• No results found

Het verhaal van de beknelde professional

3.3 DE NORMATIEVE ONDERZOEKER

Als ergotherapeut portretteer ik met dit onderzoek een verschijnsel dat zich voordoet in professioneel handelen van ergotherapeuten. Dit verschijnsel is voor mij herkenbaar en licht dilemma’s van professioneel handelen uit tegen het licht van waarden en professioneel handelen. Dit roept de vraag op of mijn betrokkenheid bij ergotherapeuten wel samen kan gaan met het doen van onderzoek naar een verschijnsel dat zich voordoet in professioneel handelen van ergotherapeuten. Zoals ik in de inleiding van dit hoofdstuk schrijf, maakt deze betrokkenheid mij kwetsbaar in mijn geloofwaardigheid en navolgbaarheid. Dit vraagt om het zichtbaar maken van mijn normativiteit en mijn ethische positie in dit onderzoek, om daarmee de lezer vertrouwen te geven in deze tekst en mogelijke ethische dilemma’s onder ogen te zien (Letiche, 2010).

De gesprekken met collega-ergotherapeuten zijn vooraf besproken. Wederzijds respect en verantwoordelijkheid in het gebruik van de data zijn geformaliseerd met een door beide partijen getekend informed consent; dat betekent dat de onderzoeker voldaan heeft aan zijn informatieplicht en dat de respondent toestemming geeft voor gebruik van de data. Hiermee is het niet schaden van de ander besproken en afgesproken in het licht van gebruikelijk professioneel, ethisch handelen van onderzoekers binnen een

3

Methodologische verantwoording

casestudy (Jones & Hocking, 2015; Yin, 2009). Modus III-onderzoek impliceert echter dat door het hele proces van onderzoek ethiek een rol speelt. Dat gaat verder dan de afspraak om elkaar niet te schaden. Dat ethiek door alle lagen van dit onderzoek speelt, betekent met andere woorden dat mijn ethische opvattingen mijn keuzes bepalen en richting geven aan mijn proces van besluitvorming, mijn frame van kijken en mijn aannames over professioneel handelen. Ik zet mij als onderzoeker persoonlijk in; ik kan mijzelf als persoon niet elimineren in het proces van onderzoek (Maso & Smaling, 1998). Het insluiten van mij als persoon betekent volgens Maso en Smaling (1998, p. 67) juist “een bereflecteerde, intelligente, positieve aanwending van de eigen subjectiviteit”. Modus III-onderzoek doen is doorspekt van relationaliteit, van subjectiviteit (Jansen & Letiche, 2010; Letiche, 2010) en van het feit dat dat de normatieve onderzoeker zich bewust is van deze normatieve geladenheid. Deze bewustwording dient niet om te beoordelen wat goed of slecht is, maar om van te leren. Zoals Letiche (2010, p. 130) dit verwoordt vormt dit “een betrokken inspanning om te begrijpen”. Om deze betrokken inspanning meer inzichtelijk te maken, beschrijf ik drie concepten die licht werpen op hoe mijn positie als normatieve onderzoeker geduid kan worden. Deze concepten geven inzicht in een kader van (i) ethisch bewustzijn, een kader van waaruit ik (ii) ervaringen frame en een kader van waaruit ik (iii) reflecteer.

Ethisch bewustzijn

Ethisch bewustzijn wordt voor een omvangrijk deel ontwikkeld en gevormd door de persoonlijke levensgeschiedenis (Van den Bersselaar, 2009). Door het vertellen van mijn levensverhaal geef ik inzicht in hoe ik mij verhoud tot het leven, tot belangen, tot de ander, en wat voor mij van waarde is. Een inkijk in mijn persoonlijke geschiedenis is in de introductie beschreven: geen chronologisch, biografisch verhaal, maar momenten die mij gevormd hebben, die voor mij van waarde zijn en mij aangezet hebben tot reflectie. Törnebohm (1991, 1994) zegt hierover dat de mens gezien kan worden als een verzameling van aspecten en mogelijkheden in hoe zich te verhouden tot de samenleving. Hij noemt dit het individuele levensparadigma. Dit geeft inzicht in componenten als iemands wereldbeeld, visie, interesses, en relatie tot die wereld. Het is niet zo dat ik mij overal bewust van ben, maar dit dient vooral om inzicht geven in mijn frame van kijken, of zoals ergotherapeuten gewoon zijn om te zeggen: mijn frame van ‘doing’, ‘being’, ‘becoming’ en ‘belonging’ (Hammell, 2004; Wilcock, 2006) en dus ook mijn kader van waaruit ik reflecteer.

