• No results found

Nanne Bosma, De vergeten soldaat · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Nanne Bosma, De vergeten soldaat · dbnl"

Copied!
101
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Nanne Bosma

bron

Nanne Bosma, De vergeten soldaat. Met illustraties van Reint de Jonge. De Eekhoorn, Harderwijk 1981 (2de druk)

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/bosm029verg02_01/colofon.php

© 2014 dbnl / erven Nanne Bosma / erven Reint de Jonge

(2)

Hoofdstuk 1

Jan Croon wordt soldaat

‘Zo is het wel genoeg, laat die jongen nu maar los.’

Een grote militair zei dat tegen een meisje van ongeveer twaalf jaar. Hij zag er indrukwekkend uit in zijn uniform met brede leren banden. Hij had een grote zwarte hoed op en droeg een lange uniformjas van donker fluweel.

Sergeant Pauw duwde het meisje weg. Ze verzette zich. ‘Ga niet weg, Jan. Niet doen, Jan, blijf hier!’ Huilend hield ze haar grote broer tegen. Jan Croon deed niets.

Hij stond zo maar stil af te wachten wat er zou gebeuren. Vragend keek hij naar oom Jan en tante Cathrien. Zij stonden naast elkaar voor hun kleine boerderijtje. Op de drempel zaten hun drie kleine kinderen toe te kijken. Tante Cathrien draaide zich om, als wilde ze er niets meer mee te maken hebben. Ze joeg de kinderen naar binnen.

Oom Jan wist ook niet wat hij doen moest. Het ging allemaal zo vlug. Vanochtend waren ze gewoon opgestaan. Hij had met zijn neef Jan het werk op de boerderij gedaan. Daarna hadden ze nog wat rommel opgeruimd bij de watermolen van de baron.

Zeventien jaar was de jongen, groot en sterk, een flinke werker. Zijn oom hield van hem. Hij vond het niet erg dat Jan wat langzaam van begrip was. Jan Croon kon erg goed met beesten omgaan.

Als je hem geduldig uitlegde wat hij doen moest deed hij het werk op het land en in de stal heel goed. Oom Jan had ook de zorg voor de watermolen, daar hielp zijn neef hem bij.

Dat moest nu ineens ophouden. Jan Croon moest in het leger. Waarom? De baron had het gezegd. En op dit landgoed bij Hattem was de wil van de baron wet. Maar waarom nu juist deze jongen? Wat moesten ze met hem in het leger? Het duurde de sergeant te lang.

‘Kom mee, joh,’ zei hij tegen Jan. ‘We kunnen hier niet de hele dag blijven om afscheid te nemen.’

Jan duwde zijn zusje weg. ‘Dag Marij, ik kom gauw terug.’

Nanne Bosma, De vergeten soldaat

(3)

Marij gaf haar verzet op. Hevig snikkend leunde ze tegen de staldeur. Oom Jan probeerde haar te troosten.

‘Hij gaat alleen maar naar Hattem. Als het marktdag is gaan we naar hem toe.’

Sergeant Pauw trok de jongen het erf af. Omkijkend volgde Jan hem. Hij zag voor het laatst het boerderijtje en de watermolen waar hij tien jaar gewoond had. Hij wuifde naar zijn oom. Oom Jan, die Marij en hem in huis had genomen, toen hun ouders gestorven waren, tien jaar geleden. Tante Cathrien liet zich niet meer zien.

Jan miste haar niet. Zijn snibbige tante had nooit van hem en Marij gehouden. Zij haatte de indringers, die haar man zomaar in huis gehaald had. Marij zou het moeilijk krijgen bij haar tante. Voortaan kwamen alle boze buien alleen op haar hoofd neer.

‘Dag Marij, ik kom terug,’ riep Jan weer.

Schuin achter de sergeant liep hij mee naar Hattem.

Het was mei 1672, een prachtige lentemaand. Maar ook een maand vol dreiging.

Er was oorlog met Engeland en oorlog met Frankrijk. Bovendien dreigden er vanuit het oosten invallen van Munster en Keulen.

In de vestingsteden aan de IJssel moesten de soldaten van het Staatse leger zich voorbereiden op de verdediging van het vaderland. De soldaten? Welke soldaten?

Het hele IJsselleger had gebrek aan mankracht. In alle garnizoenen waren te weinig mannen. En waar moest de regering ervaren beroepssoldaten huren? Jarenlang had men te weinig uitgegeven voor de verdediging en nu was er geen tijd meer.

Het was het jaar 1672, vijanden dreigden van alle kanten. De regering was radeloos, het volk redeloos en het land leek reddeloos verloren.

Ook sergeant Pauw had veel te weinig soldaten. Daarom ging hij maar eens praten met landeigenaren bij Hattem. Die heren waren nog wel eens bereid onderhorigen af te staan voor de oorlog.

De baron wist dat Jan maar een domme weesjongen was, het was niet moeilijk hem aan te wijzen.

En zo werd Jan Croon soldaat.

Voorlopig zou hij horen bij de bewaking van de Dijkpoort in Hattem. Op dat moment werd de poort echter niet bewaakt. De soldaten die daar wacht hadden, zaten in een vervallen huis, dicht bij de stadspoort.

Nanne Bosma, De vergeten soldaat

(4)

De marketentster Mina van Etten was hier gaan wonen. Ze had het vervallen huis leeg aangetroffen. Zonder iemand iets te vragen was ze er in getrokken. Haar hoge huifkar stond achter het huis. Het paard graasde op de stadswal. Eindelijk rust voor het beest na jarenlange omzwervingen.

Mina van Etten leefde van het leger en met het leger. Niemand wist waar ze vandaan kwam. Niemand wist hoe oud ze precies was. Ze deed de was voor de soldaten en ze verkocht brandewijn. Alles tegen contante betaling.

De soldaten van de Dijkpoort zaten bij elkaar aan een tafel met twee lage banken.

Bij de open haard goot Mina heet water in een wastobbe.

Al urenlang bespraken de mannen de toestand van het leger en de kansen van de oorlog. De een wist het nog beter dan de ander.

‘We moeten aanvallen,’ zei tamboer Frans Richter.

‘Ik snap niet waar ze op wachten, aanvallen moeten we.’

Willem Spaan, zijn korporaal, lachte om die opmerking.

‘Aanvallen? Dat klinkt mooi. Heb je ooit een aanval meegemaakt? Wat kunnen we beginnen met die zesenzeventig man hier in Hattem?’

‘Het hele IJsselleger moet de Fransen aanvallen,’ riep de tamboer uit. Mina kletste het wasgoed op de plank. ‘Het hele IJsselleger,’ spotte ze, ‘waar ligt dat? Er is nog geen regiment op sterkte en er lopen er elke dag meer weg dan er bijkomen. Als de Fransen komen, kunnen jullie niet eens de rivier verdedigen, laat staan aan te vallen.

Zoals het er nu bijstaat, mag je blij zijn als de hoge heren vlug vrede sluiten.’

Een jonge soldaat, Simon de Heuter, mengde zich in het gesprek. ‘Als wij de doorwaadbare plaatsen verdedigen, komt er geen Fransman levend aan de overkant,’

zei hij. Mina van Etten lachte hard en spottend.

‘Ik ben al twintig jaar in dit vak, jongen. Ik weet waar ik het over heb. Jullie hebben geen schijn van kans, al ben je nog zo dapper. Op dit moment zijn er al veertien plaatsen in de rivier waar ik met mijn kar zo naar de overkant kan rijden. Met dit droge weer wordt het elke dag gemakkelijker. Jullie hebben niet genoeg soldaten.

Jullie hebben geen kruit en geen kogels.’

‘Dat is waar,’ zei een oude soldaat. Piet Happert trok al minstens even lang met de legers mee als Mina. ‘Onze vestingen zijn te oud,’ mop-

Nanne Bosma, De vergeten soldaat

(5)

perde hij. ‘De kanonnen zakken door de affuiten, de grachten zijn dichtgegroeid en de muren storten bijna in.’

‘Ze zeggen dat de Rijnvestingen al gevallen zijn,’ zei de jonge musketier David Scotte.

‘Ze zeggen zoveel,’ gromde de korporaal. ‘Wat er van waar is, moet je maar afwachten.’

‘Daar komt de sergeant,’ riep Piet Happert.

De soldaten holden naar de poort. Mina bleef in de deuropening staan. Ze zag sergeant Pauw aankomen met een sullige boerenjongen achter zich aan.

‘Is dat je nieuwste aanwinst, Marius?’ riep de marketentster.

Sergeant Marius Pauw reageerde niet.

‘Wijs hem een slaapplaats,’ zei hij nors tegen musketier David Scotte. ‘Tot het ochtendappèl moet hij daar blijven. Zorg dat hij eten krijgt.’

Jan Croon ging achter David aan de toren in.

De musketier wees Jan een plaats waar hij kon slapen. Hij gaf hem stro en een deken. ‘Verder vind je het zelf wel?’ Jan knikte zwijgend. David kloste de houten trap af.

Jan was alleen.

Door het smalle raampje keek hij over de stad.

Vlak voor hem was de Kruisstraat. Daarachter zag hij de markt en de grote kerk.

Het leek erg stil in de stad. Heel anders dan op marktdagen. Jan was in al die jaren slechts enkele malen in Hattem geweest. Hij had zich er altijd weinig op zijn gemak gevoeld. Op deze meiavond leek het stadje heel anders. Van boven gezien waren de huizen maar klein. Over de stad heen kon hij kijken, tot de bossen in het zuiden. Daar lag het boerderijtje. Daar was ook de watermolen, waar oom Jan voor moest zorgen.

Onzichtbaar nu, ver weg.

Toen David een uur later eten boven bracht was het al donker in de toren. Hij zag niet dat Jan gehuild had. ‘Je zult wel vroeg willen slapen,’ zei David. ‘Hier is je eten.

Morgen krijg je je uniform en je wapens. Welterusten.’

