• No results found

Het verhaal van de beknelde professional

Stap 4 De onderzoeker maakt een overkoepelende analyse door de voorgaande stappen samen te voegen Hiermee krijgt de onderzoeker inzicht in wat, met betrekking tot deze verteller, duidelijk

3.5 KWALITEIT VAN DIT ONDERZOEK

Als normatief onderzoeker sta ik in de positie dat de objectieve werkelijkheid niet bestaat en dat de resultaten van dit kwalitatief descriptieve, praktijkgerichte en narratieve onderzoek een constructie is van hoe ik als onderzoeker de vertelde verhalen in tijd en plaats interpreteer en representeer. Kan ik een claim leggen op de overdraagbaarheid van dit onderzoek, of is de opgedane kennis een verrijking voor mijn eigen zelf en niet deelbaar met de lezer? Toch heb ik de ambitie bij te dragen aan de discussie over professioneel handelen van professionals en in het bijzonder van ergotherapeuten. De geloofwaardigheid zit in de navolgbaarheid van het proces van onderzoek. Dit is een proces van ‘doen en denken’ (Boeije, 2014, p. 145). De navolgbaarheid van mijn doen is beschreven in de methodes die zijn toegepast, zoals te lezen is in dit hoofdstuk. De geloofwaardigheid van de gedane beweringen komt voor een deel ook voort uit mijn denken. Denken over de gelezen literatuur, over gemaakte keuzes, verkregen inzichten, eigenwaarden en normen en opgedane ervaringen. Het proces van doen en denken is geen lineair proces, zijn geen twee afzonderlijke processen, maar lopen interactief, naar mijn waarneming ook intuïtief en vooral dwars door elkaar heen. Intuïtie is daarbij een wonderlijk fenomeen; het stelt mij steeds weer voor de vraag wat het is dat specifieke kenmerken in de data mij opvallen. Neem ik op basis daarvan besluiten? Intuïtie is, zoals ik enige jaren geleden in het boek van Ap Dijksterhuis (2007) las, een goed middel om keuzes te maken. Volgens hem is het veel eerlijker en betrouwbaarder dan rationeel verantwoorde keuzes. Al zijn processen van gedrag ingewikkeld, veel van zijn proefpersonen in diverse studies laten zien dat onbewuste processen sneller verlopen dan bewuste processen en dat bewuste processen een trage reactiesnelheid kennen en “gedrag veelal niet start met een bewuste beslissing” (Dijksterhuis, 2007, p. 194). In dit onderzoek toets ik de keuzes rationeel en in het vervolg van deze paragraaf volgt een beschrijving hoe in dat proces van doen en denken de kwaliteit van onderzoek verder gewaarborgd is, als vervolg op de beschrijving van de toegepaste methodes in dit onderzoek en passend bij mijn vorm van kwalitatief onderzoek.

Geloofwaardigheid

De geloofwaardigheid van kwalitatief onderzoek heeft te maken met doen en denken van de onderzoeker. Een kernaspect van dit onderzoek zijn de inzichten verkregen uit de interviews met ergotherapeuten. De methodische aanpak van deze interviews zijn hierboven beschreven. De kwaliteit ervan is gecheckt aan de hand van een checklist met 32 punten19 (Tong et al, 2007). De methode van werken voldeed aan de gestelde

19. Consolidated criteria for reporting qualitative research (COREQ): a 32-item checklist for interviews and focus groups. Via verschillende internet bronnen te downloaden (opmerking BvB).

