• No results found

Het denken over normatieve professionalisering vindt zijn oorsprong in de jaren negentig. Het begrip wordt door Van Houten (2008) geïntroduceerd in zijn rectorale rede van 1993 aan de Universiteit van Humanistiek. Het is een concept dat vooral ingeburgerd is binnen de sociale beroepen in Nederland. Bij de start van de ontwikkeling wordt nog gesproken over normatieve professionaliteit, wat wordt gezien als een tegenbegrip van het technisch-instrumenteel handelen van professionals, de toenemende dominantie van de logica van de bureaucratie en de dominantie van het marktdenken. Vooral Harry Kunneman heeft het concept verder doordacht en uitgewerkt in diverse publicaties (2005, 2012, 2013a, 2013b). Vooral de publicaties van Van Ewijk & Kunneman (2013) en Kunneman (2013 a, 2013b) laten een uitvoeriger beeld zien van de conceptualisering van normatieve professionalisering. In de beschrijving van het gedachtegoed van normatieve professionalisering schets ik eerst het beeld van de ontwikkeling van het gedachtegoed, daarna zoom ik in op de onderliggende aspecten zoals deze in de definiëring naar voren komen en tot slot kijk ik naar wat al bekend is over de mogelijke praktische relevantie van dit denken voor het professioneel handelen van beroepsbeoefenaren.

Ontwikkeling normatieve professionalisering

Normatieve professionalisering kan gezien worden als een proces dat ruimte maakt voor aandacht voor en reflectie op het normatieve deel van professioneel handelen van beroepsbeoefenaren. Normativiteit in dat professioneel handelen komt naar voren in de manier waarop in de beroepsuitoefening wordt omgegaan met de mensen die beroepsbeoefenaren daarin tegenkomen en de keuzes die daarin gemaakt worden. Normativiteit wordt grofweg omschreven als een “reflectieve,

Hoofdstuk I

onderzoekende, lerende, omgang met de verschillende vormen van normativiteit – persoonlijk, epistemologisch, organisatorisch en moreel-politiek – die in alle vormen van professioneel handelen werkzaam zijn” (Van Ewijk & Kunneman, 2013, p. 9). Het begrip ‘normatieve professionaliteit’ is ontstaan binnen het kader van reflectie op de aard van de werkzaamheden van humanistisch raadswerk. Het doel van deze reflectie was het verdiepen van de identiteit van deze professionele begeleiding bij burgers met individuele bestaansvragen (Van den Ende & Kunneman, 2008). Hierbij gaat Kunneman uit van het perspectief van menselijke waardigheid, zingeving en kwaliteit van leven. In deze benadering van professionaliteit staat normativiteit op de voorgrond en wordt het professioneel handelen losgemaakt van professionaliteit die gericht is op doelmatigheid en effectiviteit. Dit losweken van beide perspectieven van professionaliteit krijgt als reactie dat normatieve professionaliteit gezien wordt als verzet tegen technisch-instrumenteel handelen van professionals. In deze beweging zit de gedachte opgesloten, dat normatieve professionaliteit vooral gericht is op het recht doen aan waarden als ‘betrokkenheid’ en ‘aandacht’. Dat maakt een dualiteit zichtbaar tussen het normatieve en het instrumentele deel van het handelen van professionals. De dualiteit tussen beide perspectieven wordt ontleend aan de tegenstelling die Habermas heeft geïntroduceerd, namelijk de leefwereld en de systeemwereld (Van den Ende & Kunneman, 2008, p. 69). De leefwereld wordt binnen het denken van Habermas gezien als de wereld, waarin onderlinge relaties worden gekenmerkt door openheid, betrokkenheid en onderlinge overeenstemming. De relaties in de systeemwereld worden daarentegen gekenmerkt door technische en bureaucratische uitingsvormen en beïnvloed door strategische belangen. Kunneman geeft nadrukkelijk aan, dat bij de start van de ontwikkeling van normatieve professionaliteit, dit onderscheid eraan heeft bijgedragen de verhoudingen helder te schetsen. Hij beschrijft het professionele handelen in die periode als de praktijk van het ‘broodroostermodel’. Hiermee duidt hij op het rigide karakter van hantering van het proces van probleemstelling, doelstelling en interventie, dat door de cliënt moet worden ondergaan. Met het concept van normatieve professionaliteit verwijst hij naar een benadering, waarbij professionals oog hebben voor de complexiteit van de situatie waarin cliënten zich bevinden en dat cliënten niet vereenzelvigd worden met hun problematiek. Hij beoogt het terugbrengen van het hart in het professionele handelen vanuit een humanitaire waardenkern. De kern van normatieve professionaliteit ligt in het samen optrekken van cliënt en professional, om voor elkaar van betekenis te kunnen zijn. Immers: beide partijen streven naar een betekenisvol leven, waarin zij eigenwaarde kunnen ervaren door betekenisvolle relaties met de ander. Deze fase van ontwikkeling van normatieve