Jan knikte. Hij zei niets en begon snel te eten.

David had hem een kom dikke soep gebracht en hompen brood. Jan

Nanne Bosma, De vergeten soldaat

(6)

hield een stuk brood apart. Dat deed hij thuis ook altijd. Dat was voor zijn geit. Ineens drong het tot hem door dat zijn geit er niet meer was. Met het brood in de hand kroop hij weer naar het raampje.

Vleermuizen fladderden voorbij. Vlakbij klonk de roep van een torenuil. Ver weg stak het bos zwart af tegen de avondlucht.

Beneden was er lawaai. In het huis van Mina van Etten vierden de sergeant en de soldaten feest.

Jan lette er niet op. Hij lag op zijn knieën voor het raampje. Hij tuurde over de stad, zonder iets te zien. In gedachten was hij thuis. Thuis, op het zoldertje boven de stal. Waar je de beesten rook. Waar je de geit hoorde ritselen in het stro.

De maan kwam op en scheen over het stadje Hattem.

Jan hoorde geritsel op de zolder.

In het maanlicht zag hij een muis op het stro zitten. Hij lokte het beestje met zachte woordjes en broodkruimels dichterbij. Schuw trippelde het heen en weer. Waar zou het heen gaan? Aan de ene kant de begeerlijke broodkruimels, aan de andere kant het veilige plekje tussen de dikke balken. Met snelle beweginkjes en trillende snorharen kwam het muisje steeds dichterbij. Het zat bijna bij Jan op de hand toen met enorm lawaai de soldaten bij Mina vandaan kwamen.

De muis vluchtte en kwam niet meer terug.

Jan legde wat brood neer en rolde zich in zijn deken.

Hij was niet meer alleen.

Nanne Bosma, De vergeten soldaat

(7)

Hoofdstuk 2

Jan Croon, musketier

Heel vroeg de volgende morgen schetterden de trompetten van poort tot poort. Jan was onmiddellijk wakker.

In de Dijkpoort bleef het eerst stil. Hij hoorde slechts gekreun, en geritsel van stro op de verdieping onder hem. De mannen draaiden zich nog eens om. Na het late feest van de vorige avond bleven ze liever nog even liggen.

Er klonken luide stappen op de eerste torentrap.

Iemand schreeuwde: ‘Opstaan, luie varkens!’ Met veel lawaai stonden de soldaten op. Jan wist niet wat hij moest doen.

Op zijn zolder klonken ook enkele grommende stemmen. Hij was niet alleen. Het was donker. Hij hoorde een luik open gaan. Door het luik kwam nu een beetje licht van beneden. Twee soldaten gingen de trap af. Aarzelend kwam Jan uit zijn hoekje te voorschijn.

Hij struikelde over een soldaat die nog lag te slapen. De man was op de donkere zolder haast niet te zien. Verschrikt schoot de soldaat overeind. Hij stootte zijn hoofd tegen een dikke balk. Hij vloekte luid en lang. Om beneden te komen moest hij langs de tierende man. Dat durfde Jan niet. Hij wist nu helemaal niet meer wat hij moest doen.

‘Sta me niet aan te staren,’ schreeuwde de soldaat. ‘Laat me met rust. Wat kom je hier doen?’

‘Ik... ik geloof dat we op moeten staan,’ stamelde Jan.

Aan de andere kant van de zolder werd luid gelachen. Daar lagen nog meer mannen.

De wakker geschrokken soldaat kreunde en wreef zijn pijnlijke hoofd. ‘Natuurlijk moeten we opstaan. Waar blazen ze anders voor. Wie ben jij eigenlijk?’

‘Ik ben Jan.’

‘Jan? Jan wat?’

De jongen staarde niet-begrijpend naar de soldaat.

‘Komt er nog wat van? Hoe heet je nog meer dan Jan. Hoe noemen ze je

Nanne Bosma, De vergeten soldaat

(8)

thuis of in je dorp?’

‘Ik woon in de boerderij bij de molen,’ zei Jan onnozel.

De soldaat kroop uit zijn dekens. ‘Dan heb je zeker een flinke klap van de wieken gekregen, Jan.’

‘Het is een watermolen,’ zei Jan.

De man begon zuchtend zijn deken op te vouwen. Uit het donkere deel van de zolder kwam een vriendelijker stem: ‘Kom maar met mij mee. Anders ben je nog te laat op het appèl.’

Langs twee trappen kwamen ze buiten.

‘Ik heet David,’ zei de vriendelijke soldaat. ‘David Scotte. We hebben elkaar gister al gezien.’ Door wat geduldiger en duidelijker te vragen kwam David te weten dat Jan voluit Jan Croon heette.

Ze wasten zich met water uit de stadsgracht.

In het wachtlokaal lagen hompen brood. Dat was het ontbijt. Veel tijd om te eten kregen ze niet. Jan was zo uit zijn doen, dat hij bijna geen hap naar binnen kon krijgen.

Bij oom Jan en tante Cathrien kon hij altijd zo'n beetje zijn gang gaan. Als hij daar niemand hinderde lieten ze hem wel met rust. Zijn dagen waren altijd rustig begonnen.

Hij miste nu zijn vaste plekje bij het geitehok. Hij miste zijn oom en zelfs zijn tante.

Vooral miste hij Marij. Marij die hem altijd zei wat hij doen moest als het hem te vlug ging. Marij die al zag dat het mis ging, voor het zover was.

David trok Jan mee. ‘Appèl,’ riep hij. Jan had het trompetsignaal niet eens gehoord.

Buiten de poort stonden de soldaten in twee rijen huiverig bij elkaar.

Korporaal Spaan riep de namen af. De mannen deden een stap naar voren als hun naam genoemd werd.

‘Croon,’ riep de korporaal.

Niemand reageerde.

‘Croon!’

David duwde Jan naar voren.

Korporaal Spaan bekeek de in elkaar gedoken jongen misprijzend. Hij zag in de nieuwe aanwinst nog niet direct een goed soldaat.

Sergeant Pauw kwam tevoorschijn. De korporaal meldde hem dat

Nanne Bosma, De vergeten soldaat

(9)

iedereen aanwezig was. Pauw zette de mannen aan het werk om de poort en de slaapzolders schoon te maken. Vervolgens nam hij Jan mee de stad in om een soldatenuitrusting te halen. Jan moest zijn boerenkleren afgeven. In plaats daarvan kreeg hij een leren broek en een stevig hemd. Verder een doek die hij als een soort das om moest doen. Daarbij kousen en schoenen, twee jassen en een grote hoed.

Tenslotte hing de sergeant hem leren riemen en een degen om. ‘Je musket krijg je morgen wel,’ zei Pauw.

De sergeant betaalde alles uit een klein linnen zakje met geld. In zijn nieuwe pak liep Jan achter de sergeant aan naar de Dijkpoort.

Daar verzamelde de korporaal de mannen voor de dagelijkse exercitie. Jan probeerde mee te doen, maar hij begreep er niets van. Na een tijdje zette de korporaal hem maar aan het werk: bezemen en boenen. Zijn degen mocht hij echter niet afleggen. De uniformjassen vond hij te warm. Ze hinderden hem bij zijn werk.

Jan was die dag overal te laat voor.

Hij miste bijna het middageten. Mina maakte dat voor de soldaten klaar. In de haast morste hij op zijn overjas.

Toen de korporaal hem daarvoor uitschold, kon hij van schrik niet meer eten.

's Middags ontfermde Mina zich over hem. Ze liet hem groente klaar maken voor de avondpot. Hij mocht zijn lastige uniform-stukken afleggen. Wel leerde de marketentster hem dat hij nooit zijn degen kwijt mocht raken. Zij prees hem dat hij zo keurig de groente sneed. Jan deed dubbel zijn best.

Tegen de avond moest hij zijn uniform weer helemaal aantrekken. Wat zag het er na één dag al verkreukt en vuil uit. Mina klopte en borstelde hem vlug weer schoon.

Zelf moest Jan zijn schoenen opknappen. Zo kwam hij vrij goed zijn eerste dag als musketier door.

Van het avondeten at hij veel.

Door niets of niemand afgeleid zat hij in een hoekje te schransen.

In de avond trok de hele troep naar een herberg.

Simon de Heuter en David Scotte namen Jan mee. Zij zeiden dat hij zijn komst bij de troep moest vieren. Jan ging gewillig mee. Binnen bleek dat

Nanne Bosma, De vergeten soldaat

(10)

Nanne Bosma, De vergeten soldaat

(11)

hij geen geld had. Dat vond iedereen een raar geval. Mina van Etten kwam ook de herberg binnen. Ze had haar huisje voor die avond gesloten.

‘Heb jij geen werfgeld gekregen?’ vroeg Pieter Happert aan Jan.

Jan keek hem met grote ogen aan. Hij begreep het niet. Mina kwam er bij. Zij legde hem uit dat hij bij het dienst nemen in het Staatse leger een flink bedrag behoorde te ontvangen. Dat was zijn eerste soldij. Van dat geld moest hij ook zijn uniform betalen.

‘De sergeant heeft alles voor me gekocht,’ zei Jan.

Mina knikte. ‘Ik denk dat ik dan even iets moet regelen,’ zei ze.

Ze stapte naar de poort, waar ze recht voor sergeant Pauw ging staan. ‘Marius, wat heb je met het geld van die jongen gedaan?’

Pauw deed alsof hij haar niet begreep, maar zo gemakkelijk liet Mina zich niet afschepen. Ze ging met de sergeant het poortgebouw in. Wat ze daar bespraken kon niemand horen. Na een kwartiertje kwam Mina triomfantelijk naar buiten. In haar hand hield ze het linnen geldzakje, waaruit die ochtend betaald was voor het uniform van Jan.

In de herberg werd ze met gejuich begroet.

Mina zorgde er voor dat Jan niet meer dan één keer de andere soldaten tracteerde.

