluiten of negeren’ een significant verschil op te merken valt. Bij deze pestvorm gaan meer autochtonen (63,2%) slachtoffer worden in vergelijking met allochtonen (47%) (verwerping H16). Dit is eerder opmerkelijk omdat voorgaand onderzoek stelt dat Turkse en Marokkaanse jongeren meer slachtoffer worden van ‘sociaal en verbaal pesten’. 393 Het opmerkelijke hieraan is dat precies die twee groepen jongeren (Turkse en Marokkaanse jongeren) de grootste allochtone groep van de dataset zijn.394 Daarbij volgt nog dat voor de verbale en andere pestvormen geen significant verschil opgemerkt wordt in ons onderzoek (verwerping H15). Ten slotte is het ook noemenswaardig dat autochtonen in zeven van de tien opgegeven pestvormen meer slachtofferschap rapporteren, terwijl over het algemeen gezien allochtonen meer slachtoffer worden van klassiek pesten. Dit kan mogelijk verklaard worden doordat bij deze set vragen over pestvormen meerdere antwoorden werden toegestaan en autochtonen meer gebruik hebben gemaakt van dit voorrecht.

Ondanks het vastgestelde significante verschil tussen beide groepen bij de pestvorm ‘uitsluiten en negeren’, wordt toch gesteld dat autochtonen en allochtonen in het merendeel van de pestsituaties niet verschillen qua slachtofferschap van pestvormen. Het antwoord op ONDERZOEKSVRAAG 1.A.II luidt: ‘Wat de klassieke pestvormen betreft, worden autochtonen

quasi op dezelfde manier slachtoffer als allochtonen’.

392 H. VANDENBOSCH, K. VAN CLEEMPUT, D. MORTELMANS en M. WALRAVE, Cyberpesten bij

jongeren in Vlaanderen, studie in opdracht van het viWTA, Brussel, 2006, 89-91.

393 M. VERKUYTEN en J. THIJS, “Racist victimization among children in The Netherlands: The effect of ethnic

group and school”, Ethnic and Racial Studies, 2002, 318.

394 Van de allochtone jongeren is 2,6% in Marokko geboren en 3,1% in Turkije. De vader van de allochtone

jongeren komt in 27,1% van de gevallen uit Marokko en in 11,4% uit Turkije. De moeder van de allochtone jongeren komt in 25,9%% van de gevallen uit Marokko en in 11,6% uit Turkije. De grootouders van de allochtone jongeren komen in 23,5%% van de gevallen uit Marokko en in 10,7% uit Turkije.

116