• No results found

7.1 Discussie prevalentie van omstaanders

Uit voorgaand onderzoek van VANDENBOSCH ET AL. blijkt dat 66% de laatste drie maanden getuige was van een klassieke pestsituatie, terwijl in ander onderzoek van KERSTENS en VEENSTRA het percentage ‘getuige van cyberpesten’ amper 28% is.430 In ons onderzoek is geen onderscheid gemaakt tussen klassiek of cyberpesten, maar de prevalentie van getuige bevindt zich dicht tegen die van het klassiek pesten met 57,3%.

Wanneer we een differentiatie maken tussen allochtone en autochtone omstaanders, blijkt dat er een significant verschil op te merken valt waarbij meer allochtonen getuige zijn van pestsituaties dan autochtonen. Zowel mannelijke als vrouwelijke allochtonen worden meer getuige van pestgedrag in vergelijking met hun autochtone gelijke van hetzelfde geslacht. Deze verschillen zouden mogelijk verklaard kunnen worden doordat allochtonen voornamelijk optrekken met andere allochtonen.431 Bijgevolg blijkt uit ons onderzoek dat allochtone jongeren

429 A. BANDURA, “Moral disengagement in the perpetration of inhumanities”, Personality and Social Psychology

Review : An Official Journal of the Society for Personality and Social Psychology, Inc, 1999, 203.

430 J. KERSTENS en S. VEENSTRA, “Cyberpesten vanuit een criminologisch perspectief”, Tijdschrift voor

Criminologie, 2013, 384 ; H. VANDENBOSCH, K. VAN CLEEMPUT, D. MORTELMANS en M. WALRAVE, Cyberpesten bij jongeren in Vlaanderen, studie in opdracht van het viWTA, Brussel, 2006, 94+96.

431 Zie BIJLAGE 15: Deze bevinding werd niet beschreven in de resultaten, maar wel bevraagd in de vragenlijst.

129

meer pesten en gepest worden. Dat maakt dat allochtonen mogelijkerwijs meer pestsituaties aanschouwen van hun allochtone vrienden dan autochtonen. Hierdoor zou het significante verschil tussen beide groepen in een ASO-opleiding eveneens kunnen verklaard worden. Uit voorgaande bevindingen (zie supra) blijkt dat zowel bij klassiek pesten als bij cyberpesten meer allochtonen in ASO-opleidingen pestgedrag plegen en ondervinden, wat maakt dat hun vrienden meer getuige worden van pestgedrag. Wanneer we zowel de hypothese volgen dat men voornamelijk optrekt met vrienden van eigen afkomst als de hypothese dat de piek van pestgedrag van allochtonen op latere leeftijd ligt (hoofdstuk 7.3.1), kunnen we het verschil tussen allochtone en autochtone getuigen in het 3de middelbaar mogelijk verklaren. Wanneer een afname van pestgedrag bij autochtonen wordt vastgesteld na 14-jarige leeftijd, kan deze mogelijk bij allochtonen één of twee jaar later liggen. Hierdoor ontstaat in het 3de middelbaar een significant verschil waarbij allochtonen meer getuige worden van pestsituaties.432 Verder vinden we echter geen verklaring voor de verschillen die worden vastgesteld in de BSO- opleiding waar meer autochtonen getuige worden en in het 1ste middelbaar waar meer allochtonen getuige worden.

Overigens worden ook meer allochtonen getuige van pestgedrag wanneer het aantal leerlingen van buitenlandse afkomst in de klas laag is (1 tot 3 leerlingen). Wanneer dit aantal toeneemt, verdwijnen de verschillen. Hetzelfde wordt vastgesteld wanneer het aantal leerlingen van buitenlandse afkomst op de school laag is (0-10% en 20-30%). Bij dit lage percentage worden meer allochtonen dan autochtonen getuige van pestsituaties. Dit wordt mogelijk verklaard door de hierboven geponeerde hypothese waarbij allochtonen meer optrekken met andere allochtonen en deze meer pesten en gepest worden wanneer het aantal buitenlandse leerlingen in de klas of school laag is. Doordat hun vrienden meer pesten en gepest worden, zijn ze bijgevolg meer getuige. Wanneer dit percentage buitenlandse leerlingen toeneemt, worden immers meer autochtonen getuige van pestsituaties. Dit zou door dezelfde hypothese kunnen verklaard worden.

aangaande het aantal hechte vrienden van buitenlandse afkomst. Hieruit blijkt dat allochtonen meer allochtone vrienden hebben en autochtonen meer optrekken met autochtone vrienden.