3

Methodologische verantwoording

criteria. En tweede aspect om de geloofwaardigheid te waarborgen was het toepassen van triangulatie. De transcripten van de eerste interactiviteiten werden op twee manieren geanalyseerd. De methode van framework approach is toegepast, evenals de methode van poëtische/metaforische analyse. Vanuit twee benaderingswijzen is naar de data gekeken, waarmee ik als onderzoeker meer inzicht heb gekregen in het onderwerp van onderzoek (Van Staa & Evers, 2010). Door deze combinatie van methodes – analyse-triangulatie – kon ik als onderzoeker dieper doordingen in de data en beter komen tot betekenis over die data. Juist door het toepassen van een tweede analysemethode is het in de data verscholen inzicht naar voren gekomen. In combinaties met een theoretische gezichtspunt vanuit de scoping review binnen het domein van ergotherapie, de theoretische verkenning van het verschijnsel van beknelde professional en de theoretische kennis over het concept van normatieve professionalisering, heb ik de data steeds kunnen interpreteren. Op die manier zijn de resultaten uit de interviews onderbouwd door theorie en bevestigd als herkenbaar. Door het toepassen van deze mix-methodtriangulatie (meerdere bronnen uit de theorie en meerdere data- analysemethoden) wordt de geloofwaardigheid in dit uitgevoerde onderzoek kracht bijgezet. Een derde aspect dat de geloofwaardigheid verhoogt, zijn de overeenkomsten in de afzonderlijke interviews. De negen interviews geven elk een door de ergotherapeut persoonlijke gefromuleerde inhoud op wat er gezegd is. De horizontale vergelijking tussen deze afzonderlijke interviews toont ook veel herkenning over wat verteld wordt in het licht van het fenomeen van de beknelde professional en hoe waarden binnen het professioneel handelen van ergotherapeuten een rol spelen. Het laatste punt dat de geloofwaardigheid beïnvloedt, is de logische samenhang van dit onderzoek; dit ligt in de representatie van het onderzoek in zijn algemeenheid en de volgorde waarin verschillende onderdelen binnen dit onderzoek zijn uitgevoerd. Dit aspect speelt overal doorheen en wordt door de lezer verder bepaald.

Overdraagbaarheid

De overdraagbaarheid van mijn onderzoek, op basis van een kleine groep participanten, vraagt om een ‘rijke beschrijving’(Boeije, 2014, p. 75) vanuit verschillende perspectieven. Deze rijke beschrijving houdt in dat het onderwerp van onderzoek, gestart bij het construct van beknelde professional, wordt beschreven vanuit verschillende perspectieven. De onderzoeker geeft beschrijvingen van omstandigheden en situaties die zich voordoen. De rijke beschrijving komt naar voren in de hoofdstukken zelf, waarin vanuit literatuur, de inzichten en de gegevens van de participanten, inzicht in het construct van onderzoek is gegeven.

Hoofdstuk III

Het aantal participerende ergotherapeuten is klein. Dit aantal is ingegeven door de variatie aan werkvelden waarin ergotherapeuten werkzaam zijn. De samenstelling van de groep is daarmee wel een afspiegeling van de verschillende werkvelden met een variatie aan doelgroepen waar ergotherapeuten mee kunnen werken. De variatie aan werkvelden is gebaseerd op de registratiegegevens van ergotherapeuten (Hassel & Kenens, 2015). Ook de verhouding vrouw-man kan gezien worden als een afspiegeling van de huidige samenstelling van de beroepsgroep. De groep is methodisch, via ‘purposive sampling’ (Ritchie & Lewis, 2003, p. 79) samengesteld.

Een kritisch punt bij het samenstellen van de groep was het onderwerp van onderzoek, ‘waarde(n)vol professioneel handelen’. De woorden riepen gelijk vraagtekens op en vroegen om nadere uitleg. Tijdens de interviews zelf kwam zelfs naar boven dat we als beroepsgroep nooit praten over deze waarden en hoe we de waarden inzetten om het beroep uit te oefenen. Het denken en spreken over dit onderwerp gaf de participant al inzicht in haar methode van besluitvorming en methodes van keuzes maken. De onbekendheid en wellicht ook onbemindheid van het onderwerp maakte dat extra inzet van de onderzoeker gevraagd werd om collega-ergotherapeuten inzicht te geven in het belang en de waarde van het onderwerp.