1

Verhalen over professioneel handelen in een weerbarstige samenleving

professionaliteit wordt gekenschetst als een fase van oppositie en staat in het teken van weerstand tegen die vormen van besturing, die voornamelijk gericht zijn op effectiviteit en meetbare resultaten.

In de eerste jaren van de twintigste eeuw besteedt Kunneman in toenemende mate aandacht aan de posities van de professionals, vraagt hij steeds meer aandacht voor existentiële en morele vraagstukken van mensen en spreekt hij voor de noodzaak van een rijke culturele humuslaag als bodem voor co-creatieve leerprocessen tussen professionals, cliënten en burgers (Kunneman, 2005). De tegenstelling tussen de leefwereld en de systeemwereld zwakt af. Als effect op het hanteren van deze tegenstelling, ontstond namelijk de neiging om morele waarden exclusief aan de kant van de leefwereld te plaatsen en de leefwereld te idealiseren, waarbij voorbijgegaan werd aan de morele waarden van een systeemwereld, zoals bijvoorbeeld rechtvaardigheid, vrijheid en gelijkwaardigheid. Kunneman pleit voor het loslaten van deze begrippen vanuit een perspectief op tegenstellingen. Hij scherpt de begrippen aan vanuit een meer sociologisch perspectief, om daarmee recht te doen aan de ontwikkeling van normatieve professionaliteit in deze postmoderne samenleving. Juist de morele waarden van de leefwereld als systeemwereld kunnen gezien worden als ambivalent. In de relaties in leefwereldcontexten is niet enkel sprake van betrokkenheid bij elkaar en zorg voor elkaar, maar kan ook sprake zijn van exclusie, persoonlijke conflicten en huiselijk geweld.

Ook in de systeemwereldrelaties kunnen onverschilligheid en diep verankerde machtsverhoudingen voorkomen, maar is daarnaast sprake van het vormgeven en uitdragen van universele mensenrechten. Deze morele ambivalentie van beide vormen helpt bij het loskoppelen van normatieve professionaliteit aan de scherpe tegenstelling die is ontstaan. Kunneman vindt legitimering voor deze stap in de ontwikkeling van normatieve professionaliteit bij de ethiek van Ricoeur. Kunneman (2012, pp. 36-40) haalt in dat denken van Ricoeur het onderscheid en de verbinding tussen ethiek en moraliteit aan. In grote lijnen kan deze als volgt samengevat worden: ethiek gaat om het streven naar het goede leven van de persoon zelf en zijn naasten en moraliteit kan opgevat worden als een streven naar kansen op een goed leven voor iedereen. De morele vraag ligt dan op het vlak van instituties en professionele organisaties. Ricoeur legt de verbinding dat zorgzaamheid voor de ander kan bijdragen aan de persoonlijke ervaring van het goede leven en vraagt van de mens om steeds na te denken wat bijdraagt aan een “een goed leven, met en voor anderen in rechtvaardige instituties” (Kunneman, 2012, p. 38). In deze fase van ontwikkeling beoogt Kunneman vooral een verbondenheid tussen de verschillende logica’s en dat het hierbij niet enkel

Hoofdstuk I

gaat om strategisch handelen, maar dat er ook ruimte moet zijn voor betekenisvolle leerprocessen. Dit komt vanuit de gedachte, dat de samenleving openheid biedt in een tijd van optimisme over en kritiek op het vooruitgangsideaal.