Het begrip ‘ethiek’ is veelomvattend (Van den Bersselaar, 2009) en kent vele invalshoeken om te begrijpen. Een voor mij bruikbare omschrijving van het begrip is:

Hoofdstuk III

Ethiek gaat over het nadenken over goed handelen (Centrum voor Ethiek en Gezondheid17), houdt zich bezig met inzichten over het onderscheid tussen goed en kwaad (Soonius, 2009) om bij te dragen aan een goed en betekenisvol leven voor iedereen.

Deze beschrijving betekent niet dat de criteria voor het goede leven in beton gegoten zijn, maar dat deze juist bediscussieerd en begrepen moeten worden in het licht van werken met elkaar, het van betekenis zijn voor de ander. In mijn geval als onderzoeker gaat dit over hoe ik mezelf bewust blijf van de ander en van de context waarin het onderzoek is gesitueerd, respect heb voor verschil en als normatieve professional het spanningsveld niet vermijd, maar juist opzoek (Van der Laan, 2006). Worden mijn denken en doen gestuurd door het waarderen van eigenbelang, door condities waaronder ik dit onderzoek doe of, zoals Stolk (2015, p. 64) verwoordt in een prikkelend schrijven, door “perverse prikkels en hoogdravende idealen” – of is de praktijk van de normatieve professional (onderzoeker) toch een bemoedigende positie (Nap, 2013), waarin de gelaagdheid van de relaties om goed te doen tot uitdrukking komt? In de verantwoording van methodische stappen en in de kwaliteit van dit onderzoek doe ik pogingen om ethische, normatieve aspecten onder ogen te zien, te beschrijven in het licht van dit onderzoek en in het licht van leren van ervaringen.

Framen van ervaringen

Een significante vraag als het gaat om het proces van analyseren van transcripten, het lezen van literatuur en de interpretatie van de betekenis daarvan voor dit onderzoek is de manier waarop ik als onderzoeker betekenis construeer uit de verschillende vormen van data. Goffman (1974) beschrijft in zijn studie Frame analysis: An Essay on the

Organization of Experience hoe ieder individu betekenis geeft aan ervaringen die zich

voordoen, waarmee sociaal handelen te duiden is. Een frame is door hem omschreven als een bril die onze waarnemingen en ons handelen leidt. De mens heeft volgens Goffman vele kaders tot zijn beschikking waarbinnen hij voelt, denkt en handelt en betekenis geeft aan activiteiten en ervaringen. Goffman (1974) onderscheidt daarin twee primaire kaders, namelijk een natuurlijk kader en een sociaal kader. Het natuurlijke kader is puur fysisch van karakter en wordt door Goffman (1974, p. 22) omschreven

17. https://www.ceg.nl/themas/wat-is-ethiek: “Ethiek is nadenken over goed handelen. Centraal staat de vraag naar wat goed is om te doen in concrete situaties. Van oudsher is ethiek een onderdeel van de filosofie. De Griekse wijsgeer Socrates (470-399 v Chr.) geldt als grondlegger van deze discipline. Hij stelde dat overal waar mensen bij elkaar zijn ethiek wordt bedreven. Want overal waar mensen samenleven en samenwerken, komt de vraag op naar hoe dat dan op een goede manier mogelijk is.”

3

Methodologische verantwoording

als: “natural frameworks identify occurrences as undirected, unoriented, unanimated, unguided, purely physical”. Een gebeurtenis valt bijvoorbeeld binnen dit frame wanneer wordt vastgesteld dat het regent of dat de zon schijnt.