De resultaten van de interviews met de participanten laten zien dat er overeenkomsten zijn in de ervaringen over werken in de huidige praktijk van gezondheid, welzijn en zorg. Deze ervaringen zijn gelijkluidend met internationale onderzoeken onder ergotherapeuten. Ook onderzoeken en beschrijvingen van praktijkervaringen uit andere domeinen waarin professionals werken, ondersteunen de veronderstelling dat het verschijnsel van de beknelde professional herkend wordt. Dit vergroot de veronderstelling dat het fenomeen herkenbaar is voor een grotere groep ergotherapeuten en daarmee ook iets kan bijdragen aan het begrijpen van hun eigen praktijkcontext en de manier waarop ergotherapeuten zich daartoe kan verhouden. Een groter aantal participanten had de geloofwaardigheid wellicht kunnen vergroten, maar de overdraagbaarheid van de resultaten wordt onderbouwd door de herkenbaarheid uit andere onderzoeken en andere groepen professionals in de publieke sector. Of de inzichten zoals deze beschreven zijn ook daadwerkelijk bijdragen tot een discussie binnen de beroepsgroep en mogelijk andere belangstellenden, is onzeker, omdat ik binnen dit onderzoek geen terugkoppeling van mijn inzichten aan de beroepsgroep zelf heb uitgevoerd als stap in het proces van onderzoek.

3

Methodologische verantwoording

Afhankelijkheid en contextualiteit

Kwalitatief onderzoek is per definitie niet herhaalbaar door het open karakter van het onderzoek en de onherhaalbaarheid van de interviews. Dit blijkt vanuit het standpunt dat interviews een constructie zijn van interactiviteit tussen twee personen, waar tijd en plaats altijd invloed op hebben, evenals de al dan niet geëxpliciteerde vooronderstellingen van beide actoren in de interactiviteit (Evers, 2007; Verhoef et al, 2015). ‘Thick description’ (Boeije, 2014, p. 180; Plochg & Van Zwieten, 2007; Verhoef et al, 2015, p. 122) is dan de meest gepast manier om kwaliteit van onderzoek te waarborgen en houdt in dat de onderzoeker een rijke, gedetailleerde, meer illustratieve beschrijving geeft van het onderwerp van onderzoek. Uit die rijke omschrijving kan de lezer zelf opmaken of de resultaten van het onderzoek overdraagbaar zijn naar andere situaties en andere contexten, of resultaten plausibel genoeg zijn in hun geloofwaardigheid. Door het gehele onderzoek heen worden beschrijvingen gegeven van ervaringssituaties uit de praktijk in woorden van ergotherapeuten zelf, van theoretische inzichten en uitgangspunten en van de context waarin het onderwerp van onderzoek zich voordoet. Dit neemt niet weg dat de inzichten gebaseerd zijn op de basis van een solistisch werkende onderzoeker, die eigen keuzes heeft gemaakt op basis van gekozen (in dit hoofdstuk beschreven) methodes en daarbij eigen normen, waarden en aannames vooraf wel zijn beschreven, maar altijd doorklinken in het onderzoek zelf. Dit zorgt ervoor dat de uitkomsten van dit onderzoek extra afhankelijk zijn van hoe de normatieve positie van de onderzoeker wordt geschreven en begrepen door de lezer. Dit aspect wordt beschreven in de paragraaf ‘Kritische beschouwing’ in dit hoofdstuk.