In deze fase van ontwikkeling verschijnt ook het boek Goed Werk (Jacobs et al, 2008). Juist door de focus op de beknelling van professionals komt het concept van normatieve professionaliteit in een bredere belangstelling te staan. Het nadenken over hoe verbindingen gelegd kunnen worden tussen de verschillende, elkaar interfererende logica’s, komt op de agenda te staan. Het begrip ‘normatieve professionaliteit’ verandert in ‘normatieve professionalisering’, vanuit het oogpunt dat normatief handelen gezien moet worden vanuit de context van leerprocessen. Normatieve professionalsering gaat om het ontwikkelen van een “reflectieve, lerende verhouding tot deze normativiteit”. Dit gebeurt vanuit het inzicht dat alle vormen van professioneel handelen normatief geladen zijn (Van Ewijk & Kunneman, 2013, p. 12).

Kunneman pleit voor het ontwikkelen van moreel kapitaal (Kunneman, 2012); bijna een morele noodzaak in een tijdperk, waarin de waarden van autonomie en keuzevrijheid hoogtij voeren. Het is een tijd waarin gezagsverhoudingen veranderen en gesloten gemeenschappen meer en meer verdwijnen – een tijd waarin verticale morele kaders afzwakken, waardoor ruimte ontstaat voor een cultuur van de dikke-ik (Kunneman, 2005). Kunneman gebruikt de metafoor van de dikke-ik om de cultuur van ‘veiligstellen van eigenbelang’, ‘ik bepaal zelf wel’ en ‘ik trek mij van niemand iets aan’ te beschrijven. Moreel kapitaal ziet Kunneman (2012, p. 55) dan vooral ontstaan in het opbouwen van horizontale verbindingen, die bestaan uit vier hulpbronnen, namelijk: (i) behoefte aan aandacht, zorgzaamheid en hulpvaardigheid, door Ricoeur gezien als aspecten van vriendschap; (ii) ambachtelijk werk leveren zoals dat door Sennett (2008) is beschreven; (iii) goed samenwerken en (iv) het begrenzen van onverschilligheid en de misbruik van macht. Op deze manier verbindt Kunneman (2012, p. 55) normatieve professionalisering aan de logica van de gift, wat hij verwoordt als: “[…] je geeft zorg en hulp aan een ander, je wijdt je aan een ambacht, je brengt je eigen hulpbronnen in om samenwerking te laten slagen en je biedt weerstand aan onverschilligheid of aan machtsmisbruik”. Wederkerigheid en co-creatie zijn voor Kunneman daarin verbindende concepten. De laatste jaren pleit Kunneman voor het vergoten van de waardenruimte voor professionals, om daarin ruimte te hebben voor vraagstukken die ertoe doen. Toename van autonomie en democratie hebben de waardenruimte vergroot en heeft de mens vrijer gemaakt. Dit is onlosmakelijk verbonden met de toenemende liberalisering en het streven naar economische groei, waardoor alle burgers op deze wereld beoordeeld worden vanuit hun economisch nut. Het ambivalente karakter van deze ontwikkeling

1

Verhalen over professioneel handelen in een weerbarstige samenleving

ziet Kunneman als een ontoereikend waardenkader voor het omgaan met de complexiteit van de hedendaagse uitdagingen. Kunneman adviseert de complexiteit niet te ontvluchten, maar de leerzame wrijving tussen feiten en waarden te accepteren en daarin pluriformiteit te erkennen (Kunneman, 2013a, 2013b). Ook geeft hij aandacht aan de politieke betekenis van normatieve professionalisering, om daarmee van binnenuit de professionele werkwijzen en organisatorische kaders te beïnvloeden.