Het overgebleven geld gaf ze aan de jongen. ‘Pas er goed op,’ zei ze. ‘Je kunt het nog hard nodig hebben.’

Sergeant Pauw verscheen die avond niet in de herberg. Met nors gelaat liep hij heen en weer op de stadswal. De wachtposten wisten dat er die avond op elk kleinigheidje gelet zou worden.

Jan bleef niet lang in de herberg.

‘Waarom ga je weg?’ vroegen de anderen.

‘Ik heb geen dorst meer,’ zei Jan simpelweg.

Bij de trap van de poort wachtte Pauw hem op.

‘Je uniform is niet in orde,’ gromde de sergeant. Pas nadat elk plooitje recht gestreken was mocht Jan doorlopen.

‘Waar is je geld,’ vroeg Pauw onverwacht.

Halverwege de trap bleef Jan staan, hij aarzelde en zei toen: ‘Dat is op.’ De sergeant deed zijn best vriendelijk te zijn.

‘Als je bang bent dat je het verliest, kun je het mij wel laten bewaren,’ zei hij.

Nanne Bosma, De vergeten soldaat

(12)

Jan herhaalde: ‘Het is al op.’

Hij haastte zich de trappen op naar de tweede zolder. Hij kleedde zich uit. Onder zijn hemd vandaan haalde hij een homp brood en het geldzakje. Het geld verborg hij in zijn jas. Daarna ging hij liggen met de jas als hoofdkussen. Op straat klonken de stappen van de sergeant. Vogels riepen in de late avondlucht. In de poort hoorde hij de regelmatige stap van de schildwacht.

Op de zolder was het stil.

Jan strooide wat kruimels.

Hij hoorde geritsel en gepiep. Daar was de muis weer. Jan vertelde de muis wat er die dag gebeurd was. Het scheen het beest te interesseren, want hij scharrelde wat rond in het donker en kwam toen met zijn hele familie terug. De eerste muis was het dapperst. Hij klom bij Jan op zijn hand en at daar de kruimels.

Toen de eerste manestralen door het smalle raam naar binnen schenen was het brood op. De muizen verdwenen en Jan sliep in.

Nanne Bosma, De vergeten soldaat

(13)

Hoofdstuk 3 De beste schutter

De volgende dag kreeg Jan Croon een musket. Het was een onhandig groot, zwaar geweer. David deed hem voor hoe hij dat logge wapen moest dragen.

In twee rijen marcheerden ze de stad uit.

Op een veld bij de rivier moest een schietoefening gehouden worden. Korporaal Spaan deelde kruit en lood uit. Met takken en planken maakten ze een schietschijf.

De oude soldaat Pieter Happert leerde Jan wat hij doen moest, om zijn musket te laden en af te schieten. Eerst kwam er grof kruit in de loop. Jan had een bandelier omgekregen met kruithoorntjes er aan. Daarna ging er een opgepropt lapje in de loop. Met een lange ijzeren stok werd dat stevig aangestampt. Vervolgens moest de ronde, loden kogel er in en daar bovenop weer een prop.

Om goed te kunnen richten moest het musket gesteund worden met een vorkstok.

Pieter leerde Jan hoe hij die stok stevig in de grond moest steken. Daarna tilde hij de loop van het musket op de stok en hij kon gaan schieten.

Happert strooide wat fijn kruit op een kleine holte achterin het wapen. Hierop moest met een klap een brandende lont neerkomen. Het fijne kruit ontbrandde dan.

Via een kleine opening sloeg de vlam door naar het grove kruit in de loop van de musket en het schot ging af.

Pieter Happert gaf Jan een brandende lont. ‘Houd vast en kijk wat ik doe,’ zei hij.

Hij klemde de lont in het wapen, mikte zorgvuldig, haalde de trekker over en gelijk ging het schot af.

Jan kon niet zien wat er nu eigenlijk gebeurde. Het was een vreselijk lawaai en het stonk. Het doel van planken en takken werd rechtop gehouden door een man die achter een dijkje lag. Pieter Happert schoot boven in een plank.

Nu zou eerst de sergeant schieten. Hij schoot ook door de plank, lager

Nanne Bosma, De vergeten soldaat

(14)

dan Happert. Trots keek sergeant Pauw rond. Je moest het doel in het midden raken, waar de twee planken op elkaar zaten. Zijn schot zat iets boven het midden.

Jan was aan de beurt. Hij probeerde te richten. Op het moment dat hij moest schieten kneep hij beide ogen stijf dicht. De klap was nog veel harder dan hij gevreesd had. Met dichtgeknepen ogen bleef hij staan, het musket stijf in de arm geklemd.

Er klonk gejuich.

Jan hoorde het nauwelijks. Zijn oren suisden alsof het hard woei. Hij begreep eerst niet waarom Happert en de anderen hem uitbundig op de schouders klopten. Toen hij zijn ogen open deed was het doel weg.

Zijn schot had de planken in het midden geraakt en alles versplinterd.

Sergeant Pauw lachte als een boer met kiespijn. Daar stond de stomste soldaat die je je denken kon en die schoot de eerste de beste keer beter dan zijn sergeant.

‘Stropersgeluk,’ bromde hij. ‘Dat hout was door mij al op een draad na doorgeschoten.’

De schietoefening ging verder.

Met wisselend succes vuurden de mannen hun schoten af. Niemand raakte meer precies het midden.

Jan moest de loop van zijn musket schoonvegen en opnieuw laden. Het duurde allemaal lang, maar niemand had haast. Voor iedereen was er lood en kruit voor drie schoten.

Sergeant Pauw richtte zorgvuldig voor het tweede schot. Hij miste. Boos schreeuwde hij naar de man achter het dijkje dat hij het doel stil moest houden. Iedereen had gezien dat het niet bewogen was.

Een paar mannen raakten het doel.

Jan hield bij zijn tweede schot dapper zijn ogen open. Hij raakte beslist niet het midden. Toch viel het doel krakend in elkaar. Luid gejuich.

Pauw keek grimmig toe.

Bij het derde en laatste schot mikte Pauw weer niet goed. De man achter het dijkje liet het doel snel vallen. IJverig begon hij een nieuwe schietschijf te timmeren. De sergeant deed alsof hij het bedrog niet zag. Hij telde voor zichzelf een voltreffer.

Op het moment dat Jan aan de beurt was voor zijn laatste schot lette

Nanne Bosma, De vergeten soldaat

(15)

iedereen op hem. Hij werd er zenuwachtig van.

‘Rustig richten,’ klonk de kalme stem van Happert.

‘Rustig richten, ja, vuur!’

Met beide ogen angstig wijdopen gesperd schoot Jan. Het schot ging hoog in de lucht. Tot uitbundige vreugde van de soldaten knapte een tak met een vogelnest af.

Het nest viel met de jonge vogels naar beneden.

‘Mooi werk, stroper,’ riep Pauw hatelijk.

Hij was blij dat Jan nu tenminste de schijf gemist had.

De soldaten riepen en juichten door elkaar.

Jan hoorde het nauwelijks.

Hij hoorde niet dat Happert hem de beste schutter van de troep noemde. Hij keek langs de vrolijke David Scotte naar de plek waar de jonge vogels doodgevallen waren.

‘Dat wou ik niet,’ prevelde Jan. ‘Dat wou ik niet.’

Hij legde domweg zijn musket neer om de vogeltjes te gaan zoeken. ‘Croon kom terug,’ riep sergeant Pauw. Jan hoorde het niet.

Het nest was naast het dijkje terecht gekomen. Pauw riep nog eens. Jan hoorde alleen de storm in zijn oren. Lomp sjokte hij voort.

De sergeant liet de laatste schoten afvuren terwijl Jan nog in het veld was. Velen vonden dat erg onvoorzichtig, maar er gebeurde niets.

Het schieten was afgelopen.

Ze maakten zich klaar om terug te gaan naar de stad. Pauw wilde zich niet belachelijk maken door Jan achterna te lopen. Hij stuurde Happert er op af. De lange soldaat boog zich over Jan heen. ‘Meekomen, joh, vlug, anders zwaait er wat.’

Jan keek op met betraande ogen. Aan zijn voeten lag het verwoeste nest met vier dode lijsters, kale, onbeholpen beestjes.

‘Ik wou ze niet doodmaken, ik zag dat nest niet eens,’ zei hij verdrietig. Happert haalde de schouders op.

‘Wat geeft dat nou, er zijn lijsters genoeg. Je hebt goed geschoten. Kom nou maar mee.’

Met zijn grote handen groef Jan een kuiltje en daar legde hij de vogels in. Happert werd ongeduldig.

De sergeant stond te kijken.

Nanne Bosma, De vergeten soldaat

(16)

‘Kom nou, Jan, een kruisje er op hoeft niet.’

Jan veegde het kuiltje dicht. Verslagen sjokte hij achter Happert aan.

Terug bij de troep gaf sergeant Pauw hem een uitbrander, omdat hij zijn musket zomaar had neergelegd.

Jan hoorde het wel, maar het drong nauwelijks tot hem door.

Zodra ze in de stad terug waren moest hij op wacht. Hij had niet door dat het een straf was voor zijn onoplettendheid.

Er was zoveel in het militaire leven wat hij niet opmerkte. Hij deed maar zo'n beetje wat er van hem gevraagd werd, ook al begreep hij het niet.

Na het succes met het schieten was hij een paar dagen zeer populair bij de anderen.

Maar Jan kwam weinig in de herberg. Hij gaf weinig geld uit. Bij een tweede schietoefening herhaalde hij zijn succes niet.

Toen vergat men hem weer.

Jan vond dat niet erg. Hoe minder ze op hem letten, des te liever het hem was. Hij was liever op de stille zolder met de steeds brutaler wordende muizen, dan in de herberg.

Begin juni kwam Marij met oom Jan naar Hattem.

‘Hoe gaat het met je, Jan?’ vroeg Marij.

‘Goed,’ zei Jan.

‘Heb je genoeg te eten?’

‘Ja.’

