• No results found

Het verhaal van de beknelde professional

Stap 4 De onderzoeker maakt een overkoepelende analyse door de voorgaande stappen samen te voegen Hiermee krijgt de onderzoeker inzicht in wat, met betrekking tot deze verteller, duidelijk

5.6 FROMM EN PROFESSIONEEL HANDELEN ERGOTHERAPEUTEN

Het gedachtegoed van Fromm leent zich voor een confrontatie met mijn inzichten uit de vertelde verhalen uit de ontmoetingen met de negen ergotherapeuten. Centraal staat het gegeven dat uit die vertelde verhalen naar voren is gekomen dat ergotherapeuten worstelen met zich te verhouden tot de buitenwereld. Daarbij verliezen zij de eigen beroepswaarden uit het oog. In de vertelde verhalen over professioneel handelen verdwijnt normativiteit en verschijnen onzekerheid, verwarring en een verlangen naar professionele vrijheid op de voorgrond. Door de bril die Fromm mij biedt, wil ik de thematische analyses (Gale et al, 2013; Riessman, 2008; Ritchie & Lewis, 2003) van de transcripten van mijn gesprekken met ergotherapeuten nog een keer belichten en begrijpen wat deze mij vertellen vanuit dat perspectief. Dit is, kort samengevat, het perspectief van hoe een mens zich verhoudt in deze wereld en dat hij een productieve, creatieve scheppende kant kent, naast de niet-creatieve scheppende kant waarin de mens vervreemd raakt van de eigen identiteit, de eigen zelf. Het perspectief van Fromm laat het voortdurende spanningsveld zien waarin de mens zich begeeft. Ook toont het dat de mens zoekt naar cohesie en daardoor juist disbalans ervaart. In de confrontatie (Maso & Smaling, 1998) zoek ik herkenning tussen uitkomsten uit de vertelde verhalen en het theoretisch kader dat Fromm mij biedt om de verhouding van de mens tot de ander, tot de wereld, verder te begrijpen. Aan de hand van fragmenten ligt ik deze confrontatie toe en kom ik tot inzichten.

“Kijk, je bent behandelaar en je wilt mensen helpen, je wil helemaal niet bezig zijn met die financiën.” 1:401 (2930:2930) [Omgaan met organisatie/context]

In dit fragment lees ik hoe deze ergotherapeut zich als het ware afwendt van de ene situatie en zich volledig keert naar de andere situatie. Als ik dit anders formuleer, kan ik zeggen dat de beroepsbeoefenaar zich negatief verbindt met de actuele wereld,

5

Professioneel handelen: verlangen naar professionele vrijheid

de wereld met een gerichtheid op marktwerking en economische principes. De beroepsbeoefenaar richt zich volledig op de andere situatie, de cliënt. De verwachting dat daar het goede vandaan komt is groot. Voor deze beroepsbeoefenaar is de cliënt de externe bron waar alles van afhankelijk is, het welslagen van het eigen professioneel handelen. Dit fragment geeft inzicht in dat de cliënt een essentiële rol is toebedeeld in het professionele handelen en dat daar ook geen vraagtekens bij geplaatst worden. De cliënt treedt hier op als de “magische helper” (Fromm, 1952, p. 152) voor de beroepsbeoefenaar. De magische helper geeft de ander alle zekerheid die het individu zichzelf niet kan verschaffen. De relatie naar de wereld is afhankelijk van hoe succesvol deze magische helper is voor de beroepsbeoefenaar. Dit is herkenbaar voor het individu met een receptieve instelling. Deze zoekt de bron voor verbinding buiten het zelf en verwacht dat dit door de magische helper wordt gerealiseerd.