Definiëring van normatieve professionalisering

Normatieve professionalisering is beschreven als “de individuele en collectieve ontwikkeling van de kwaliteit van het professionele handelen, verbonden met goed werk doen in de ethische, esthetische en instrumentele zin” (Van Ewijk, 2013, p. 60). In deze definitie zitten concepten opgesloten als ‘complexiteit’, ‘hypergoods’ en wordt aan normativiteit concepten als ‘ethiek’, ‘esthetiek’ en ‘instrumentaliteit’ toegevoegd. In de toelichting op deze begripsdefiniëring leun ik op de beschrijving van Van Ewijk, H. (2013, 2014).

Het concept van ‘complexiteit’ geeft richting aan de gedachte dat we meer naar het totaalbeeld dan naar afzonderlijke delen moeten kijken en berust op een gevoel voor ‘Gestalt’, zoals Polanyi dit heeft beschreven. Een belangrijk kenmerk van complexiteit is dat het geen kern heeft en niet te herleiden is tot een oorzaak of een oplosing. Het is een dagelijkse realiteit met meerdere perspectieven daarop. Professionals hebben zich te verhouden tot die realiteit, als ware het een onontwarbare kluwen, waarin de mens zelf een weg moet vinden en zich leert verhouden tot zingevingsvraagstukken en sociale inbedding. De essentie is dat complexiteit niet gereduceerd kan worden tot simpele waarheden, maar vraagt om beredeneerde keuzes in geloof in waarden en realiteitszin. ‘Hypergoods’ wordt gezien als een tweede belangrijk concept, dat valt onder het denken van normatieve professionalsering. Het concept van hypergoods wordt beschreven vanuit het denken van Taylor (Van Ewijk, H., 2013, 2014). Hypergoods zijn de grote universele waarden zoals die bekend zijn uit de wereldreligies en de politieke ideologieën. Hierbij moet gedacht worden aan bijvoorbeeld vrijheid, broederschap, rechtvaardigheid, ontplooiing en vrede. De moeilijkheid bij dit concept van hypergoods is, dat op verschillende manieren gedacht moet worden over het belang ervan. Geeft het richting aan ons handelen, of is de ontwikkeling van de huidige samenleving juist gericht op het loskoppelen van deze universele waarden? In elk geval is het volgende concept, wat beschreven wordt, ingebed in hypergoods. Dat concept gaat over goede zorg, goed leven en goed werk. Verschillende auteurs hebben hieraan bijgedragen. Het concept betreft in grote lijn ‘goed doen’ en ‘goed zijn’, waarbij ‘aandacht’ en ‘betrokkenheid’ belangrijke aspecten beschreven zijn.

Hoofdstuk I

Normatieve professionalisering wordt dan ook expliciet verbonden met ‘goed doen’ als kader voor reflectie en direct verbonden met de universele waarden van de samenleving, het publiek belang en maatschappelijke vraagstukken. Dit houdt in dat professionals hun acties afwegen tegen de achtergrond van hun eigenwaarden en de waarden die zij representeren. Het goede doen is niet alleen gericht op het ethische element van professioneel handelen, maar ook op het methodische, het instrumentele en het technische deel ervan. Vakbekwaamheid, vakmanschap en werken volgens de richtlijnen en voorschriften zijn vormen van instrumentele normativiteit waarbij ‘goed’ tegenover ‘slecht’ staat. Dit staat in tegenstelling tot ethische normativiteit, waar ‘goed’ tegenover ‘kwaad’ staat en waarin beroepscodes instrumenten zijn voor de professional. Naast deze vormen van normativiteit wordt ook het element van esthetiek ingebracht. Het gaat daarbij om het belang van goede smaak. De ontwikkelaars van het concept van normatieve professionalisering vallen hierbij terug op het denken van Bourdieu. Wat hierbij sterk naar voren wordt gebracht, is de noodzaak dat de normatieve professional een gevoel heeft voor goede verhoudingen, diversiteit en een gevoel voor toonzetting. Het gevoel voor goede smaak ligt opgesloten in de mens en kan uiting geven aan herkenning en erkenning, maar ook aan insluiting en uitsluiting; als smaken immers te veel van elkaar verschillen, is het problematischer voor iemand om zich te verhouden tot een diversiteit aan smaken. Normatieve professionalisering gaat dus in essentie om bijdragen aan het goede leven van burgers en zorgen voor burgers, door goed werk te leveren en door dit zorgen en werken met gevoel voor smaak te doen.