‘Wat heb je mooie kleren aan.’

‘Ja.’

‘Heb je al moeten schieten, Jan?’ vroeg zijn oom.

Jan knikte.

Sergeant Pauw kwam aanlopen. Tegenover de familieleden van zijn soldaat, wilde hij een vriendelijke indruk maken.

‘Zo Jan, heb je bezoek?’

Jan antwoordde niet.

‘Gaat het goed met hem, meneer?’ vroeg oom Jan onderdanig.

‘Hij is onze beste schutter,’ zei de sergeant op hartelijke toon. ‘Hij is een goede, gehoorzame soldaat.’

Pauw gaf Jan toestemming met zijn zusje en zijn oom de stad in te gaan.

Nanne Bosma, De vergeten soldaat

(17)

Op het marktplein gingen ze bij een muurtje in de zon zitten. Marij had brood met worst en kaas meegebracht. Jan at er zwijgend van. Met Marij kon hij anders wel uren praten. Nu wist hij niets te zeggen.

‘Heb jij gehoord dat de Fransen de vestingen bij de Rijn al veroverd hebben, Jan?’

Zijn oom probeerde het gesprek wat op gang te brengen. Jan wist het niet.

‘Je hoort hier toch zeker wel meer dan wij,’ ging zijn oom verder. ‘Munster en Keulen vallen ons ook aan. Moeten jullie niet naar het oosten?’

‘Dat weet Jan toch allemaal niet, oom,’ zei Marij.

‘Hij let daar niet op.’

‘Als soldaat kan hij meer weten dan wij,’ zei oom Jan.

‘Je hoort zulke gekke dingen. Van alle kanten wordt ons land aangevallen. Alleen op zee zijn we de vijand nog de baas.’

Jan at zijn brood.

Ze wandelden nog wat door de stad. Gezellig was het niet. Marij kreeg geen kans om rustig met haar broer te praten. Jan zei bijna niets. Hij wist niet wat hij zeggen moest.

Ze namen afscheid.

‘We komen gauw weer bij je,’ zei Marij.

Jan knikte.

Huilend liep Marij de stad uit met haar oom.

Nanne Bosma, De vergeten soldaat

(18)

Hoofdstuk 4 Aftocht

Op dertien juni stormde tijdens het ochtendappèl een ruiter de poort binnen. Hij overhandigde sergeant Pauw een geschreven bevel en galoppeerde de stad in naar de andere poorten.

Pauw las het stuk en ging rustig verder met de inspectie van zijn troep. Na het appèl haalde hij het vel papier te voorschijn. Luid riep hij: ‘Mannen, we gaan een wandelingetje maken. Het luie leven in Hattem is afgelopen. We gaan vandaag op mars. We voegen ons bij de troepen die voor Utrecht liggen. Daar zullen we de Fransen er flink van langs geven, als ze het wagen zo ver te komen.’

Dat gaf een hele opschudding.

Burgers die het hoorden, begrepen dat hun stad zonder meer werd prijs gegeven aan de naderende vijand.

Als een lopend vuurtje ging het nieuws door de stad.

Voor de soldaten betekende het hard werken.

Op karren laadden ze grote kisten, kruitvaten, kogels en een deel van de wapens.

Ook hun eigen bezittingen werden snel bijeen gezocht en opgeladen.

Ieder moest zelf zijn zware musket dragen met alles wat daar bij hoorde. Het bevel tot terugtrekken kwam niet helemaal onverwacht. Generaal Turenne was met het Franse leger bij Lobith het land binnen gevallen. Al de hele nacht waren er soldaten van het Staatse leger door Hattem getrokken. Ze gingen allemaal in zuidwestelijke richting.

Niemand wist waar de Fransen precies zaten.

Pieter Happert was de eerste die een duidelijk nadeel zag in de terugtocht. ‘Wat moeten we bij Utrecht,’ mopperde hij. ‘We worden betaald door Gelderland. Als we buiten het gewest komen zien we geen stuiver soldij meer.’

‘Klets toch niet over soldij,’ snauwde tamboer Frans Richter. ‘Het gaat

Nanne Bosma, De vergeten soldaat

(19)

om de strijd tegen de vijand. Dat geld komt wel in orde.’

Voor de tamboer was de oorlog een groot avontuur. In gevechten wilde hij zich onderscheiden. Door dapperheid zou hij willen opvallen. Dat was de manier om vooruit te komen in het leger. Frans Richter wilde het ver brengen. Hij droomde er van ooit officier te zijn. Hij had gehoopt op felle strijd bij de IJssel.

De roemloze aftocht viel hem zwaar. Was hij maar bij Lobith geweest! Daar was tenminste gevochten!

Mopperend en haastig maakten de mannen zich klaar. Ze aten nog bij de poort, zittend op hun bagage.

Daarna sloeg Richter de trommel en de lange tocht begon.

Nagestaard en verwenst door de burgerij marcheerden ze de poort uit.

Mina van Etten spande haar paard voor de wagen.

Ze had een paar maanden in Hattem gewoond. Een lange tijd voor een marketentster.

Uit het verwaarloosde huis haalde ze haar bezittingen.

Het huis bleef even leeg en kaal achter als zij het gevonden had. Ze laadde alles in de kar en reed de soldaten achterna. Buiten de stadswal zwaaide ze met haar zweep naar de burgers op de muur.

De zweep knalde in de lucht.

Het oude paard rende zo hard het kon het leger achterna.

Nog voor de soldaten de bosweg door de Hattemerholt hadden bereikt haalde Mina hen al in. Zij werd met gejuich begroet en in rustiger tempo bleef zij achter de wagens met munitie rijden.

Vooraan gingen de musketiers, dan volgden de wagens, daarna kwamen de piekeniers en achteraan liepen nog enkele musketiers.

De weg steeg langzaam. Het was een mul zandpad. De soldaten sjokten voort door het diepe karrespoor of liepen op de brokkelige wegkant waar de grond iets steviger was. Van een ordelijke rij was geen sprake meer. Voor het eerst in weken ging de zon schuil achter wolken. Niemand treurde er om. Het was zo al warm genoeg en de bepakking woog zwaar. Op de kruising met de weg van Heerde naar Kampen liet sergeant Pauw zijn mannen even rusten. Het bleek dat de marketentsterswagen weer

Nanne Bosma, De vergeten soldaat

(20)

goed voorzien was. Mina had uit voorzorg al een dag eerder haar voorraden aangevuld.

Ze deed goede zaken.

Jan zat wat apart aan de kant van de weg.

Moe was hij nog niet. Hij zou wel graag zijn onhandige uniform en de zware wapens weggegooid hebben. Hij wist niet waar ze heen gingen en hij wist ook niet hoe lang ze moesten lopen. Pieter Happert had gezegd dat ze misschien wel op de vijand zouden stuiten onderweg. Daarom had iedere man zijn bandelier vol kruithorens gekregen en waren de kogeltassen gevuld. Jan had in de korte tijd dat hij musketier was, geleerd hoe hij een lont aan moest steken. De geduldige Happert had hem alle handelingen met het musket goed ingeprent. Maar wat ‘op de vijand stuiten’ zou betekenen daar had Jan geen idee van.

Hij was veel kalmer dan de anderen, omdat hij niet wist waar hij bang voor moest zijn. De stilte van het bos benauwde de soldaten. Sergeant Pauw liet steeds twee man een flink eind vooruit gaan om niet het risico te lopen in een hinderlaag te vallen.

Niemand wist waar de Fransen waren. Het kon best zijn dat de wegen naar Holland al in Franse handen waren. De gedachte dat elk moment de vijand uit het bos te voorschijn kon komen maakte de mannen zenuwachtig. Veel jonge soldaten waren nog nooit in de strijd geweest.

De oorlogservaring van ouderen, zoals Pauw, Happert en Spaan was hoofdzakelijk beperkt tot terugtrekken en vluchten.

Alleen Mina scheen welgemoed. Zij was blij dat het oude leven weer doorging.

Ze had zoveel ervaring met oorlogen in Frankrijk en Duitsland, dat ze niet zo vlug van streek raakte.

Dat Pauw voorzichtig was vond ze heel verstandig, je kon nooit weten. ‘Maar, vandaag gebeurt er niets,’ verzekerde ze de mannen bij haar wagen. ‘Zo hard kan een Fransman niet lopen, dat hij in één dag de hele Veluwe bezet.’

Ze kreeg gelijk. De hele middag sjouwden ze ongehinderd verder. Rechts vlak land met boomgroepen, boerderijen en enkele kleine dorpen. Links heuvels met dichte bossen.

Het bleef de hele dag bewolkt. Toen ze laat in de middag hun bivak opsloegen bij een beek tussen Nunspeet en Ermelo, regende het zacht. Vanaf Nunspeet was het drukker op de weg. Troepen uit andere IJssel-

Nanne Bosma, De vergeten soldaat

(21)

vestingen voegden zich hier bij hen. Er werden nieuwtjes uitgewisseld. Niemand wist waar de Fransen waren. Sommigen zeiden dat ze de kant van Nijmegen op gegaan waren, maar dat kon ook wel een loos gerucht zijn.

Er waren geen tenten. De mannen moesten op de grond slapen, onder bomen of wagens. Langs de beek vlamden vuren op. Vlees, vis en brood hadden ze nog uit Hattem bij zich.

De hele avond bleven er troepen langs trekken. In lange rijen kwamen ze over de brug, meest voetvolk, maar ook enkele eenheden ruiterij.

Soms stoof een groepje officieren te paard langs, of een koerier.

Jan lette er niet op. Hij had een flink stuk halfgaar vlees bemachtigd en een homp brood. Daar had hij meer aandacht voor dan voor de drukte op de weg.

Later op de avond werd het stil.

De vuren doofden sputterend in de steeds heviger vallende regen. De mannen verdrongen elkaar op en onder de karren om droog te liggen. Huiverend rolden ze zich in hun dekens.

Bij de brug stonden wachtposten.