“Ik denk dat op het moment nu, gezien de economie en de hele toestand, dan zou ik zeggen: je bent geneigd om net iets naast je eigen normen te gaan lopen…”1:293 (2027:2027) [Reflectie eigen handelen]

“Dat een beginnend iemand in een bedrijf, ben je toch wel gauw geneigd om in eerste instantie veel te enthousiast te zijn, maar goed, dat wordt heel gauw afgestraft meestal, dus daar leer je van. En dan ga je mee in de zogenoemde flow van het bedrijf, en ga je je daarin aanpassen.” 1:256 (1755:1755) [Omgaan met organisatie/ context]

“Alleen maar cliëntcontact scoren onder het scoren, dat wordt ‘m ook niet, daar schiet uiteindelijk niemand iets mee op. Misschien halen we dan de cijfers, maar hebben we geen kwaliteit meer.” 1:311 (2181:2181) [Omgaan met organisatie/context]

“Over de normen of de eisen die opgelegd worden vanuit settings of overheden. Hoe ga je daar dan verder mee om? Want dat beïnvloedt juist heel erg de waarden en normen, die wij als beroepsoefenaar moeten volgen. Terwijl die vaak dwars liggen met onze eigenwaarden.” 1:292 (2021:2021) [Omgaan met organisatie/context]

“Die mensen hebben nog nooit van een ergotherapeut gehoord, denk ik, daar heb ik misschien wel wat aan, maar je wordt dan toch geremd vanuit de waarde van het bedrijf, de belangen van het bedrijf, dat is zegt van: we houden het bij het oude en (…) Dat dus. Ik denk wel dat je echt met de waarde van de cliënt en mij en het bedrijf daarmee een beetje in de knoei komt.” 1:255 (1749:1749) [Omgaan met organisatie/ context]

Hoofdstuk V

Deze fragmenten leren mij, dat beroepsbeoefenaren in dilemma’s geraken. In deze fragmenten is leesbaar dat er verschillende krachten spelen in de werkwereld van de beroepsbeoefenaar en dat die krachten de beroepsbeoefenaar in onzekerheid brengen. De beroepsbeoefenaar is twijfelachtig over welke keuze gemaakt moeten worden. De fragmenten roepen een beeld op van een situatie waarin ook daadwerkelijk één keuze gemaakt moet worden. De beroepsbeoefenaar zoekt de zekerheid bij de toegevoegde waarde voor de cliënt vanuit de eigen beroepswaarde. Aan de andere kant trekt de macht vanuit de organisatie aan hem. Er is een tweeslachtige houding te herkennen van de beroepsbeoefenaar ten opzichte van de spelende machten in de werkwereld. Ook is een zoektocht naar zekerheid te herkennen. In de fragmenten is een voorzichtige start zichtbaar, waarin de beroepsbeoefenaar bij zichzelf te rade gaat, een reflectieve vraag stelt en het eigen denken probeert op te starten. Door de bril van het gedachtegoed van Fromm is deze situatie ook herkenbaar als een receptieve instelling van het individu. De zekerheid wordt wel gezocht in een bron buiten het eigen individu: de normen en waarden van de werkorganisatie, of de normen en waarden van de cliënt, of die van het beroep. De zekerheid komt niet vanuit de persoon zelf: het denken over de situatie is geen denken vanuit een scheppende, creatieve instelling. Het is meer een denken vanuit een onzekere situatie, waarin men zoekt naar de eigen positie en dreigt de eigen identiteit te verliezen.

“Dan hoor je weer verhalen van hoe de ziektekostenverzekeraar achter dingen aan zit en wat die dan allemaal wil weten en dat je dan een product hebt wat je dan moet gaan beschrijven, nou, je wordt er gierend gek van. Het kost bakken vol tijd.”

1:528 (4273:4273) [Omgaan met organisatie/context]

Dit fragment is helder in het gevoel dat hier naar voren wordt gebracht. Het gevoel van machteloosheid met de situatie. De beroepsbeoefenaar wordt ‘gierend gek’ van de situatie. Uit dit fragment spreekt duidelijk dat de beroepsbeoefenaar geen vertrouwen heeft in de situatie, in wat de buitenwereld, een andere macht oplegt. In dit fragment is een conserverende instelling van het individu waar te nemen. Het individu heeft geen vertrouwen in de buitenwereld en houdt wellicht alles het liefst bij het oude. In dit fragment herken ik geen kenmerken van de creatieve, scheppende instelling.