432 A. PELLEGRINI en J. LONG, “A longitudinal study of bullying, dominance, and victimization during the

transition from primary school through secondary school”, British Journal Of Developmental Psychology, 2002, 260+276.

130

7.2 Discussie soorten pestvormen omstaanders

7.2.1 Discussie soorten klassieke pestvormen omstaanders

De meest voorkomende klassieke pestvorm waar men als omstaander getuige van is, blijkt ‘iemand beledigen’ te zijn, gevolgd door ‘iemand negeren of uitsluiten’. Dit strookt niet met eerdere bevindingen uit de wetenschappelijke literatuur (verwerping H65).433 Bovendien geven bij zeven van de tien klassieke pestvormen meer allochtonen aan getuige te zijn van pestsituaties in vergelijking met autochtonen. Van deze zeven pestvormen blijken vijf ervan een significant verschil tussen beide groepen te bevatten. Het betreft hier de fysieke pestvormen (schoppen, slaan en spuwen), de indirecte pestvormen (geheim onthullen en gerucht verspreiden) en ‘iemand bedreigen’. Dat allochtonen aangeven hier meer getuige van te zijn, is enigszins opmerkelijk omdat noch allochtonen, noch autochtonen significant meer slachtoffer of dader zijn van deze pestvormen (zie supra). Waarom allochtonen nu precies meer getuige zijn van deze pestvormen, kunnen we dan ook niet verklaren.

Wanneer we dienen te antwoorden op ONDERZOEKSVRAAG 3.B.I concluderen we dat allochtone omstaanders toch meer getuige zijn van bepaalde pestvormen, zowel bij fysieke en indirecte pestvormen als bij iemand bedreigen. Hierdoor besluiten we dat er daadwerkelijk verschillen zijn tussen beide groepen betreffende het getuige zijn van klassieke pestvormen.

7.2.2 Discussie soorten cyberpestvormen omstaanders

Bij elf van de dertien cyberpestvormen geven meer allochtonen aan getuige te zijn van deze pestvormen in vergelijking met autochtonen. Van deze elf pestvormen zijn er slechts bij vier pestvormen significante verschillen te vinden. Het significant verschil bij de pestvorm ‘haatwebsite’ was te verwachten, hierboven in hoofdstuk 7.4.2 werd reeds geconstateerd dat allochtonen meer dan autochtonen slachtoffer worden van dergelijke ‘haatwebsites’. Aangezien uitgegaan wordt van de hypothese waar allochtonen voornamelijk met allochtonen optrekken, lijkt dit dan ook een plausibele verklaring voor de grotere groep allochtone omstaanders. Bij de andere gevonden significante verschillen (‘outing’, ‘identity fluidity’ en ‘vals account’) hebben we hiervoor geen verklaring omdat zowel bij de slachtoffers als bij de daders geen significant verschil wordt gevonden voor deze pestvormen in hoofdstuk 7.4.2. Een antwoord op de ONDERZOEKSVRAAG 3.B.II luidt dan ook dat allochtone omstaanders wel degelijk verschillen van autochtone omstaanders. Specifiek op het vlak van ‘outing’, ‘identity fluidity’, ‘vals

433 H. VANDENBOSCH, K. VAN CLEEMPUT, D. MORTELMANS en M. WALRAVE, Cyberpesten bij

131

account’ en ‘hate groups’, worden meer allochtonen getuige van deze pestvormen dan autochtonen.

132