• No results found

In de introductie schrijf ik dat dit kwalitatieve onderzoek drie specifieke kenmerken heeft en typeer ik mijn onderzoek als Modus III monografische casestudy. In de volgende paragrafen verantwoord ik deze keuzes.

Interpretatief-kwalitatief:

Dit onderzoek naar een onderwerp dat zich voordoet in het dagelijks professioneel handelen van ergotherapeuten, kan geschaard worden onder de paraplu van interpretatief, kwalitatief onderzoek (Boeije, 2014; Bryman, 2008; Richie & Lewis, 2003), wat impliceert dat het uitgangspunt van dit onderzoek is “dat mensen betekenis geven aan gebeurtenissen in hun dagelijks leven en in hun ervaringen”, dat ze op basis van die betekenisgeving hun dagelijks handelen inhoud en vorm geven (Boeije, 2014, p. 28) en de onderzoeker zich inzet als instrument, door zelf waarnemingen te doen, verhalen

3

Methodologische verantwoording

op te halen en daaraan betekenis te geven in het licht van de onderzoeksvraag (Plochg & Zwieten, 2007). Immers: de waardekant van het professioneel handelen ligt veelal verborgen in het handelen zelf, waarbij het geen eenvoudige opgave is juist deze dieper gelegen lagen van kennis op te graven. Door interactiviteit (Maso & Smaling, 1998) met ergotherapeuten wil ik kennis opdoen aan de hand van vertelde verhalen en gevoel krijgen voor het spel dat ergotherapeuten spelen in het spanningsveld.

Mijn kwalitatieve onderzoek kent drie kenmerken (descriptief, praktijkgericht en narratief), die ik hieronder beschrijf. Het kwalitatieve onderzoek typeer ik vervolgens als een Modus III monografische casestudy.

Descriptief

Het onderzoek volgt een kwalitatief, descriptief design om een verschijnsel dat zich voordoet in het professioneel handelen van ergotherapeuten te portretteren. De toevoeging van het descriptieve aspect aan het kwalitatieve onderzoeksdesign geeft de onderzoeker de focus op het weergeven van de ervaringen van anderen; om als het ware hun verhalen te onthullen en te beschrijven vanuit verschillende perspectieven om verschillende lagen in het onderwerp van onderzoek te ontdekken. Het leren zien en begrijpen wat zich dieper afspeelt in de dagelijkse praktijk via de ervaringen van anderen wordt ‘descriptief’ genoemd (Ritchie & Lewis, 2003). Het geeft mij als onderzoeker de mogelijkheid de dagelijkse situatie waarin ergotherapeuten werkzaam zijn vanuit een open houding tegemoet te treden en open te staan voor het onverwachte dat zich kan voordoen. Dit onderzoek levert een rijke beschrijving en geen theorie op over het onderwerp van onderzoek (Stanley, 2015). In dit onderzoek wordt het descriptieve zichtbaar in de wijze waarop data verzameld zijn, in de gekozen data-analysemethoden en in de beschrijving van de inzichten en mijn positie als onderzoeker. In de volgende paragrafen wordt dit verder beschreven en verantwoord.

Praktijkgericht

Praktijkgericht onderzoek wordt omschreven als onderzoek dat is geworteld in de beroepspraktijk en dat bijdraagt aan de verbetering en innovatie van die beroepspraktijk. Dit vindt plaats door het genereren van kennis en inzichten, maar ook door het leveren van toepasbare producten en ontwerpen en concrete oplossingen voor praktijkproblemen. Daarbij is het onderzoek doorgaans ingebed in een scala van interne en externe organisatorische verbanden. Dit gebeurt met behoud van de wetenschappelijke betrouwbaarheid en validiteit van het onderzoek zelf (Van der Donk & Lanen, 2011; Verhoef, Kuiper, Nijenhuis, Dekker-van Doorn, & Rosendal, 2015).