“Ik wil wel, maar ik kan niet. Ik wil wel, maar het mag niet. En de bril die je als ergotherapeut op hebt, die wil je niet afzetten, maar je moet hem praktisch afzetten. Dat is vooral frictie met jezelf en je achtergrond en gewoon het geen wat een cliënt gewoon uitspreekt naar je.” 1:511 (3935:3935) [Omgaan met organisatie/context]

5

Professioneel handelen: verlangen naar professionele vrijheid

Ook in dit fragment klinkt machteloosheid met de situatie door. ‘Ik wil wel, ik kan niet, ik wil wel, maar het mag niet’ zijn woorden die de machteloosheid kracht bij zetten. De macht van de ander wordt als groot ervaren. Dit roept bij het individu innerlijke dilemma’s op. Wordt hier nu verwacht dat de ander zekerheid biedt en ook als magische helper moet worden opgevat? ‘In ieder geval is het effect dat het individu knel zit. ‘Frictie met jezelf’ valt op in dit fragment. De magische helper uit de buitenwereld geeft nog geen oplossing en dus niet de zekerheid die wordt gezocht.

“Dat voor de ene doelgroep van alles uit de kast wordt getrokken, terwijl een andere doelgroep er eigenlijk onderdoor suddert, want de zorg is te duur. En daar kriebelt het bij mij. Dan denk ik van: fijn voor de mensen aan wie zoveel besteed, maar van de andere kant van: ja… Wat moeten die mensen dan waar niet zoveel aan wordt besteed. Die [. . .] En ik vind dat een dilemma, hoor.” 1:533 (4315:4315) [Omgaan met organisatie/context]

Dit fragment illustreert dat de structuur van de samenleving niet wordt ervaren als dat iedereen daarin tot ontplooiing kan komen. Dit roept een dilemma op. Dit dilemma wordt wel verwoord in dit fragment, maar er wordt niet gezegd hoe dit vanuit het creatieve scheppende individu benaderd kan worden. Het is een constatering waarin blijkbaar geen uitweg zichtbaar is. Wel lijkt ook hier een voorzichtige aanzet zichtbaar van een reflectieve vraag om het eigen denken te starten: ‘Dan denk ik van […]’. Fromm benadrukt dat het niet afgestemd zijn van ontplooiingskansen in het individu en de structuur van de samenleving een bron is voor een ongezonde samenleving. Hier lijkt de situatie eerder tweeslachtig en zonder uitweg. De opstelling van de beroepsbeoefenaar creëert geen beweging of verandering in deze situatie. Daarmee lijkt de beroepsbeoefenaar juist te kiezen voor aanpassing aan de situatie in plaats van te kiezen voor omgaan met de situatie of het veranderen van de situatie. Binnen het kader van Fromm kiest het individu hier voor een receptieve instelling en verwacht hij dat de bron van verandering buiten het persoonlijke zelf ligt.

“Er is ook een wachtlijst, dus er is gezegd dat we geen nevenactiviteiten meer kunnen doen. Dan denk ik: “Tja, dat kun je wel zeggen, maar ik vind het gewoon heel belangrijk om toch mijn kennis op peil te houden en ik vind het heel belangrijk om ergotherapie voor mensen met een verstandelijke beperking heel goed in Nederland op de kaart te krijgen.”. Dan kun je wel tegen me zeggen: “Dat mag je niet meer doen.”, maar helaas pindakaas, ik doe dat toch! Ik vind het belangrijk om te zeggen, en ik denk ook dat uiteindelijk ten goede komt voor mijn cliënt.” 1:308 (2169:2169) [Omgaan met organisatie/context]

Hoofdstuk V

“In die directe toegang moet je ook zuiver zijn. Dat je als beroepsgroep niet maar meer kosten gaat krijgen voor de zorg. Het is de bedoeling te gaan besparen. Daar ben ik misschien te strak in, wie zal het zeggen.” 1:111 (722:722) [Beroepswaarden]

“Wat ik lastig vind. De thuiszorg is soms toch een beetje pamperen van mensen. Gisteren hadden we het met iemand over een kousenuittrek-apparaat, want die mensen zitten te wachten op iemand van de avonddienst om de kousen uit te doen als zoonlief weg is. Maar ja, het kan ook gaan om de kostenbesparing.” 1:119 (805:805) [Omgaan met organisatie/context waarden]