Bij het analyseren van transcripten gaat het in dit onderzoek om vertelde verhalen over ervaringen en gebeurtenissen die zich voordoen in de sociale context van de gesprekspartner. Deze ervaringen duid ik als onderzoeker niet vanuit een natuurlijk frame, maar vanuit een sociaal kader, volgens Goffman. Dit sociale kader geeft mij als mens een achtergrond om datgene waarover de ander vertelt te duiden; het leidt als het ware mijn waarneming, wanneer ik de audio-opnames afluister en de transcripten lees. Goffman (1974, p. 22) omschrijft dit sociale kader als: “coaxed, flattered, affronted, and threatened. What it does can be described as “guided doings””. Goffman zegt daarmee dat primaire sociale frames ons handelen leiden en gezien kunnen worden als frames om mensen over te halen, te vleien, te beledigen en te bedreigen. Primaire kaders zijn in Goffmans visie bruikbaar om betekenis te geven aan op het eerste gezicht onbekende, wellicht onverklaarbare zaken. Zo kan iets geduid worden als een toeval of mirakel of verbazing opwekken. Op deze manier maken we een ervaring, activiteit of gebeurtenis inzichtelijk voor onszelf. Afhankelijk van de situatie transformeert de mens dit primaire kader. Ieder individu creëert zijn eigen opvatting over de gebeurtenis. Op die manier kan eenzelfde gebeurtenis verschillend zijn voor twee bij de gebeurtenis betrokken individuen. Door het verhalen over de gebeurtenis, kan die gebeurtenis door de mens getransformeerd worden in iets anders. Dit proces van transformatie geeft een nieuwe betekenislaag aan een gebeurtenis. Dit proces leidt tot herziening van het frame van de gebeurtenis waar het oorspronkelijk om ging. Dit proces van herziening kan ook van boosaardige aard zijn; in dat geval heeft het de intentie om de ander te misleiden. Goffman geeft met zijn theorie over frameworkanalyse de achtergrond dat ik als persoon, bijvoorbeeld nu in de rol van onderzoeker, frames gebruik om betekenis te geven aan situaties die zich voordoen, aan ervaringen die ik opdoe. Kan ik primair iets wat oplicht in een tekst framen als verbazing, bij een volgende fase in het analyseren van de teksten kan ik dit frame verder transformeren en labelen als passend bij deze persoon. In het betekenis geven aan teksten en het maken van thema’s spelen mijn ‘guided doings’ dus een rol. Terwijl ik hierover nadenk, laat Goffman mij zien dat ieder mens de symbolen uit de samenleving anders betekenis geeft en daarbij eigen frames creëert op basis van bijvoorbeeld de sociale context, rolopvatting, en ervaringen. Het maakt mij er bewust van dat ik als solistisch werkende onderzoeker juist inzicht dien te geven in mijn persoonlijke, normatieve frame van betekenisgeving om in mijn positie als onderzoeker keuzes te verantwoorden.

Hoofdstuk III

Reflexivity

Deze Modus III monografische casestudy vraagt om een normatieve onderzoeker, die zich positioneert in het veld van onderzoek en inzicht geeft in normatieve vragen, die het onderzoek kan stellen aan de onderzoeker. Dit onderzoek vraagt om reflexiviteit (Letiche, 2010; Van Ewijk, 2013). Reflexiviteit is “not a fixed ‘thing’” (Alvesson, Hardy, & Harley, 2004, p. 3) en is geen procedurele werkwijze, maar wordt gezien als een dynamisch proces (Finlay & Ballinger, 2006; Finlay & Gough, 2003), waarin vanuit meerdere perspectieven het (i) onderwerp van onderzoek, het (ii) proces van onderzoek en de (iii) positie van de onderzoeker als onderdeel van het onderzoek begrepen en verantwoord kan worden (Alvesson et al, 2004). Reflexiviteit doet een beroep op een vragenstellende, kritische onderzoeker en wordt beschouwd als een noodzakelijk en waardevol aspect van en in onderzoek. Het wordt als volgt omschreven: “Reflexivity requires critical self- reflection of the ways in which researchers’ social background, assumptions, positioning and behaviour impact on the research process” (Finlay & Gough, 2003, p.ix). Reflectie daarentegen is meer de manier van denken over een ervaring, het terugkijken op een ervaring en nadenken over het eigen professioneel handelen (Daniëls & Verhoef, 2017). Binnen onderzoek wordt dit door Finlay en Gough (2003, p. ix) als volgt omschreven: “Reflection can be defined as ‘thinking about ‘something after the event’. Reflexivity, in contrast, involves a more immediate, dynamic and continuing self-awareness”.

Ergotherapeuten kennen reflectiviteit als onderdeel van professioneel handelen, waarbij reflectie ondersteunt in het bewust redeneren over eigen denkprocessen om besluiten te kunnen nemen en doelen te bereiken. De huidige vormen van reflectie en redeneren staan ter discussie, gezien de toenemende complexiteit van het dagelijks, professioneel handelen van ergotherapeuten. Denk daarbij aan de invloed van de participatiesamenleving (Daniëls & Verhoef, 2017). In voorgaande editie (Daniels & Verhoef, 2012) uitten deze schrijvers nog hun vraag over de invloed van de intuïtieve kant van professioneel handelen en over het onvoldoende expliciet belichten van onbewuste kennis (tacit knowledge) van ergotherapeuten in het professioneel handelen. Deze zich voordoende vraag legt een verbinding met het gedachtegoed van Donald Schön (1983) over the Reflective Practitioner, waarin impliciete kennis van beroepsbeoefenaren hooggewaardeerd wordt. Schön stelt dat deze impliciete kennis beroepsbeoefenaren juist in staat stelt om in de onvoorspelbaarheid van alledag het goede te doen, wat veelal verder reikt dan het volgen van protocollen en richtlijnen. Dit denken kan behulpzaam zijn bij het geven van betekenis aan de invloed van bijvoorbeeld de participatiesamenleving en de vraagstukken die zich daarin voordoen. Reflectie helpt dan deze impliciete kennis expliciet te maken en inzicht te geven in de keuzes die gemaakt worden in het professioneel handelen.