Ver weg klonk de kreet van een uil en de regen ruiste.

Omhoog kijkend naar de nachtlucht boven de bomen dacht Jan aan het bos thuis, aan Marij en oom Jan. Hij wilde terug, maar hij kon niet. Hij kon alleen maar meelopen. Meelopen naar een onbekende toekomst, naar ongekende gevaren.

Meelopen in een oorlog waar hij niets van begreep.

Nanne Bosma, De vergeten soldaat

(22)

Hoofdstuk 5

Welkom in Utrecht?

Stijf en verkleumd kwamen de mannen bij het aanbreken van de dag onder de wagens vandaan.

De gelukkigen die een helm hadden, schepten er water mee uit de beek en wasten zich. Vuren werden gestookt om wat warmte te geven.

Korporaal Spaan kwam met een houten emmer vol dampend-warme melk. ‘Zo van de koe!’ riep hij uit. Triomfantelijk stond hij bij het vuur, waar zijn kleine groepje om heen geschoven was.

‘Waar heb je dat gestolen?’ vroeg Pieter Happert vol bewondering. Spaan deelde de melk uit. ‘Hier, Simon, houd je beker bij, nu kun je nog wat leren van een oude soldaat. Frans, kom er bij. Jij wilt het zover brengen in het leger? Zorg dan eerst dat je in leven blijft.’ Ook Jan en David hielden een kom of beker op en kregen die vol melk. ‘Ik heb het gekregen,’ zei Willem Spaan. Daar geloofde niemand iets van.

‘Eerlijk waar,’ verzekerde de korporaal. De anders zo sombere man was levendig en jongensachtig sinds ze buiten het garnizoen kwamen. De oorlog scheen hem goed te doen.

‘Het is eerlijk waar,’ herhaalde hij. ‘Ik was op zoek naar iets eetbaars. Toen hoorde ik koeien hier vlakbij. Er zat een boer te melken. Ik ben heel zachtjes door de struiken er heen geslopen tot ik vlak achter die boer verscholen zat. Toen de emmer vol was, heb ik alleen maar ‘goeiemorgen’ gezegd of zoiets. Tegelijk prikte ik heel even met mijn degen in de vent zijn broek. Hij gilde, liet het melkkrukje vallen en rende weg.

Toen vond ik die emmer met melk, zie je.’

Korporaal Spaan had veel succes met zijn verhaal. Het werd overal naverteld.

Afgunstig keken anderen naar de gelukkigen, die met elkaar een hele emmer melk opmaakten.

Jan liet het zich ook goed smaken. Hij doopte het harde brood in de melk en slobberde alles op tot de laatste druppel.

Sergeant Pauw was ook ‘op zoek’ geweest. Hij was blijkbaar een paar

Nanne Bosma, De vergeten soldaat

(23)

kippen tegen gekomen.

Boven een apart vuurtje roosterde hij de malse boutjes. De marketentster kwam gezellig bij hem zitten. Samen kloven ze de kippen tot de laatste botjes af. ‘Ik voel me weer tien jaar jonger, Marius,’ zei Mina, ‘dit is pas leven.’

Sergeant Pauw grijnsde. Moeizaam opstaand zei hij: ‘Tien jaar jonger? Laat mijn rug het niet horen. Nog een veldtocht en ik ben zo stijf als een plank.’

Overal pakte men zijn boeltje weer bij elkaar en een half uur later waren ze op weg.

Op een wegkruising bij de buurtschap Steenekamer kwam een ruiter hen tegemoet.

Hij waarschuwde dat de Fransen de Veluwe overkwamen. Ze zouden al bij

Voorthuizen zijn, misschien zelfs al bij Nijkerk. Sergeant Pauw aarzelde. Wat moest hij doen?

Juist op dat moment naderden twee officieren. Een van hen had een kaart. Hij riep de ruiter en de sergeant bij zich. Hij vroeg of de ruiter de Fransen zelf gezien had.

De man bleek niets gezien te hebben. Hij had het alleen maar van horen zeggen.

De officier keek bedenkelijk. ‘Als het waar is,’ zei hij, ‘lopen we bij Nijkerk in de val. Er ligt daar een groot veengebied, dat kan moerassig zijn. Hij wees op de kaart. Hier staat een weg aangegeven vlak langs de kust. Volg die en ga over Bunschoten naar Amersfoort. Wij gaan samen naar Nijkerk om het terrein te verkennen.’ Hij gaf zijn paard de sporen en stoof weg.

De rest van de dag liepen ze langs de oever van de Zuiderzee. De bevolking keek hen wantrouwend na. Gelukkig wilde men wel vis verkopen, zodat er die dag genoeg te eten was.

Het was winderig weer. Het leek wel alsof zelfs de wolken op de vlucht waren voor een of ander gevaar.

Ze zagen de hele dag geen vijand.

's Avonds in Amersfoort hoorden ze dat de Fransen nog bij Arnhem lagen.

De volgende dag, 15 juni, trokken eindeloze rijen musketiers, piekeniers,

Nanne Bosma, De vergeten soldaat

(24)

ruiters, wagens en primitief bewapende burgerwachten Amersfoort uit. Jan had gelukkig goed geslapen. Aan de rand van de stad had korporaal Spaan een lege schuur ontdekt, waar ze droog en warm lagen. Vooral droog. Buiten goot het de hele nacht.

Het leek wel of de natuur de schade van weken in moest halen. Toen ze 's ochtends buiten kwamen sloeg de regen hen in 't gezicht.

Jan leerde van Pieter Happert dat hij nu zijn kruit droog moest houden en zijn lonten. Hij deed wat hem gezegd werd. Moeizaam zette de stoet zich in beweging.

Nog voor ze de stad uit waren, hingen de hoeden al slap en druipend neer en waren de mantels doorweekt. Wie een helm had, hield tenminste nog een droog hoofd, al liep het water vaak langs de stalen rand koud en kil de nek in.

Grauwe wolken joegen langs de hemel.

Soms was het even droog, dan weer klapte het water uit de lucht. Tot hun enkels door de modder wadend bereikten ze Leusden. Telkens stokte de lange rij, omdat wagens wegzakten in de taaie brij. Jan liep met acht anderen bij de

marketentsterswagen. Niemand had er iets van gezegd dat ze hun wapens in de wagen legden. Telkens als de kar dreigde weg te zakken, grepen de mannen de wielen. Met inspanning van al hun krachten zeulden ze de kar voort.

Tijdens een korte rust bij Leusden gaf Mina de mannen brandewijn. Vuil en vies, druipend nat, stonden ze huiverend bijeen. De sterke drank gloeide in hun lijf. De brutaalsten vroegen meer. Maar dat deed Mina niet. Ze tapte verder alleen nog tegen contante betaling.

Jan liep naar het paard toe.

Uit zijn doorweekte kleren haalde hij een stuk brood te voorschijn dat hij brak en deelde met de oude hit.

Jan keek langs het paard vooruit. De weg voerde straks over een dicht beboste heuvel. Grauwe wolkenflarden joegen als spookachtige nevels door de toppen van de bomen. Het bos slokte de trage stroom mensen, paarden en karren op in de ondoordringbare, trieste, druipende boommassa.

Een trompetsignaal. Daar gingen ze weer. Traag sjokkend de heuvel op. Ze voelden geen kou meer. Als trage machines zonder gevoel, zonder besef van tijd of plaats, zeulden ze de kar het bos in.

Nanne Bosma, De vergeten soldaat

(25)

Die hele dag zag Jan niets anders dan het karrewiel waar hij aan duwde en trok, modder, diepe plassen en bomen, druipende, zwiepende takken en ondoordringbaar struikgewas.

De weg slingerde om de hoogste toppen en de dichtste boomgroepen heen. Soms braken ze door de struiken heen als diepe plassen elke voortgang belemmerden. Pas laat in de middag lieten ze de bomen achter zich, na een laatste afdaling.

Door vlakker land bereikten ze Utrecht.

Het was al donker toen ze in het zicht van de stad in het open veld overnachtten.

Iedereen was uitgeput en onherkenbaar vuil. Korporaal Spaan lachte niet meer. Kortaf riep hij zijn mannen bij elkaar. ‘Kom mee,’ zei hij, ‘we moeten hout halen.’ Ze volgden zwijgend. Jan liep achteraan. Spaan leidde hen door het weiland naar een boerderijtje, dat ver van de weg af lag.

De korporaal klopte aan en vroeg om brandhout. Als enig antwoord werd de deur dichtgesmeten en op de grendel gedaan. Woedend liepen ze achterom. De boer liet zijn waakhond los. Pieter Happert had echter zijn kruit droog gehouden. Hij sloeg vuur en de scherpe lucht van brandend lont drong Jan in de neus.

De hond kwam kwaad grommend op hen af. Jan begreep ineens dat Happert ging schieten. ‘Niet doen,’ riep hij en hij ging ongewapend op de hond af. Het beest blafte nijdig, opgehitst door de boer. Jan lette alleen op de hond. Het was donker, slechts een kaarslantaarn in de hand van de boer gaf wat licht op het erf. Jan naderde behoedzaam, zachtjes pratend. De hond werd kalmer. Hij blafte nog een keer en liep toen kwispelstaartend en zachtjes jankend op Jan af.

De boer zette de lantaarn op de grond. Hij stond ineens met een oud jachtgeweer in de hand. In de boerderij gilde zijn vrouw. Jan praatte met de hond. Hij lette niet op de anderen. Hij zag niet dat de woedende boer zijn geweer op hem richtte. Een luide knal. Niet uit het jachtgeweer. De boer zakte met een kreet in elkaar, getroffen door een schot van Happert. ‘Goed gedaan,’ prees Spaan. ‘En nu naar binnen.’

De soldaten drongen naar binnen en haalden wat ze hebben wilden. Op een wankel karretje voerden ze de buit weg. Bij het smalle dijkje stookten ze een vuur en aten kaas en ham.

