• No results found

Nagels en vuisten

Mina hoorde pas de volgende dag wat er op de Wilgenhoeve gebeurd was.

Jan moest het haar vertellen, want Anna deed geen mond open. Na de inspanning van de vlucht had ze lang geslapen. Jan had al zijn gewone ochtendbezigheden verricht, toen Anna uit de hut kwam. Zwijgend was ze bij het vuur gaan zitten. Ze had niets gedaan. Jan had haar brood, kaas en melk gegeven. Ze at er van zonder een woord van dank, geluidloos huilend.

Jan liet haar maar met rust, hij wist toch ook niet wat hij zeggen moest. Hij verzorgde de beesten en begon een vlonder te bouwen naast de hut om voor de koe een droog plekje te hebben. Anna deed niets. Ze vroeg zelfs niet wat hij van plan was.

Mina probeerde Anna aan het praten te krijgen, maar ze had niet veel succes. Midden in het gesprek stond Anna op, liep de hut in en viel huilend op het strobed. Mina volgde haar en over haar haren strelend zei ze zacht: ‘Het heeft zo moeten wezen, kind.’

Anna duwde haar ruw weg en schreeuwde: ‘Nee, nee, nee! Jij hebt ze laten vermoorden, smerig rotwijf! Had me wapens gegeven! Rotwijf! Rotwijf!’

Mina deinsde verschrikt terug. Ze was even wit van woede als Anna, maar ze beheerste zich. ‘Ik heb Jan een ruiterpistool meegegeven,’ zei ze ijzig. Anna zat op haar knieën op het bed. Ze propte de deken samen en zwaaide haar hoofd wanhopig heen en weer.

‘Dat was te laat,’ kreunde ze, ‘dat was een dag te laat.’ Hevig snikkend rolde ze voorover op het bed en bleef zo liggen, opgerold rond de deken. Mina probeerde haar nogmaals te kalmeren, maar toen ze Anna's schouder aanraakte kroop het meisje weg en krijste dat ze weg moest gaan.

‘Ook goed,’ zei Mina koeltjes, ‘zoek het dan zelf maar uit.’

Zonder verder een woord te zeggen, vertrok Mina. Jan groette ze ook niet. Ze klom op haar paard en reed weg. Jan wist niet wat hij er van denken moest. Hij had alles wel gehoord, maar hij kende voor zulk soort moeilijkheden maar één oplossing: weg wezen. Daarom deed hij het verstandigste wat hij doen kon: hij ging verder met zijn werk.

De vlonder voor de koe was nog lang niet klaar en Jan was al spoedig weer volop bezig.

Na enige tijd kwam Anna uit de hut. Ze ruimde de rommel bij de kookplaats op en ontdekte opzij van de hut het visnet. ‘Heb je nog vlees of vis?’ vroeg ze Jan.

‘Nee,’ zei Jan, ‘ik kon niet vissen, gister.’ Even dreigde de wolk van herinnering weer op te komen, maar Anna beheerste zich.

‘Goed,’ zei ze, ‘dan ga ik nu.’ Ze nam het net en roeide weg.

Na ruim een uur kwam ze terug met twee flinke brasems en wat kleingoed. Lodewijk was er haar dankbaar voor. Handig maakte Anna het eten klaar en zwijgend aten ze, alsof het altijd zo geweest was.

Toen Mina in Nieuwerbrug terugkwam, trof ze de soldaten daar in grote opwinding. Er was bericht gekomen dat de vijand voor de kust verdwenen was. Gebrek aan voedsel en drinkwater en zware stormschade op vele schepen, dwongen de vijand tot een roemloze terugtocht.

Het was zeker niet zo dat de soldaten de gebeurtenissen van de laatste dagen met ademloze spanning hadden gevolgd, maar de berichten over het vertrek van de landingsvloot werden gebracht door de betaalmeester en in de saaie, druilerige vestingdienst was elke afwisseling welkom.

Mina vond dan ook in de herbergen een uitgelaten troep soldaten, die de pas ontvangen soldij verbrasten alsof het niet op kon.

Sergeant Pauw was al verre van nuchter toen hij Mina zag aankomen. ‘Mina, waar blijf je nou,’ zei hij met dikke tong, ‘er is overal feest en jij zit daar maar bij gekke Jan.’

‘Als er daar een gek is, is het die meid,’ zei Mina bits.

‘Meid? Wat voor meid?’ Pauw sloeg zijn arm om Mina heen. ‘Nog meer meiden, nog meer vreugde,’ lalde hij. ‘Kom mee, daar moet op gedronken worden.’

Mina liet zich meenemen. Voor het eerst sinds jaren ging ze een herberg binnen met de vaste bedoeling er stomdronken gevoerd te worden.

Dat werd haar erg gemakkelijk gemaakt.

Pauw leidde het feest, bier en brandewijn vloeiden rijkelijk en het ene lied na het andere schalde door de lage gelagkamer. Mina werd steeds uitbundiger. Tenslotte danste ze op de tafel met een grote kan bier in de hand. Ze gleed uit en viel. Pauw ving haar op en hielp haar weer op de been. Mina was echter te dronken om rechtop te staan.

‘Breng me naar de kar, Marius,’ mompelde ze. ‘Lieve Marius, breng me thuis.’ Ze lachte zelf om dat woord ‘thuis’. Ze lachte en huilde tegelijk. ‘Thuis, thuis,’ gilde ze, ‘hoor mij, alleen mijn graf is mijn huis, alleen mijn graf.’ De rest van haar gebrabbel en geschreeuw was onverstaanbaar. Sergeant Pauw voerde haar naar de marketentsterskar, waar ze als een blok in slaap viel, luid snurkend met halfopen mond.