1

Verhalen over professioneel handelen in een weerbarstige samenleving

Praktische relevantie van normatieve professionalisering

Uit de beschrijving van het concept van normatieve professionalisering kan ik afleiden dat professionele werkzaamheden waardevol kunnen zijn door de gerichtheid op humaniteit, maatwerk voor de personen in de situatie en door reflectie op verschillende niveaus van waarden die in de situatie kunnen voorkomen. In de praktijk van alledag ontbreekt nog praktische ervaringskennnis in relatie tot het gedachtegoed van normatieve professionalisering. Nap (2012) laat in zijn onderzoek, binnen het domein van de politie, zien dat het implementeren van normativiteit in de alledaagse praktijk niet eenvoudig is. Hij toont aan dat werken in de complexiteit, zoals de politieman deze elke dag opnieuw ervaart, vraagt om ambachtelijke kwaliteit in de volle breedte van het professioneel handelen in samenhang met morele kaders voor het werk. Nap bevestigt dat leren van de praktijk een essentie is in normatief handelen en dat dit moet gebeuren op basis wat zich in de praktijk van alledag voor doet. Wat in de praktijk aan waardevols oplicht, noemt Nap het ‘verheffen van het alledaagse’(Nap, 2013, p. 337). Het toelaten van onzekerheid, van nabijheid van de ander en durven kijken naar wat op het spel staat, zijn elementen die in het verheffen van het alledaagse een rol spelen. Opvallend was wel dat politiemensen onderling geen zicht hadden op de normativiteit van de ander en dat daardoor iedereen anders handelde in bepaalde situaties. In het boek Praktijken

van normatieve professionalisering (Van Ewijk & Kunneman, 2013) staat een scala aan

ervaringen beschreven. De rode draad in het boek maakt zichtbaar dat het nadenken en doordenken over dit onderwerp volop gaande is. Veel ervaringen verhalen ook over de weerbarstigheid in de samenleving en dat ruimte voor dit denken en doen echt door personen zelf gecreëerd dient te worden. Was het concept in oorsprong ontwikkeld voor het versterken van de identiteit van humanistisch raadswerk; nu is het concept verbreed met verschillende theoretische concepten en geadopteerd door diverse (sociale) beroepen.

Normatieve professionalisering gaat om de samenhang tussen communicatieve, normatieve en reflectieve aspecten en kan gezien worden als een ideologische ontwikkeling, waarin veelal praktische ervaringen nog ontbreken binnen gezondheid, welzijn en zorg. Het concept normatieve professionalisering kan als inspiratiebron dienen en professionals bewust maken dat het in professioneel handelen gaat om “het uithouden en het productief maken van de spanning tussen de humanitaire kern en de pragmatische realisering van professionaliteit” (De Jong, 2015, p. 208). Met andere woorden: dat professionals zich bewust moeten afvragen, hoe zij omgaan met het spanningsveld dat opgesloten ligt in professioneel handelen. Daarbij dienen zij zowel het menselijke gezicht te laten zien als de pragmatische kant niet uit het zicht te verliezen.

Hoofdstuk I