Nanne Bosma, De vergeten soldaat

(26)

Nanne Bosma, De vergeten soldaat

(27)

De hond liep nog een eind achter Jan aan, maar keerde toen toch terug. Simon de Heuter was erg opgewonden. Hij zat luid te roepen dat ze het hem maar mooi gelapt hadden. Kromme Piet had die stinkboer goed zijn vet gegeven. ‘We moeten die hele rotzooi in de fik steken,’ bralde hij. ‘Hoeft niet meer,’ zei David Scotte in de verte wijzend.

Fel flakkerend stak de laaiende boerderij brandend tegen de zwarte nachtlucht af.

Anderen hadden ook hun weg naar het eenzame huisje gevonden.

Als zwarte poppetjes waren een man, een vrouw en een hond te zien, druk en machteloos heen en weer lopend. ‘Die boer loopt weer,’ riep Simon verbaasd uit.

‘Allicht,’ gromde Pieter Happert. ‘Het was alleen maar zijn hand, verder heb ik hem niets gedaan.’

Hij rolde zich in de klamme dekens en sliep. Ook de anderen waren te moe om hun ogen open te houden.

Jan staarde nog lang naar het brandende boerderijtje. Hij had er niets weggenomen.

Maar het was alsof het toch allemaal een beetje zijn schuld was.

Willem Spaan zag dat Jan naar de brandende boerderij staarde. Hij sneed een flink stuk ham af voor Jan en duwde het hem in de vingers. ‘Als wij er niet heen gegaan waren, hadden anderen het gedaan. Als de kromme niet geschoten had, had die boer het gedaan en dan zat je hier niet. In de oorlog moet je altijd zorgen dat je de eerste bent.’

Jan knikte en at. Hij had honger.

‘Gestolen goed gedijt niet,’ grijnsde de korporaal, ‘maar als je honger hebt is het lekker.’ Jan knikte. Zo dicht mogelijk bij het vuur rolde hij zich in zijn dekens. Hij sliep direct, want hij was moe.

De volgende dag bleven ze onbegrijpelijk lang wachten. Niemand wist waarom ze niet verder konden. Het hele leger was tot stilstand gekomen. Tegen de middag werd bekend dat Utrecht hen niet binnen wilde laten. Later kwamen koeriers langs, uit het oosten, die meldden dat Arnhem gevallen was en dat de Fransen verder oprukten.

De hele dag onderhandelden de bevelhebbers en de heren van de Staten Generaal vergeefs met het stadsbestuur van Utrecht. Utrecht wilde geen troepen binnen laten.

Nanne Bosma, De vergeten soldaat

(28)

In Holland begon men grote stukken land onder water te zetten. De sluizen stonden open, de dijken werden kapot gemaakt. De hevige regenval kwam goed van pas. Er was nu water genoeg.

Ook de zeventiende juni brachten de mannen wachtend door. De stemming daalde.

Een omroeper maakte bekend dat er niet geplunderd mocht worden. Plunderaars zouden strenge straffen krijgen. Die avond brandden er drie boerderijen en niemand deed er iets aan.

Op de ochtend van achttien juni brak het leger op. Om Utrecht heen ging het naar de Oude Rijn en langs dit water bereikten ze Nieuwerbrug. Andere troepen liepen naar Gorkum, Schoonhoven, Goejanverwellesluis en Muiden.

De Hollandse Waterlinie werd bezet. Hier wilde Prins Willem III zijn ontredderde troepen stand laten houden. Zelf nam de prins het bevel over het centrum van de linie, waarvan Nieuwerbrug de belangrijkste toegangsweg beheerste.

Zou de Franse opmars nog te stuiten zijn?

Op diezelfde achttiende juni veroverden de Fransen Tiel, Buren en Culemborg.

Twee dagen later viel Naarden bij verrassing.

Holland werkte koortsachtig aan de onderwaterzetting van zijn laatste

verdedigingslinie. Er waren echter nog heel wat droge stukken. Op verscheidene plaatsen konden de Fransen zo doorlopen. Ze waren op een dagmars afstand van het hart van Holland.

Nanne Bosma, De vergeten soldaat

(29)

Hoofdstuk 6 In de waterlinie

Om de polders tussen de Meije en de Grecht onder water te zetten moest de Oude Rijn bij Nieuwerbrug en bij Alphen afgedamd worden.

Op 15 juni kreeg de bevolking bevel dit werk te beginnen. De boeren weigerden.

Toen op 18 juni de troepen kwamen die zolang bij Utrecht gewacht hadden, was er nog niets gedaan.

Wel was het land tussen de enkele en de dubbele Wierike ondergelopen door het openen van de Goejanverwellesluis en het weggraven van enkele dammen. Water uit de Hollandse IJssel stroomde tot in de Oude Rijn. Over de lage rechter Rijndijk liepen langzaam de polders tussen Meije en Grecht vol. Het moest echter vlugger.

Daarom zouden de soldaten de bevolking dwingen tot graafwerk en het opwerpen van de gehate dam.

Sergeant Pauw kwam met zijn mannen om twee uur in de middag bij Nieuwerbrug.

Het kleine plaatsje liep vol soldaten. Het was droog weer en Jan ging op de stoep van het tolhuis bij de brug zitten. Hij wachtte maar af wat er zou gebeuren. Misschien gingen ze zo wel verder. Misschien moesten ze een paar dagen doelloos wachten.

Ze zouden wel zien. Op de weg was het een hele drukte. Op de hoge linker Rijndijk riep een kapitein van de prinselijke troepen de aanwezige officieren en onderofficieren bij elkaar. Hij maakte bekend dat de soldaten eerst de verdediging van de

toegangswegen in orde moesten maken. Het opwerpen van een dam in de Oude Rijn bleef het werk van de plaatselijke bevolking. Sergeant Pauw werd met zijn mannen naar de rechter Rijndijk gestuurd om er een geschutstelling te maken. Dan kon men over het water de toegangsweg op de linkerdijk beschieten, als er een Franse aanval kwam. Een aanval over de rechterdijk was onwaarschijnlijk. Dit was maar een lage kade, die al op tal van plaatsen overspoeld werd. Ze marcheerden over de brug.

Van de rivierdijk af leidde een karrepad naar een verlaten boerderijtje.

Nanne Bosma, De vergeten soldaat

(30)

De bewoners waren vertrokken toen het water de polder in begon te stromen. Het weggetje zelf was nog droog, evenals een groot deel van huis en erf. Naast het weggetje was tussen de boerderij en de dijk een poel met wilgen en hoog riet. Hier moesten ze een geschutstelling maken op palen. Hout haalden ze uit het boerderijtje.

Eerst waren er zware stutbalken nodig. Iemand moest met een zware bijl vier balken zo dik als bomen doorhakken in het schuurgedeelte.

Pauw besprak het werk met korporaal Spaan.

De mannen maakten het zich gemakkelijk in het woonhuis. Simon de Heuter rolde zo met zijn vuile laarzen aan de bedstede in. Als hij gedacht had een zacht bed te vinden, vergiste hij zich. Over de hoge bedsteerand rolde hij op een planken vloertje.

Deze planken waren niet erg sterk en Simon stortte krakend in een laag keldertje dat al onder water stond. Zijn maats keken lachend over de rand. ‘Kun je zwemmen, Simon,’ riepen ze.

Razend en tierend kwam de bedrogen musketier overeind, drijfnat maar verder ongedeerd.

Niet iedereen had meegelachen om het grappige ongeval. In een hoek van de kamer zat Pieter Happert somber voor zich uit te staren. Hij had het zich gemakkelijk gemaakt in wat waarschijnlijk de beste stoel van de boer was.

‘Hé, kromme, wat zit jij zuur te kijken,’ riep David Scotte uit. Happert gromde een onverstaanbaar antwoord.

‘Ben je ziek, Piet? Wat is er?’ vroeg tamboer Richter.

‘Ik ben niet ziek,’ zei Pieter Happert nadrukkelijk. ‘Maar ik gebruik mijn verstand.’

‘Dat zal je wel moeite kosten.’ De lange musketier trok zich niets van die opmerking aan. ‘Weet jij waar je nu bent?’ vroeg hij de tamboer. ‘In Holland bij Nieuwerbrug,’ antwoordde de tamboer verbaasd. ‘Juist, in Holland,’ herhaalde Happert. ‘En hier blijf je, want hier moeten we schansen maken. Nou moet jij mij eens vertellen wie ons gaat betalen.’ ‘De Geldersen, natuurlijk,’ zei Richter.

Happert boog zich vertrouwelijk naar voren en zei meewarig: ‘Fransje, jij wilt het zover brengen in het leger, maar voorlopig snap je er nog geen barst van. Gelderland betaalt niet als je het gewest uit bent. Over drie

Nanne Bosma, De vergeten soldaat

(31)

dagen is het betaaldag. Dan zijn wij hier nog niet weg. Wat dacht je daar van?’

‘Dan betalen de Hollanders ons maar,’ merkte David luchtig op.

Pieter Happert stond op, iets gebogener dan anders. Hij grijnsde vreugdeloos en zei bitter: ‘De Hollanders zullen gek zijn, die hebben al genoeg te betalen.’

Op dat moment kwam sergeant Pauw binnen.

Hij keek even verbaasd naar de druipende Simon, maar besteedde er verder geen aandacht aan.

‘Mannen,’ zei hij op opgewekte toon, ‘voorlopig hebben we ons nieuwe garnizoen gevonden. Hier zullen we een pracht stelling bouwen, waar we de Fransoos een warm welkom zullen bereiden. Voor de avond moeten we een vlonder boven het lage land tussen de weg en de wilgenvijver maken. Pieter Happert gaat met Simon en de tamboer putten graven voor de hoekpalen. Jan en David komen mee naar de schuur.

De anderen slepen takken en balken aan.’

Hij draaide zich om en wilde weg gaan, maar in de deuropening stond Happert en versperde hem de doorgang. ‘Wie betaalt ons, sergeant?’ vroeg Happert dreigend.