Deze drie fragmenten duiden op een instelling, waarin het individu zich duidelijk afwendt van de ene macht en kiest voor een andere macht. Ook geven deze fragmenten mij het idee dat zij zichzelf macht toe-eigenen, zonder het gevoel van afgestemd zijn op de ander. In de relatie tot elkaar wordt meer onverschilligheid zichtbaar. De meer commercieel ingestelde instelling van het karakter creëert een kloof tussen de verschillende machten in het veld. Zij vinden iets van elkaar en ieder kiest een eigen weg, een eigen positie waarin de afstand tot de ander lijkt te worden vergroot. De fragmenten geven de indruk dat de beroepsbeoefenaar zeker weet dat het goed is wat hij vindt en doet. Vanuit het gedachtegoed van Fromm wordt echter helder dat dit schijnzekerheid is en dat niet afgestemd zijn op de wereld vanuit een scheppende rol deze onzekerheid uiteindelijk voedt en wellicht de afstand tussen de verschillende actoren op de marktplaats vergroot.

Deze confrontatie tussen het gedachtegoed van Fromm en fragmenten uit de vertelde verhalen van ergotherapeuten over professioneel handelen geeft mij het beeld van een beroepsbeoefenaar, een individu die, in de woorden van Fromm, de relatie tot de wereld niet benut om dingen te verwerven, eigen ontplooiingskansen kan vergroten, en eigen capaciteiten te benutten. Professioneel handelen, zoals dit in de verhalen naar voren komt, wordt gekenschetst door het handelen van een individu die zich verhoudt tot de wereld vanuit een karakterinstelling die gevoed wordt door een bron buiten het eigen zelf. Daarmee zoekt het individu naar zekerheid uit die bron buiten het zelf. De karakterinstellingen die zichtbaar naar voren komen in de beschreven fragmenten, zijn die van de receptieve instelling en de commerciële instelling. Deze zijn te herleiden tot de beroepsbeoefenaar die van de situatie verwacht dat daar op de een of andere manier zekerheid verschijnt, dat de ander daarin de weg wijst. De persoon laat daarin een afwachtende houding zien en verwacht iets van de ander. De ander heeft daarin een positie van de magische helper. Dat is degene die verwacht wordt ook de zekerheid te geven. De afhankelijkheidspositie van het individu ten opzichte van de externe bron is in deze situatie groot.

5

Professioneel handelen: verlangen naar professionele vrijheid

Ook wordt de verhouding van het individu tot de wereld gevoed door de invloed van de marktwerking. Dit geeft een relatie, waarin de afstand tot elkaar groter wordt en de partijen elkaar uiteindelijk niet meer kennen. De waardering voor elkaar is uit de relatie. Mensen hebben elkaar niet meer nodig om van nut en van waarde voor elkaar kan zijn. Iedereen is nu een koopwaar in de relatie en de ander is daarin bruikbaar om tot eigen gewin te komen.

Een ander aspect dat uit de fragmenten naar voren komt, is dat het individu de relatie tot de ander aangaat vanuit het mechanisme van automatisch conformisme. Dit bevestigt dat het individu zich aanpast aan de omgeving, als het ware opgaat in de omgeving en daarin geen autonome, vrije positie kiest. Dit aanpassen is zichtbaar, doordat het individu daadwerkelijk zegt dat het zich conformeert aan wat gangbaar is geworden. Het individu past zich aan verschillende machten aan. Dat kunnen de macht van de cliënt, de macht van het geld of de macht van de professie zijn. Het mechanisme van het automatisch conformisme voedt de onverschilligheid en vervreemdt het individu van het eigen denken, voelen en weten. Het individu creëert door deze strategie van aanpassen aan de samenleving een schijnzekerheid voor zichzelf.