Overtuigingskracht en intersubjectiviteit

Intersubjectiviteit kan gezien worden als een meerwaarde in onderzoek als de onderzoeker zich bewust is van zijn vooroordelen en zich vanuit een open mind wil opstellen in het proces van onderzoek en verantwoording van onderzoek. Dit vraagt van de onderzoeker wel om bereidheid tot reflectie en leren (Maso & Smaling, 1998). Intersubjectiviteit is dan ook geen vervanger van methodologische objectiviteit. In dit onderzoek is de wijze waarop inzicht is gegeven in de uitvoering van de rol van normatieve onderzoeker doorslaggevend om consistentie van gegevens en consistentie in bevindingen te waarborgen. Het onderzoekdesign is beschreven en verantwoord, evenals de methodes die gebruikt zijn om het onderzoek overtuigingskracht mee te geven (Verhoef et al, 2015). In de andere beschreven kwaliteitscriteria is inzichtelijk gemaakt hoe empirisch verkregen data zijn bevestigd door theoretische inzichten. In de beschrijving van het onderzoek als geheel zijn die stappen per hoofdstuk eveneens beschreven. In de methode van kritisch beschouwen is het aspect van intersubjectiviteit opgenomen.

Hoofdstuk III

3.6 KRITISCHE BESCHOUWING

De manier waarop ik mijn methodologische verantwoording kritisch beschouw, wil ik starten met een citaat van Gaby Jacobs (2001, p. 173):

Als ik terugblik op dit onderzoeksproces, dan ervaar ik dat ook als een persoonlijk proces van empowerment, omdat ik mijn handelen als onderzoeker ben gaan zien als een zoekend, ordenend, beschrijvend, construerend en reflexief handelen in de ‘tussenruimte’ tussen het noodzakelijke, het mogelijke, en het wenselijke.

Deze omschrijving van Jacobs illustreert op een veelzeggende manier de verschillende aspecten die van invloed zijn op het proces van onderzoek, maar vooral op mijn positie als onderzoeker binnen het proces van onderzoek doen. Steeds weer afwegingen maken, zoeken en construeren, nadenken over, verder zoeken en vooral ook anders willen zoeken naar betekenis in woorden, in teksten en leren openstaan voor wat zich tussen de regels onthult. Het gebruikte begrip ‘tussenruimte’ is daarin passend en herkenbaar. Dit is de tussenruimte, waarin de vele aspecten van professioneel handelen van de onderzoeker zich afspeelt en waar de ruimte ligt voor het andere, het onvoorspelbare, reflectie, voor oog hebben voor meerduidigheid. De tussenruimte die de spanning in zich heeft die kenbaar is voor professioneel handelen in relatie tot methodische, meer gestandaardiseerde werkwijzen en het werken op vertrouwen, op het weten dat de onderzoeker normatief en bewust is van zijn achtergrond, bewust is van zijn blik op het onderwerp, zijn frame van kijken en beoordelen, zich bewust is van de relatie tot de ander, de gesprekspartners en waardeoordelen vanuit eigen voorkeuren kent en bespreekbaar maakt. Dit komt voor mij neer op het hebben van kenniswaarde van het eigen gevoel van de onderzoeker. De tussenruimte kan ervaren worden als een spanningsveld en dit spanningsveld staat symbool voor Modus III-onderzoek, waarin de ‘cognitieve professionaliteit’ de verbinding aangaat met de meer ‘sociale, relationele activiteit’ (Letiche, 2010, p. 129).

Voor het beschrijven van mijn reflectie op mijn professioneel handelen als onderzoeker gebruik ik het gedachtegoed van Linda Finlay. Zij beschrijft in diverse artikelen (Finlay, 2002a, 2002b, 2005) en boeken (Finlay, 2012; Finlay & Gough, 2003) het belang van reflexiviteit om geloofwaardigheid van kwalitatief onderzoek te versterken in verband met subjectiviteit van de onderzoeker en intersubjectiviteit tussen anderen en de onderzoeker. De discussie over noodzaak tot reflexiviteit is volgens Finlay (2002b) niet meer aan de orde; het gaat eerder om hoe de onderzoeker reflexiviteit kan toepassen.