Pauw voelde de vijandige stemming van de mannen. Uit het goedkeurend

gemompel bleek dat de lange musketier de mening van velen weergaf. Pauw bedwong zijn woede. Hij moest die kerels eerst aan het werk zien te krijgen, dan konden ze morgen wel weer verder zien. Zelf wist hij ook niet wat hun te wachten stond. Er was sprake van herindeling van de troepen, dan zou de betaling ook geregeld kunnen worden. Nu was er geen tijd om al die dingen te bespreken. Bovendien waren die kerels toch te stom om iets te begrijpen.

‘Aan het werk, man,’ zei Pauw bars. ‘Het is nog lang geen betaaldag.’ Hij wilde doorlopen, maar Happert hield hem brutaalweg tegen.

‘Wij willen weten wie ons betaalt sergeant, anders doen we niets.’

Dit werd Pauw toch al te bar.

Driftig duwde hij de musketier opzij.

‘Je bent nu ruim tien jaar bij me, kromme,’ zei hij. ‘Ik dacht dat je me beter kende.

Aan je werk, allemaal!’ Onwillig volgden de mannen het bevel op. Jan en David gingen naar de korporaal in de schuur, de meeste

Nanne Bosma, De vergeten soldaat

(32)

mannen zochten takken en stokken om een vloer van te kunnen maken. Happert liep het huis uit om het graafwerk te doen.

Waarom hij zijn musket, zijn tas en zijn dekens meenam, begreep Frans Richter niet. Hij zei er iets van. Happert antwoordde dat er wel meer was waar hij niets van zou begrijpen.

Sergeant Pauw was achter de boerderij bezig.

Op de plek waar de putten gegraven moesten worden liet Happert de twee anderen beginnen. Hij liep zelf door. ‘Waar ga je heen?’ riep de tamboer. ‘Een schop halen,’

antwoordde de musketier. ‘Moet je dan al je spullen meenemen?’ ‘Je weet nooit waar je nog eens terecht komt,’ was het raadselachtige antwoord.

Frans Richter haalde zijn schouders op en begon te graven. Hij zag niet dat Pieter Happert over de smalle dijk wegliep van de stelling af, terug naar Utrecht. Simon de Heuter had nog zo veel last van zijn natte kleren, dat hij er ook niet op lette.

Jan had de ruzie over de soldij maar ten dele gezien en gehoord. Hij was om de boerderij heen gelopen toen er ruzie dreigde. Dat was altijd de beste manier gebleken om geen moeilijkheden te krijgen.

Hij hielp korporaal Spaan bij het werk in de schuur. Jan hakte de dikke balken waar de schuur op rustte, tot de helft door. Intussen sleepten anderen al het bruikbare hout naar buiten. Daarna moest iedereen er uit en Jan hakte de balken verder door.

Het dak kraakte, er viel veel riet en vuil naar beneden. Toen de balken bijna door waren, riep sergeant Pauw Jan naar buiten. Na enig duwen en trekken stortte de schuur in. Grote stofwolken woeien op. De stemming was weer goed. Iedereen had plezier in het sloopwerk. Toen het stof weggewaaid was, sleepten ze de dikke balken uit de puinhoop.

Pas bij de kuilengravers aangekomen miste Pauw de lange Pieter Happert. Toen hij hoorde dat de musketier met zijn hele uitrusting verdwenen was, keek hij meteen in oostelijke richting. Er was niemand te zien. Het kon zijn dat Happert inderdaad een schop was gaan halen, maar dan duurde het wel erg lang. Pauw dacht er het zijne van.

Nu de meeste mannen weer zin in het werk hadden, liet de sergeant de zaak van de verdwenen musketier maar rusten.

Eerst moest de geschutstelling klaar.

Nanne Bosma, De vergeten soldaat

(33)

Het graven van de putten bleek moeilijker dan ze gedacht hadden. Het grasland tussen de wilgen en de weg stond onder water. Bovendien steeg het water langzaam. Het was gelukkig een warme dag. Het was dus niet zo erg om tijdens het werk in het water te staan.

Tamboer Richter meende nu eindelijk eens te kunnen bewijzen, dat hij veel verstand had van militaire zaken. Hij wist precies hoe je zo'n vlonder moest bouwen. Hij gaf Simon opdracht een put te maken voor de verste hoekpaal. Zelf groef Frans Richter ijverig aan een van de voorste gaten. Simon had niet veel zin om door de blubber te waden. Hij groef een gat waar het op dat moment nog min of meer droog was en verder liet hij Frans maar kletsen. Toen Simon klaar was, ging hij op de weg staan.

Daar kwamen de sergeant en de andere mannen. Frans Richter toonde de sergeant vol trots zijn werk.

‘De voorste hoekpaal komt hier, sergeant,’ zei Frans. Dapper waadde hij door het water naar de plek waar Simon had moeten werken. De ongelukkige tamboer liep daarbij precies over de plek waar Simon werkelijk gegraven had. Slobberend gleed de toekomstige generaal tot zijn nek in de blubber. Tot uitbundige vreugde van zijn omstanders riep hij verbaasd uit: ‘Hoe kan dat nou, hier is helemaal geen gat!’

Een paar sterke armen haalde de tamboer uit zijn modderbad. Op dat moment kwam de marketentster met haar kar het smalle pad op. De sergeant gaf een half uur rust en Mina deed goede zaken.

Later in de middag kwam er een officier die zei dat het geen geschutstelling moest worden, maar een uitkijkpost. Sergeant Pauw antwoordde dat hij er voor zou zorgen.

Ze konden nu volstaan met een lichtere vloer, maar voor alle zekerheid liet Pauw toch maar een sterke vloer maken. Je kon nooit weten.

Mina bekeek de boerderij en het erf. Zou het een goede plaats zijn voor haar? Het water steeg nog steeds. Het erf stond al bijna blank. Het kon niet lang meer duren of ook de boerderij liep gevaar. Even dacht ze nog aan de mogelijkheid van een apart dijkje om hoeve en erf, maar dit leek toch vrijwel onbegonnen werk. Resoluut keerde ze de kar en joeg het paard over de smalle weg de dijk op, terug naar het dorp.

Jan werkte hard. Tot zijn middel of dieper in het water sjouwde hij tot de avond zonder morren.

Nanne Bosma, De vergeten soldaat

(34)

Sergeant Pauw vertrok met de meeste soldaten naar Nieuwerbrug. Slechts korporaal Spaan bleef met een paar man doorwerken.

Toen de zon al laag stond, keken vijf mannen druipnat maar tevreden naar hun werk. ‘We moeten iets te eten halen,’ zei Spaan. Hij leidde zijn mannen terug naar het dorp.

Ze wisten nu heel goed waarom het hier de Waterlinie heette.

Nanne Bosma, De vergeten soldaat

(35)

Hoofdstuk 7

Bevel en tegenbevel

Jan sliep die nacht met nog enkele soldaten in de boerderij. Het water steeg niet meer en het huis was nog droog.

Op de ochtend van de negentiende juni werkten ze verder aan de uitkijkpost.

Weggedoken achter de wilgetakken werd het een aardig hutje. Jan vlocht naar de gewoonte van zijn geboortestreek lage wanden van takken en twijgen en smeerde de openingen met dikke modder dicht. Een mengsel van mest en modder bleek nog beter te houden.

Het duurde niet lang of Jan wierp zijn uniformjassen in de boerderij. Hij trok zijn hemd uit en sleepte armen vol dikke mest aan die hij met modder doorkneedde. Hij was hier zo ingespannen mee bezig, dat hij niet zag hoe een jonge officier de weg afkwam.

‘Wat voer jij hier uit?’ vroeg de officier op bitse toon: Jan richtte zich op met een arm vol mest en modder. ‘Werken,’ zei Jan onnozel. ‘Waar is je sergeant?’

‘Die kant op.’ Jan wees met een hand vol vieze drab naar Nieuwerbrug. De officier moest snel opzij springen om niet besmeurd te worden. Hij liep paars aan van woede en ging vreselijk tekeer tegen korporaal Spaan, die uit de boerderij kwam.

‘Over een uur komt hier een zwaar stuk geschut,’ raasde de officier. ‘Zorg dat er een stevige vloer is en houd op met die stinkende muurtjes te maken.’ Met

opgetrokken neus ging hij weg.

Korporaal Spaan wist niet wat hij er van denken moest. Gelukkig kwam sergeant Pauw met veertien man uit Nieuwerbrug. Met grote haast maakten ze de vlonder en de weg gereed om het geschut te ontvangen. Een paar man verstevigden de bermen, om te voorkomen dat het zware geschut weg zou zakken. Anderen sleepten in allerijl alle hout dat nog enigszins bruikbaar was uit de boerderij. Dit ging zo ruw dat het dak van het woongedeelte inzakte. Twee mannen raakten bijna bedolven onder een instortende muur. Jan liep bij al die drukte teveel in de weg. Pauw liet

Nanne Bosma, De vergeten soldaat

(36)

hem een eenmansuitkijkpost in het riet maken. Deze kleine post werd met een smalle loopplank op paaltjes met de hoofdpost verbonden.

Het was een mooie zomerdag. Jan sloeg een stevige vloer op palen tussen het riet.

Geduldig begon hij wandjes te vlechten en dicht te smeren. De zon brandde op zijn blote lijf, vliegen zoemden om hem heen. Hij vergat gewoon het rumoer van de mannen op de geschutstelling.

Pas toen hij een paar uur later een nieuwe voorraad mest ging halen, merkte hij dat er iets bijzonders aan de hand was.

De officier die er eerder was geweest, was teruggekomen met een hogere officier, die hooghartig op zijn paard bleef zitten.

‘Geen geschut hier,’ hoorde Jan zeggen. ‘Alle mannen naar de overkant. De schans moet klaar.’ De hoge officier wendde zijn paard en zou weggaan. Hij scheen zich te bedenken. ‘Sergeant,’ zei hij, ‘laat een paar man achter. Zij kunnen hier een uitkijkpost inrichten.’