Hoofdstuk III

Mijn wetenschappelijke verkenning start bij ervaringsverhalen over professioneel handelen van ergotherapeuten uit de praktijk, wat ik geduid heb als het signaal van de beknelde ergotherapeut. Onderzoek naar dit verschijnsel binnen de beroepsgroep is nog relatief gering en vraagt om een vanuit empirie gedreven onderzoek (Verschuren, 2011). Professioneel handelen is een spanningsvolle activiteit, omdat professionele werkzaamheden geen glasheldere grenzen kennen (De Jonge, 2015) en zich nooit helemaal laten afbakenen. Ervaringen uit de praktijk (‘practice-based evidence’) zijn voor mij als onderzoeker dan ook een uitdaging om van te leren, verder te verkennen, me in te verdiepen en te leren duiden vanuit een meer wetenschappelijk perspectief. Dit dient ertoe om na de empirische cyclus van onderzoek inzichten weer te geven aan de praktijk van alledag en bij te dragen aan een discussie over het professioneel handelen van ergotherapeuten.

Narratief

De narratieve kant van dit onderzoek is terug te vinden in het zoeken naar betekenis in de verhalen (Riessman, 2008) die ergotherapeuten uit de praktijk vertellen over hun ervaringen, gebeurtenissen en meningen over waarde(n)vol professioneel handelen. Voor ergotherapeuten is het vertellen van verhalen zowel als onderzoeksmethode en als interventie bekend geworden door het werk van Cheryl Mattingly (1991, 1998). Ergotherapeuten leren door te luisteren naar het levensverhaal van cliënten begrijpen wat ziekte en handicap voor hen betekent en hoe de gevolgen daarvan invloed hebben op het dagelijks handelen van deze mensen. Vrij vertaald naar Mattingly (1998) geldt voor ergotherapeuten dat ‘verhalen vertellen betekenisgeving in het heden aan het verleden is, met een belofte naar de toekomst’.

Binnen de beroepsgroep zijn verhalen en dagelijkse activiteiten dan ook altijd met elkaar verbonden (Josephsson & Alsaker, 2015). Naast het uitlokken van en luisteren naar verhalen van cliënten, is er ook ruimte voor verhalen over cliënten waarin de liefde voor de cliënt en het beroep hoorbaar is. Verhalen waarin het bijzondere van het beroep doorklinkt en waarin het betekenisvolle voor en van cliënten centraal staat (Kinébanian & Kuiper, 2011; Labovitz, 2003). In deze Kleine Wondertjes klinkt de beleefde ervaring van de ergotherapeut door. Verhalen van beleefde ervaringen van ergotherapeuten zijn een belangrijke component in dit onderzoek. Deze verhalen vormen de basis voor het onthullen van ervaringen uit de praktijk (Mattingly & Lawlor, 2000) en om betekenis te ontlenen aan dagelijkse ervaring (Abma, 2006). Narratieve onderzoeksmethodologie wordt binnen het domein van het beroep dan ook veelal gebruikt om het dagelijks

3

Methodologische verantwoording

handelen van mensen beter te leren begrijpen, bijvoorbeeld hoe men betekenis geeft aan dagelijks handelen met een chronische aandoening, in het proces van ouder worden of het werk weer hervatten na een burn-out (Josephsson & Alsaker, 2015). Binnen dit onderzoek zijn verhalen uit en over de praktijk het vertrekpunt. Het vertellen van verhalen is een algemeen bekend, diepgeworteld fenomeen, waarmee mensen inzicht geven in persoonlijke ervaringen, kennis delen en leren van anderen. De interactiviteit tussen de onderzoeker en de ergotherapeut kan gezien worden als een gebeurtenis, waarin het verhaal geconstrueerd wordt en aan de verhalen-toolbox van dit onderzoek wordt toegevoegd (Tyler, 2010) en waarin het geconstrueerde verhaal een stem van zichzelf heeft. De luisteraar van de verhalen dient aandacht te hebben voor wat het verhaal zelf vertelt. Het gaat om luisteren met alle zintuigen, met vertrouwen in het verhaal en de verantwoordelijkheid dat verhalen niet vernietigd worden (Tyler, 2010). De onderzoeker kiest voor een manier om verhalen te openen en begrijpen en het verscholene te vinden en te beschrijven. De wetenschappelijke notie van verhalen in dit onderzoek ligt in het denken van Boje (2010) en het idee dat verhalen geen objectieve beelden zijn, maar geconstrueerd worden in en door mensen en opgesloten liggen in het leven zelf. Door het leven te zien als een ‘living story’ (Boje & Baskin, 2010, pp. 30) kunnen verhalen uit het leven gezien worden als een bijdrage om het leven te leren kennen, betekenis te geven en proberen te begrijpen door de vertelde verhalen. Verhalen zijn vanuit dat denken dus altijd aanwezig.