3

Methodologische verantwoording

Kritische reflectie of reflexiviteit kent structuur en variatie. Daarbij gebruikt Finlay (2012) vijf perspectieven, vijf lenzen, te weten: (i) ‘strategic reflexivity’, (ii) ‘contextual – discursive reflexivity’, (iii) ‘embodied reflexivity’, (iv) ‘relational reflexivity’ en (v) ‘ethical reflexivity’. Om grip te krijgen op de verschillende lenzen, geef ik eerst een overzicht van wat Finlay (2012) daarover schrijft, om vervolgens tot eigen inzicht te komen over een voor mij passende wijze van toepassing van dit gedachtegoed binnen dit onderzoek. Het gaat uiteindelijk om beter begrijpen van wat zich heeft voorgedaan binnen het onderzoek, en wat zich onthuld heeft binnen het onderzoek in de verschillende lagen die daarin zijn te kennen.

Strategic reflexivity

Dit aspect van reflexiviteit richt zich op een kritisch bewustzijn van de methodologische aanpak, de dilemma’s en besluiten die in het proces zijn genomen om een doel te bereiken. Door transparantie in het proces kan de geloofwaardigheid van het onderzoek vergroot worden. Essentieel in deze vorm van reflexiviteit is dat de onderzoeker inzicht geeft in de eigen biografie en openstaat voor hoe deze biografie interfereert in het onderzoek, de waarnemingen en bevindingen en de beschreven inzichten. Hierbij kan ik als onderzoeker de vraag stellen of mijn waarnemingen en mijn inzichten op te vatten zijn als een uiting van kennis, passend bij het epistemologische perspectief in dit onderzoek.

Contextual – discursive reflexivity

Deze vorm van reflexiviteit richt zich op het bewustzijn dat de sociale context waarin het onderzoek zich afspeelt, een context van gedeelde betekenisgeving en ontstaan door gedeelde betekenisgeving, invloed heeft op de verschillende individuen in het proces. Deze vorm van reflexiviteit vraagt om een bewustzijn over het proces van redeneren en van verhalen vetellen in een context die gekend kan worden door overeenstemmende betekenisgeving. Hierin worden verhalen met elkaar geconstrueerd door de dialoog en beïnvloed door de factor van ‘insiders’-kennis. Als onderzoeker kan ik mij bij deze vorm de vraag stellen hoe de vertelde verhalen tot stand zijn gekomen en met elkaar in verband begrepen kunnen worden. Binnen het ontologische perspectief van dit onderzoek mag ik dus de vraag stellen in hoeverre ik nu echt kan weten wat er is en wat beleefd en ervaren is door de ander.

Embodied reflexivity

Nu staat de lichaamstaal centraal. Reflexiviteit vraagt nu om een focus op de non- verbale communicatie, wat zich meer als impliciet, als tacit knowledge onthult in het onderzoek. De mate van sensitiviteit van de onderzoeker speelt hier een significante

Hoofdstuk III

rol en helpt om beter te begrijpen wat zich voordoet in de relatie tot de ander, tot een tekst en tot betekenisgeving. Expliciet gaat het hierbij om waar de onderzoeker geraakt wordt en lijfelijk deze geraaktheid voelt. Wat zegt die knoop in mijn lijf? Wat maakt dat ik extra moet slikken? Dit zijn momenten van lichamelijke reactie die de onderzoeker alert maakt en aanzet tot onthullen. Een gesprek is meer dan woorden en binnen het perspectief van de methodische constructie van dit onderzoek speelt deze vorm van reflexiviteit een rol. Ik kan mijzelf de vraag stellen of en hoe dit aspect is meegenomen in het methodische proces en de beïnvloeding daarvan op het proces van onderzoek.