Pauw pakte een sleutel van onder haar kleding en opende de ijzeren kist. Zijn ogen glommen begerig. Snel graaide hij een handvol geld weg en legde de sleutel weer bij Mina.

Met het geld haastte hij zich terug naar de herberg. Daar begon het lieve leven van voren af aan. De waard had nog nooit zo'n goede dag gehad. Tot laat in de middag daverde het feest. Bij het vallen van de avond lagen er al heel wat stomdronken in een hoek of zomaar op tafel of op een bank. Een man of vijf onder aanvoering van Marius Pauw hield zich nog overeind.

Toch daalde de stemming. Pauw probeerde opnieuw leven in de brouwerij te brengen.

‘Waard, we willen eten!’

De waard verontschuldigde zich. Hij had geen stukje vlees in huis.

De mannen gromden ontevreden. ‘Laten we dan die koe halen,’ stelde er een voor. ‘En die meid,’ vulde een ander aan. Deze voorstellen werden met gejuich begroet. Ze stonden met moeite op en lallend en zingend, steunend op elkaar zochten ze hun weg naar buiten. De wind blies koel langs hun zatte koppen. Eén man werd zo beroerd door de plotselinge overgang van de benauwde herberg naar de frisse buitenlucht, dat hij geluidloos opzij rolde en bleef liggen.

‘De meid en de koe!’ Ze riepen het luid terwijl ze over de brug wankelden. Mina kwam langzaam bij uit haar diepe bedwelming door het

schreeuw van de mannen. Ze sloegen op haar kar en schreeuwden dat ze de meid en de koe gingen halen. Mina had de grootste moeite om weer bij te komen. Ze ging rechtop zitten. Haar hoofd bonsde alsof het zou barsten. Ze wist nog nauwelijks waar ze was en wat er gebeurde, toen de vier dronken mannen met Pauw voorop al ver op de dijk waren.

Jan en Anna hadden juist de vlonder voor de koe klaar, toen ze Pauw en zijn mannen zagen aankomen. Ze konden van schrik alleen maar kijken, kijken en afwachten. Joelend kwam het viertal op Jan en Anna af, die dicht bij elkaar stonden. ‘Mooi werk, stroper,’ hoonde Pauw. ‘Nu komen wij een tijdje op dat meidje passen en de koe is voor ons allemaal. Je mag niet alles voor jezelf houden, stroper.’

Twee man liepen op de koe af. Een had een pistool in de hand.

Jan wist eerst niet wat hij doen moest. Hij zag een van de kerels met een gemene grijns zijn pistool op de koe richten. De overvallers dachten dat de jongen niets terug zou doen, maar Jan voelde een wilde razernij in zich opkomen. Hij greep het grote houtblok waarop hij altijd bij het vuur zat en smeet het met al zijn kracht naar de man met het pistool. De schutter werd hard aan de schouder geraakt, het schot ging in de lucht af en de man viel met een kreet van pijn om.

In de marketentsterswagen werd Mina door het schot en het geschreeuw helder wakker. Ineens begreep ze wat er aan de hand was. Zenuwachtig zocht ze haar sleutel. Ze vond die op de grond. Morrelend aan het slot van de kist, mompelde ze: ‘De kinderen, ze zijn bij de kinderen.’ Ze vloekte om het slot dat niet open wilde. Ze verwondde haar hand aan een scherpe rand. ‘Wat heb ik gedaan,’ kreunde ze, ‘ik heb ze zelf zo gek gemaakt.’ Het slot gaf mee, de kist ging open en Mina greep een scherpe dolk en twee geladen pistolen. Ze strompelde naar buiten en klom zo snel ze kon op haar oude paard.

Bij de hut ontstond een wilde vechtpartij na het schot in de lucht. Pauw greep Anna beet. Bijtend, schoppend en krabbend wist ze zich los te rukken. Achteruit vallend raakte haar hand iets hards. Ze greep een ijzeren stang, sprong overeind en stond klaar voor de volgende aanval met het zware wafelijzer in de vuist. Pauw aarzelde even, dook toen naar voren en rolde kreunend naast het vuur. Anna had hard en raak toegeslagen. Jan rolde over de grond met een andere aanvaller. Ze sloegen

elkaar waar ze maar raken konden. De derde man glipte achterom en zou juist Anna in de rug springen, toen Mina's stem klonk: ‘Achteruit jij, achteruit, of ik jaag je een kogel door je kop.’

Met een laatste dreunende slag velde Jan zijn tegenstander. Hij kroop terug naar de hut, huilend van woede en pijn. Mina kwam van het paard af. Met beide pistolen gereed tot schieten naderde ze de overvallers. Pauw kreeg een schop en kroop terug naar de dijk. Met moeite kwam hij overeind en strompelde terug naar Nieuwerbrug. De anderen volgden hem zo goed en zo kwaad als het ging. De man die met Jan gevochten had kreeg een emmer water over zich heen als opfrissertje. De

pistoolschutter vergat zijn wapen. Hij moest zijn schouder door de chirurgijn laten behandelen. De man die Anna van achteren wilde aanvallen was er nog het beste aan toe. Hij trok zich echter niets van de anderen aan en maakte zich zo snel mogelijk uit de voeten.

De avond viel.

De twee vrouwen brachten water aan de kook.

Ze verzorgden de wonden van Jan. Ze legden hem in de hut te slapen. De beesten werden binnengehaald en Mina legde uit hoe een pistool gebruikt moest worden. Met het wapen van een van de overvallers erbij had Anna nu twee pistolen. Zij borg ze weg op een droog plekje in de hut. Daarna praatten de oudere en de jonge vrouw nog lange tijd bij het heldere vuur. Ze spraken over van alles en nog wat, maar het meest over Jan.

‘Pas goed op hem,’ zei Mina bij het weggaan.

Hoofdstuk 14