3

Methodologische verantwoording

In dit onderzoek zoek ik in de vertelde verhalen naar wat verscholen ligt in die verhalen. Dit kan geduid worden als het zoeken naar impliciete kennis, wat oplicht in de verhalen over professioneel handelen van ergotherapeuten. Door mijn reflectie op die vertelde verhalen, geef ik betekenis aan wat oplicht en beschrijf ik wat mijn professioneel handelen als onderzoeker oplevert. In normatief onderzoek gaat het nog een stap verder: hierbij gaat het om inzicht geven in aannames, waarden en normen. Met welke bril kijk ik als onderzoeker naar de data en naar wat zich aandient uit de data? Dit geeft de lezer inzicht en een beeld van de positie van de onderzoeker in het veld van onderzoek en de relatie tot anderen of het andere. In dit proces van onderzoek wordt de onderzoeker uitgedaagd om op zoek te gaan naar eigen impliciete kennis en ervaring en deze in het licht te zetten in het proces van onderzoek en van de resultaten die dit onderzoek oplevert. Reflectie in normatief onderzoek is daarom niet alleen gericht op professioneel handelen in het onderzoek, maar ook over het professioneel handelen. Houweling (2011, p. 84) stelt in haar proefschrift dat “reflection can be important in learning processes for it can provide critical sensitivity and open up stabilized patterns”. Het willen leren en gevoelig worden voor wat zich voordoet en het openen van vaste patronen zijn belangrijke aspecten van de normatieve onderzoeker, die juist in de relatie tot de ander of in relatie tot het andere aanspreekbaar is op het normatieve, ethische aspect van zijn professioneel handelen. Dit vraagt om een hogere orde van reflectie, waarbij reflectie ook van waarde is om inzicht te geven op de invloed die: (i) de positie van de onderzoeker heeft op het onderzoek, (ii) inzicht geeft in de dynamiek van interpersoonlijke relaties, (iii) openheid geeft in onbewuste motivaties, waarden en impliciete aannames van de onderzoeker, (iv) een meer kritische bewustwording op gang brengt en (v) het proces van onderzoek methodisch verantwoordt en daarbij de kritische blik van de ander toelaat (Finlay, 2002a). Waar reflectie meer gericht is op denken over professioneel handelen (Finlay & Ballinger, 2006), helpt reflexiviteit de normatieve onderzoeker om structuren te openen, het verhulde te onthullen en vragen te stellen aan de interactiviteit tussen de onderzoeker en de ander (Alvesson et al, 2004). Reflexiviteit kan dan ook gezien worden als een “destabilizing, multi-perspective, multi- voicing and positioning apporach” (Alvesson et al, 2004, p. 5), waarbij de onderzoeker meerdere lenzen gebruikt (Finlay, 2012).

Als normatieve onderzoeker betekent dit dat ik binnen dit onderzoek laat zien dat ik niet alleen reflecteer op het professioneel handelen, maar juist mijn positie in dit onderzoek en mijn doen van onderzoek vanuit verschillende perspectieven kritisch beschouw om reflexiviteit te gebruiken als een middel om de geloofwaardigheid van dit onderzoek te vergroten.

Hoofdstuk III

Samenvattend betekent dat, dat dit onderzoek een kwalitatief design kent, waarin descriptieve, praktijkgerichte en narratieve aspecten geduid zijn om vanuit meerdere perspectieven het verschijnsel dat zich voordoet in de praktijk te leren begrijpen en te kunnen portretteren. In dat leren begrijpen en portretteren heb ik als normatieve onderzoeker de verantwoordelijkheid om zowel de cognitieve als de relationele kanten te verantwoorden, opdat de kwaliteit van dit onderzoek voldoet aan de daaraan binnen het domein van wetenschap gestelde waarden. De concepten van ethisch bewustzijn, het framen van ervaringen en reflexiviteit vormen voor mij een basis, van waaruit ik mijn handelen binnen dit onderzoek duid en als normatieve onderzoeker inzicht wil geven in gekozen methodes en verantwoording van kwaliteit van dit onderzoek. In de introductie op dit onderzoek geef ik inzicht in mijn frame van ervaringen en mijn ethisch bewustzijn (Barrett & Stauffer, 2009). In de epiloog van deze thesis reflecteer ik op en over mijn professioneel handelen binnen dit onderzoek. Ook reflecteer ik op mijn reflexiviteit.