Het narratieve aspect in dit onderzoek staat dan ook voor het bijzondere aspect van het verhaal, voor vertelde verhalen van ergotherapeuten over ervaringen, meningen en gebeurtenissen, geconstrueerd in een interactiviteit tussen onderzoeker en ergotherapeut. In het vertelde, geconstrueerde verhaal zelf ligt als het ware weer een verhaal verscholen. De onderzoeker is op zoek naar wat verscholen ligt en construeert weer een eigen verhaal. Het verhaal van de onderzoeker op basis van deze vertelde verhalen, wat in de vertelde verhalen verscholen ligt, uit en over de praktijk van alledag, staat centraal in Hoofdstuk II, IV, VI van dit proefschrift.

Modus III-onderzoek

In dit proefschrift beschrijf ik als onderzoeker vanuit de ervaringen uit de praktijk over het professioneel handelen van ergotherapeuten en gebruik ik theoretische bouwstenen om die praktijkervaringen te schetsen, begrijpen en duiden. Dit onderwerp leent zich voor een kwalitatief onderzoeksdesign. Tegelijkertijd zegt dit onderzoek iets over het gedachtegoed van normatieve professionalisering. Het gaat in dit onderzoek zowel om het onderzoeken van de onderliggende waarde van normatieve professionalsering voor het professioneel handelen van ergotherapeuten, als om die waarde van normatieve

Hoofdstuk III

professionalisering en de rol van normativiteit in dit onderzoek zelf. Drie lagen komen tevoorschijn, te weten (i) de laag van het professioneel handelen van ergotherapeuten, (ii) de laag van de normatieve professionalisering als ideologie en (iii) de laag van normativiteit in het doen van onderzoek. De gelaagdheid in dit onderzoek, waarin het begrip ‘normativiteit’ centraal staat, voor verbinding zorgt in de lagen, brengt naar voren dat in dit onderzoek een morele lading aanwezig is. Over professioneel handelen van ergotherapeuten bestaan binnen de beroepsgroep opvattingen (De Leeuw et al, 2015; Van Hartingsveldt et al, 2010), die een morele lading in zich hebben, omdat aannames over dat professioneel handelen een belang of een betekenis in zich hebben. Op basis daarvan maken ergotherapeuten in de dagelijkse praktijk keuzes en tonen zij daarmee hun morele verantwoordelijkheid in professioneel handelen (Freidson, 2001).