Wat in de verhalen van ergotherapeuten naar voren komt is herkenbaar en te plaatsen in het gedachtegoed van Fromm. Ik zie een mens verschijnen die in deze hedendaagse tijd worstelt met zijn positie, met de gecompliceerdheid van de samenleving en die zich steeds minder bewust is van de existentiële onzekerheid en ambiguïteit die hoort bij het leven. Houvast wordt gezocht bij de ander. De innerlijke stem van de rede verdwijnt achter een sluier van schuldgevoel, angst voor eenzaamheid en angst om niet erkend te worden. Dit alles leidt tot schijnzekerheid en inperking van innerlijke vrijheid, volgens Fromm. Ergotherapeuten in de beschreven fragmenten zijn daarin niet anders dan anderen. De fragmenten uit de verhalen van ergotherapeuten roepen ook dit beeld op van machteloosheid met de situatie en het zoeken van een zekerheid bij de ander. De worsteling is bijna voelbaar door de fragmenten heen. In de fragmenten is zichtbaar dat binnen professioneel handelen voortdurend keuzes gemaakt dienen te worden om naar eigen bevinding het goede te doen. In de fragmenten gaat dit veelal niet om technisch-instrumentele keuzes, maar eerder om de morele kant van de keuze in professioneel handelen. In die keuzes, hoe men zich het beste kan verhouden tot de gegeven situatie om het goede te doen, lijkt een stem door te dringen van een hoger gezag, van een gezag waar meer macht aan toegekend wordt. Fromm (1955, p. 131) noemt dit het ‘autoritaire geweten’. Dit geweten is de innerlijke stem van de persoon, maar in feite is deze stem gestuurd door een extern gelegen gezag. Het handelen van deze persoon wordt bepaald door de angst voor straf of de hoop op beloning. Dit kan zover gaan, dat ook normen en waarden zonder meer worden overgenomen en worden

Hoofdstuk V

aanvaard als die van de persoon zelf. Fromm (1955, p. 145) roept de mens op zich bewust te worden van de innerlijke stem, te leren luisteren naar het innerlijke geweten. Dit geeft de mens de ruimte, de vrijheid om het goede te doen, bij te dragen aan een gezonde samenleving en daarin te zoeken naar het gemeenschappelijke, in plaats van het verschil te versterken.

5.7 KRITISCHE BESCHOUWING

Uit de voorgaande hoofdstukken in deze thesis is naar voren gekomen dat waarde(n) vol professioneel handelen geen eenvoudige zaak en geen instrumenteel recept is. Het vraagt van persoon tot persoon om zich te verhouden tot de pluriformiteit van de samenleving, waarin verschillende waarden op elkaar inspelen. Om daarin het goede te doen, de goede keuzes te kunnen maken wordt het gedachtegoed van normatieve professionalisering door velen gezien als een antwoord op professioneel handelen binnen deze samenleving. Dit betekent dat beroepsbeoefenaren naast technisch-instrumentele aspecten ook aandacht hebben voor ethische aspecten in hun professioneel handelen. Met andere woorden hebben zij aandacht voor dat normen en waarden een rol spelen in wat zij teweegbrengen bij de ander en bij zichzelf. Uit verschillende praktijkervaringen over normatieve professionalisering is op te maken dat normatieve professionalisering ook geen recept is, maar gezien moet worden als een ideologie van waaruit gewerkt en gehandeld kan worden. Is de mens bereid om vraagtekens te plaatsen en vraagtekens op te roepen en zich te laten bevragen over het doen van waarden in zijn eigen handelen? Melse (2013, p. 401) spreekt uit eigen ervaring als hij zegt: “terugkijkend leer ik dat het zinnig is om als normatieve professional de notie van ruimte te hebben of te krijgen goed te onderzoeken”. In mijn woorden begrijp ik hieruit dat professionele ruimte, professionele vrijheid om het goede te doen naar eigen bevinding, geen vanzelfsprekendheid is. Melse vertelt verder dat in de relatie tot de ander vaak wel ruimte is om vragen te stellen, maar dat dit geen garantie is als het gaat om doorwerking van die normatieve vragen in professioneel handelen op individueel niveau en op organisatieniveau. Hierin lees ik een weerbarstigheid die in de ogen van Fromm gaat om het zich verhouden tot de ander, tot de organisatie, tot de samenleving en van de professional moreel bewustzijn en morele kracht vereist. Zij vraagt om het maken van morele keuzes en om lef om het goede te kunnen doen. De professional ervaart weerbarstigheid, ervaart een worsteling in zijn rol om het goede, het waarde(n)volle te doen.

5

Professioneel handelen: verlangen naar professionele vrijheid

Met de bril die Fromm mij geeft, beschouw ik de worsteling in professioneel handelen van ergotherapeuten om het waarde(n)volle te tonen aan de ander vanuit een individualistisch perspectief. Fromm zet in zijn denken de persoon centraal in relatie tot de samenleving, Fromm benadrukt dat de mens zijn eigen wereld schept en daarmee ook de actuele situatie in de samenleving kan deconstrueren om tot een meer gezonde