3.4 METHODOLOGIE

Wat is onderzocht?

In het eerste hoofdstuk komt naar voren dat ergotherapeuten in de praktijk van alledag geconfronteerd worden met uitdagingen. Ik heb laten zien dat deze uitdagingen herkenbaar zijn voor vele andere professionals uit diverse domeinen in de publieke sector. Professionals worden uitgedaagd om te werken in een spanningsveld tussen verschillende logica’s, wat een gevoel van beknelling oproept. Dit riep bij mij de vraag op of het gedachtegoed van normatieve professionalisering bij kan dragen aan het verder ontwikkelen van het fundament van professioneel handelen en daarmee aan het verminderen van het ervaren spanningsveld ‘professioneel handelen’ van ergotherapeuten. Dit onderzoek gaat over professioneel handelen van ergotherapeuten en tegelijkertijd over het gedachtegoed van normatieve professionalisering. Deze beide perspectieven dwongen mij gaande het onderzoek om het derde perspectief van een kritische, ethische positie in professioneel handelen mee te nemen. Met dit onderzoek combineer ik meerdere perspectieven:

1. Het ontologische perspectief: Wat is professioneel handelen van ergotherapeuten in een beknelde positie?

2. Het epistemologische perspectief: Wat is bekend en wat is te kennen over professioneel handelen in een beknelde positie en wat kan het gedachtegoed van normatieve professionalsering daarin betekenen?

3

Methodologische verantwoording

3. Het methodologische perspectief: De verbinding tussen het gedachtegoed van normatieve professionalisering als theoretische grondslag in het onderzoek en methodische constructie van het onderzoek. Welke methodes zijn van toepassing? 4. Het ideologische perspectief: Hoe verhoudt het gedachtegoed van normatieve

professionalisering zich tot het gedachtegoed van professioneel handelen van ergotherapeuten?

Vanuit deze perspectieven, die voortkomen uit doordenken over ervaringssignalen uit de praktijk van alledag, blijkt dat ergotherapeuten blijkbaar nog een onvoldoende staat van professionalisering hebben, zodat zij adequaat kunnen omgaan met het fenomeen van een beknelde professional. Zij lopen daarmee risico op ontwaarding en (ont) waardering van hun professioneel handelen, of zoals Freidson (2001) het formuleert: “their position is being seriously weakened in the name of competition and efficiency” (p. 3). Dit brengt de volgende doelstelling van het onderzoek naar voren.

Onderzoeksdoel

Het doel van mijn onderzoek is om vanuit het begrijpen van signalen uit de praktijk van ergotherapeuten inzicht te krijgen in (i) of en hoe het gedachtegoed van normatieve professionalisering kan bijdragen aan een volgende stap in het proces van professionalisering van het beroep ergotherapie en specifiek in het professioneel handelen van ergotherapeuten . Het doel van mijn onderzoek is ook om vanuit het begrijpen van verhalen inzicht te krijgen in (ii) hoe ergotherapeuten zich verhouden tot de complexiteit in de professionele handelingsruimte, opdat zij uit het gevoel van beknelling kunnen komen en daarmee van waarde kunnen zijn voor de ander en de samenleving.

Centrale Onderzoeksvraag

Het centrale doel van het onderzoek leidt vervolgens tot de centrale onderzoeksvraag: Welke normatieve aspecten komen naar voren uit verhalen van ergotherapeuten over professioneel handelen en hoe kunnen die aspecten geduid worden, om waarde(n) vol professioneel handelen binnen de ergotherapie te begrijpen en om van waarde te kunnen zijn voor de ander en de samenleving?

Om deze onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden, is tijdens het onderzoek ingezoomd op gesprekken met ergotherapeuten die werken in een variatie aan contexten. Ook is literatuurstudie gedaan.

Hoofdstuk III

Wie zijn onderzocht?

In Nederland werken ruim 4.100 ergotherapeuten (Van Hassel & Kenens, 2015) die werkzaam zijn in verschillende domeinen van de gezondheid, welzijn en zorg. Van deze groep is zes procent man. Op grond van deze gegevens is gezocht naar een specifieke,