Relational reflexivity

Onderzoek binnen het sociale domein kent altijd een dynamiek tussen de onderzoeker en de participanten in het onderzoek en dit is het domein waarin aandacht moet zijn voor relationele reflexiviteit. Bij deze vorm dient de onderzoeker alert te zijn op persoonlijk belang en de relationele, intersubjectieve dimensie onder de loep te nemen. Aandacht hebben voor wat hoort bij mij als onderzoeker en wat hoort bij de ander, aandacht voor wat en hoe deze elkaar beïnvloeden en elkaar verstaan. Ook binnen het methodologische perspectief van dit onderzoek is deze vorm van reflexiviteit van invloed en kan hij vragen oproepen als: hoe hebben de gesprekken plaatsgevonden, welke rollen zijn daarin zichtbaar geweest en wat is geconstrueerd om de ander en elkaar te begrijpen?

Ethical reflexivity

Het ethische perspectief van reflexiviteit richt zich op de procedurele, ethische implicaties van onderzoek en hoe machtsverhoudingen daarop van invloed zijn. Deze vorm vraagt om bewustzijn van manieren van samenwerking, gemaakte keuzes voor wat beschreven wordt en de mogelijke emotionele intensiteit die daarin kan spelen. In het ideologische perspectief kan ik als onderzoeker vragen opwerpen als hoe inzichten het beste verwoord kunnen worden. Hoe beïnvloed ik machtsverhoudingen met dit onderzoek en hoe wil ik staan binnen het krachtenveld met de verkregen en door mij opgeschreven geconstrueerde inzichten?

De verschillende lenzen die Finlay (2012) beschrijft, geven mij als onderzoeker handvatten voor een geloofwaardige en navolgbare kritische reflectie op mijn onderzoek. De verschillende lenzen zijn passend en bruikbaar binnen het spanningsveld en binnen de tussenruimte, waarin ik als onderzoeker opereer. Deze vormen van reflexiviteit geven mij als onderzoeker zicht op hoe ik de kwaliteit van dit onderzoek kan verhogen door een focus op mijn sociale, relationele activiteit binnen dit onderzoek. Waar ik in dit hoofdstuk de gekozen methodologie en de waarborging voor de cognitieve

3

Methodologische verantwoording

kwaliteit van onderzoek heb beschreven, beschrijf ik in de epiloog van deze thesis mijn kritische, reflexieve beschouwing op dit onderzoek. In de epiloog positioneer ik mij in de tussenruimte, de ruimte waarin ik vrijheid neem het relationele, morele, sociale en strategische aspect van mijn handelen onder de loep te nemen. Dat betekent dat ik de stap neem mijzelf te positioneren in die ruimte om de ander, het andere en daarmee meerduidigheid te doordenken, om daarmee inzicht te geven in het waarde(n)volle van mijn professioneel handelen en mijn stem te laten klinken.

HOOFDSTUK IV

waarde(n)Vollemomenten

in

Verhalen

Wat we willen: Momenten Van helderheid Of beter nog: van grote Klaarheid Schaars zijn die momenten En ook nog goed verborgen Zoeken heeft dus Nauwelijks zin, maar Vinden wel (Martin Bril 1959 -2009 (Uit het gedicht ‘Kunst’ komt uit de bundel ‘Verzameld werk’, in 2002 verschenen bij Uitgeverij 521, Amsterdam)

4

Waarde(n)volle momenten in verhalen

4.1 INLEIDING

In het besef van de toenemende complexiteit van onze (informatie) maatschappij – een maatschappij waarin geen ‘gratis orde’ meer voorhanden is waarop we kunnen terugvallen in onze oordeelsvorming – groeit de noodzaak om met elkaar vast te stellen wat wij ‘goede zorg’ vinden. Waar we voorheen vooral vertrouwden op de intrinsieke (vak)normen van de professionals in kwestie (‘de dokter weet wat goed voor je is’), telt nu niet meer alleen de norm van de dokter (en andere professionals), maar ook die van de klant (die moet kunnen kiezen), én die van de verzekeraar (die efficiënte zorg wil inkopen), én die van de overheid (die verantwoorde zorg