In dit onderzoek, waarin professioneel handelen van ergotherapeuten en normatieve professionalsering centraal staan, gaat het in het duiden daarvan steeds expliciet, maar ook impliciet om het belang van het goede van het leven en het belang van sociale rechtvaardigheid (Jansen, 2009; Le Granse, van Hartingsveldt, & Kinébanian, 2017; Van Ewijk & Kunneman, 2013) binnen een continu veranderende, pluriforme samenleving. Dit vraagt van professioneel handelen dat dit start bij het herkennen en erkennen van maatschappelijke en morele vraagstukken die daarbij oplichten. Ook vereist het dat er openheid is voor verschil, diversiteit, de mening van de ander en het andere. Dit vraagt reflectie en het aanvaarden van opgedane inzichten en de toepassing daarvan in het professioneel handelen zelf (Houweling, Kuiper, & Letiche, 2010; Jansen, 2009). Professioneel handelen heeft, in mijn eigen woorden, de vorm van leren inspelen op wat zich aandient en leren begrijpen hoe het grotere geheel van de samenleving en het detail in professioneel handelen in elkaar grijpen. Professioneel handelen kan op deze wijze gezien worden als een cyclisch (leer)proces. Sinds de beginjaren van de 21ste eeuw wordt gediscussieerd (Kunneman 2005; Letiche, Boeschoten, & De Jong, 2008) over het belang van een meer expliciet-normatieve positie in het proces van kenniscreatie en onderzoek. Onderzoek waarin deze expliciet-normatieve positie een plek heeft, erkent dat onderzoek doen normatief gedreven is en dat in dit onderzoek aannames worden toegelicht, gebruikt en gerechtvaardigd (Jansen, 2009; Jansen & Letiche, 2010; Kunneman, 2005; Letiche, 2010; Letiche, Van Boeschoten, & De Jong, 2008). Deze vorm van onderzoek wordt Modus III-onderzoek genoemd en geplaatst naast Modus I- en Modus II-onderzoek. Binnen Modus I-onderzoek staat de ideologie van de objectiviteit voorop. Modus I-onderzoek positioneert zich in het veld als fundamenteel onderzoek, waarbij de onderzoeker een natuurwetenschappelijk model toepast om kennis te verkrijgen over de werkelijkheid en op die wijze waarheidsuitspraken doet over die werkelijkheid. Randomized controlled trials (RCT) zijn hierbij van hoogste wetenschappelijke waarde. Jansen (2009) verwoordt dit in zijn onderzoek als:

3

Methodologische verantwoording

“Paradigma I-onderzoekers proberen protocollen vast te stellen met betrekking hoe er wetenschappelijk gehandeld moet worden. Paradigma II-onderzoekers proberen de practitioner een spiegel voor te houden waarin de practitioner zijn eigen identiteit en zijn eigen bewustzijn kan herkennen” (p. 116).

Dit houdt in dat binnen Modus II-onderzoek het onderzoek gericht is op de praktijk, in samenwerking met die praktijk en op het denken over die praktijk. De kennisclaim bij dit onderzoek is het verhaal wat betrokkenen in die praktijk over zichzelf en hun hun eigen handelen hebben, waarbij niet altijd kritisch en vanuit een diversiteit van perspectieven gekeken wordt naar die verhalen. De context krijgt nadrukkelijk een plek binnen dit soort onderzoek, wat ook wel ‘praktijkgericht onderzoek’ wordt genoemd. Dit onderzoek gaat uit van het feit dat de praktijk op een bepaalde manier in elkaar zit, maar legt niet de relatie naar de omstandigheden waarbinnen vragen zich voordoen en waarbinnen de onderzoekers keuzes maken op basis van die omstandigheden. In Modus III-onderzoek wordt de onderzoeker uitgedaagd wel inzicht te geven in zijn keuzen vanuit die ethisch-normatieve positie en de relatie naar een groter, waardegedreven doel te schetsen. Dit dient om inzicht te geven in subjectiviteit van onderzoek en eigen aannames, waarden en normen inzichtelijk te maken (Jansen, 2009; Jansen & Letiche, 2010; Letiche, 2010; Letiche, Van Boeschoten, & De Jong, 2008). Dit is een kritisch, bekritiseerd en uitdagend proces van onderzoeken, omdat subjectiviteit in onderzoek veelal gezien wordt als onwetenschappelijk en methodologisch onverantwoord (Jansen, 2009). Modus III-onderzoek wordt ook wel gekenschetst als ‘onderzoekend leren’ waarin ‘Ik’ en de ‘Ander’ elkaar ontmoeten, kennis creëren en betekenissen bepalen vanuit een positie van wederzijds respect en de wetenschap van “het in wezen sociale karakter van het menselijk bestaan in een gemeenschap” (Letiche, 2010, p. 131).

Ik positioneer mij als normatieve onderzoeker in het veld van dit postmoderne, paradigma-III denken (Jansen, 2009, Letiche, 2010). Dit betekent dat ik in mijn onderzoek uitga van een erkenning van deze morele gelaagdheid in onderzoek en dat ik door ethiek gestuurd wordt. Het proces van dit onderzoek is niet lineair, kent meerdere lagen en het zoeken naar coherentie in de verhalen is geen doel op zich. Het onderzoek kenmerkt zich door de aanname dat de werkelijkheid is zoals mensen deze zien en construeren. Het professioneel handelen van de ergotherapeut bestaat niet in deze opvatting. In dit paradigma sluit ik als onderzoeker aan bij de dynamiek van het verschil. Iedere persoon en iedere ergotherapeut creëert zijn eigen constructie op de werkelijkheid en elk verhaal is daarmee een voorbeeld. Ook dit onderzoek is slechts een voorbeeld van hoe ik als onderzoeker uit verschillende verhalen van ergotherapeuten op basis van mijn eigen waarneming en optiek dit verhaal construeer. Vanuit deze methodologische positie zoek ik naar verbinding in (i) het onderwerp van onderzoek ((normatief-)

Hoofdstuk III

professioneel handelen), (ii) het relationele aspect in het doen van onderzoek en (iii) het domein van ergotherapeuten, waarin samen met de ander het verhaal voor een goed en betekenisvol leven construeren verbonden is aan de aspecten tijd, taak en context (Townsend & Polatajko, 2013; Whiteford & Wright–St. Clair, 2005; Wilcock, 2006).

Monografische Casestudy

Om tot het gewenste doel van mijn onderzoek te komen kies ik voor het design van een monografische casestudy. Een monografie16 is een wetenschappelijke beschrijving in de vorm van een academisch verhaal over een specifiek onderwerp, gebaseerd op verschillende, maar vooral ook primaire bronnen, geschreven door één auteur (Schonveld, 2013). Het is monografisch, omdat het onderzoek, naast een beschrijving van een specifiek thema dat zich voordoet in de praktijk, ook beoogt een betoog te zijn over professioneel handelen en normatieve professionalisering. Een casestudy past bij dit onderzoek, omdat het een diepgaande aanpak kent van een kleinschalige groep en een beschrijving geeft van een verschijnsel dat voortkomt uit en voorkomt in de praktijk (Boeije, ’t Hart, & Hox, 2009; Finlay & Ballinger, 2006;). Het gaat, zoals Jones en Hocking (2015, p. 118) zeggen, om “the particular and the whole”, het specifieke en het grotere geheel. Daaraan wil ik toevoegen dat deze casestudy ook gaat om het specifieke in het grotere geheel en dat het grotere geheel zichtbaar wordt in het specifieke. Dit proces van onderzoek wordt ingezet door vanuit het specifieke (signalen uit de praktijk) eerst vanuit een breder perspectief te kijken naar het verschijnsel dat zich voordoet in het professioneel handelen van ergotherapeuten, om daarna in te zoomen op de binnenkant; hoe personen zelf inzicht geven in het fenomeen van de beknelde professional en de waarde van hun professioneel handelen. De relatie tussen binnen- en buitenperspectief geeft het beeld van een relatie tussen subjectiviteit (ervaringen en belevingen van ergotherapeuten) en objectiviteit (wat bekend is vanuit theorie en bijvoorbeeld de ontwikkeling van het fundament van professioneel handelen van ergotherapeuten). Deze beide perspectieven zijn nauw verbonden en beïnvloeden elkaar.

Samenvattend kent dit onderzoek verschillende kenmerken en een specifieke typering. Dit is terug te zien in het ontwerp van het onderzoek: een casestudy, waarin verhalen uit de praktijk van individuele ergotherapeuten ingebed zijn in een context waarin het

16. https://nl.wikipedia.org/wiki/Monografie. Een monografie (van het Grieks μονογραφία) is een wetenschappelijke verhandeling over één onderwerp of een beperkte groep van samenhangende onderwerpen, in het algemeen geschreven door één auteur.

3

Methodologische verantwoording

verhaal van de beknelde professional naar voren is gekomen. Ook richt dit onderzoek zich op het ontwikkelen van kennis over deze situatie. Het ontwerp van de casestudy is weergegeven in Figuur1.

Waarde(n)vol professioneel handelen van ergotherapeuten in domein van gezondheid, welzijn en zorg