Zo keerde de rust weer.

Sergeant Pauw vertrok en alleen korporaal Spaan, Jan en David bleven achter.

Ze maakten van de uitkijkpost een hutje van twee bij twee meter, met een laag strodak, een deurtje aan de kant van de weg en een opening aan de oostzijde. Hier kon je tussen de wilgen door de hele dijk in het oog houden. Over een smal pad op palen kon je naar het kleine vlondertje lopen, dat Jan gemaakt had. Spaan liet het hem afmaken met rondom gevlochten muurtjes. Degene die hier in zou zitten, was zo niet te zien vanaf de dijk. Vanuit dit ‘rietnest’, zoals Spaan het noemde, had men onbelemmerd uitzicht over de rivier, de beide dijken en de polders aan weerskanten.

In het hutje maakte David twee slaapplaatsen. Lage bedden met stro. Toen Jan na uren uit het rietnest terugkwam, hoorde hij luid gesnurk. David en korporaal Spaan probeerden de bedden. Het zou toch niet aardig zijn een bed te maken voor wie hier maar wacht kreeg en niet zeker te weten of je er op kon slapen. Jan maakte ze niet wakker.

Hij ging naar de armzalige restanten van de boerderij. Hij haalde zijn hemd en uniform te voorschijn en liep nog eens om de ruïne heen. Het was broeierig warm.

Ver weg, over het water, klonken luide bevelen. Bij Nieuwerbrug werkten tientallen soldaten aan een grote schans. De dam

Nanne Bosma, De vergeten soldaat

(37)

die de boeren moesten maken scheen te vergeten te zijn, daar gebeurde niets. Jan scharrelde nog wat rommel uit de bouwval: veevoer, een stoel, armen vol stro. Dat borg hij allemaal in een verlaten varkenshok. Hij deed het zonder veel overleg.

Zomaar om wat te doen te hebben.

Die avond werden Jan en David aangewezen voor de uitkijkpost. Om beurten moesten ze wacht houden. Als er gevaar dreigde moesten ze een musket afschieten.

Ze kregen te eten in Nieuwerbrug.

Toen ze uit het dorp terugkwamen bij de boerderij, stond het hutje al rondom in het water. De boerderij zelf en het varkenshok vormden twee eilandjes in vrijwel stilstaand water. Van het weggetje af konden Jan en David nog net met droge voeten het hutje bij het rietnest bereiken. Het werd al knap donker.

De lucht was dreigend. Dikke wolken vanuit het westen verduisterden de

ondergaande zon. Het rommelde aan de horizon. ‘We krijgen een flink onweer,’ zei David en hij sloot de deur. ‘We blijven maar binnen, nu komt er toch geen Fransman.’

Hij strekte zich uit op een der bedden. Jan ging nog even over de smalle loopplank naar het rietnest. Het was nu vrijwel helemaal donker. Heldere bliksemflitsen verlichtten af en toe enkele seconden het landschap. Zwaar rommelde de donder even later. Het onweer kwam dichterbij. Verschrikte vogels vlogen over, streken neer in de wilgen en stoven weer op bij een volgende slag. Ver weg in de polder brandde een huis. Plundering? Of blikseminslag?

Er vielen dikke druppels. Een onverwachte windstoot zwiepte de wilgen, drukte het riet neer.

Jan verliet het open rietnest en vluchtte naar de hut. Hij was nog maar net binnen toen de bui in volle hevigheid losbarstte. Het water beukte op het primitieve dak van de hut. Op enkele plaatsen lekte het. Aan repareren viel nu niet te denken. Het water rond het hutje steeg zichtbaar. Het gekletter van de regen was zo luid, dat ze moesten schreeuwen als ze elkaar iets wilden zeggen.

Een blikseminslag, lichtflits en klap op hetzelfde moment. De twee soldaten doken verschrikt in elkaar. ‘Dat was vlakbij,’ schreeuwde David. Hij boog zich uit de opening. ‘De boerderij,’ gilde hij. Jan opende de deur op een kier en zag een fantastisch schouwspel.

De bliksem was ingeslagen in de ruïne. De resten van wat 's ochtends nog

Nanne Bosma, De vergeten soldaat

(38)

een aardig boerderijtje was geweest brandden als een fakkel. Zelfs de hevige regen hinderde het laaiende vuur nauwelijks. Na die laatste, hevige klap hield het onweer op. Nog een paar lichtflitsen en wat vaag gerommel. Ook de regen minderde.

Ze wilden bij de brand gaan kijken, maar er was teveel water tussen het brandende huis en de hut. Het werd verder een rustige nacht. David zou de eerste wacht nemen, maar toen hij Jan zo heerlijk rustig zag slapen, dacht hij: ‘Met al die nattigheid komt er niemand controleren. De Fransen zitten ver weg, ik ga slapen.’ Toen Jan omstreeks vier uur wakker werd, sliep David nog. Het werd al licht. Jan ging naar buiten.

Gewoon omdat hij er zin in had. Het was een heerlijke zomerochtend. De vredige stilte werd omlijst door het drukke gekwetter van vroege vogels. Wie zou zeggen dat dit een land in oorlog was?

Dat werd later op de dag wel merkbaar.

David was naar Nieuwerbrug om eten te halen en Jan zat in het rietnest. Hij was naar het varkenshok gewaad en had er de oude stoel gehaald. Achter het varkenshok bleek nog een klein roeibootje te liggen. Het was niet veel meer dan een rechthoekige bak. Riemen waren er niet bij, maar met een lange stok duwend, gleed Jan er vlot mee over het water. Zo kwam hij bij het rietnest terug. Hij verborg het bootje in een inham in het rietveld en klom via een wilg terug in de uitkijkpost.

Op de stoel zat hij juist heerlijk in het zonnetje, toen er aan de overkant een hevig rumoer ontstond. De jonge officier, die de vorige dag al zoveel praatjes had, liet zijn soldaten een grote groep polderjongens en boeren opdrijven. Met lansen en met de kolf van het musket dreven de soldaten de ongelukkigen op. Een trachtte zich te verzetten, maar hij werd meedogenloos neergeranseld. Plotseling stuitten de soldaten op een groep deftige officieren. Een kwam er naar voren en scheen te vragen wat er aan de hand was.

Later hoorde Jan van David dat het prins Willem was geweest, die zelf het werk aan de dam en de schansen kwam leiden. De boeren riepen luid door elkaar. De prins gebood hen te zwijgen en liet een het woord voeren. De boer, een oude man al, beklaagde zich bitter over het harde optreden van de soldaten. De prins zei dat het inderdaad niet juist was, maar dat de

Nanne Bosma, De vergeten soldaat

(39)

mensen het hadden kunnen voorkomen door eerder aan de dam te werken. De boeren jammerden dat hun land onder zou lopen, maar de prins wees er op dat ze geen keus hadden. ‘Mijn eigen boerderij Knodsenburg komt onder water te staan, mannen. Als we dit niet doen loopt de Fransman heel Holland onder de voet en dan is het gedaan met de vrijheid.’ Door zo te praten kreeg de prins de mensen aan het werk. Nog diezelfde avond reed hij als eerste over de dam. Het water in de Oude Rijn werd nu opgestuwd en vanaf dat moment liepen de polders rond het verlaten dorp Zegveld snel vol. Al het land van de Meije tot de Grecht overstroomde. Het was maar net op tijd. Enkele dagen later stonden de Fransen al in Woerden.

De groep officieren met prins Willem kwam zelfs bij de uitkijkpost kijken, op de onbelangrijke rechter Rijndijk. Jan was alleen op de post. Hij trok zijn vuile uniform recht en wachtte voor de hut. Hij deed wat hem geleerd was te doen als de baron kwam. Hij stond voor de hut met z'n hoed in de hand, een pachter voor zijn hut. De prins, die hem kennelijk niet voor een militair aanzag, zei zelfs dat het hem speet voor de afgebrande boerderij. Verder lette niemand op Jan.

De jonge officier merkte nog op dat de vlonder uitstekend geschikt was om er een stuk geschut op te plaatsen. De prins wuifde dit voorstel weg. ‘We hebben hier geen geschut nodig,’ zei hij. Vanaf dat moment was het rietnest definitief aangewezen als uitkijkpost. Er hoefden slechts een of twee man te zitten. Sergeant Pauw, die van verre had gezien hoe Jan er bij stond, wist al wie hij daarvoor zou aanwijzen. Die boerenpummel werd nooit een behoorlijke soldaat.

Nanne Bosma, De vergeten soldaat

(40)

Hoofdstuk 8 De langste dag

In de vroege ochtend van de een en twintigste juni zat Jan in het rietnest. De polder stond helemaal onder water.

Door grote gaten stroomde het water met kracht over het lage land. Bomen wuifden hun dichtbebladerde takken vlak boven de golven. Verlaten boerderijen staken alleen met het dak boven het water uit.

Het rietnest en de hut stonden op hun palen boven het water. Doordat ze dicht bij de dijk gebouwd waren, was de hut nog over het weggetje te bereiken. De resten van de boerderij stonden onder water. Water dat kolkte en draaide en als een zwart spoor tot ver in de polder te zien was. Het varkenshok vormde een eiland. Het zou niet onderlopen als het water niet te veel meer steeg.

Voor Jan, die het polderland niet gewend was, leek het alsof hij op de uiterwaarde van een enorm brede rivier stond.

Hij klom via de wilg naar het bootje en zag dat het er nog lag, goed vastgebonden.

Hij ging terug naar het rietnest en zat daar nog toen David een uur later naar buiten kwam. Over het loopbruggetje naderde hij het rietnest, waar Jan plaats voor hem maakte.

Een korte groet en Jan zweeg weer.

David, zittend op het muurtje van het rietnest, keek Jan aan. Jan zat plomp op de stoel en keek met zijn brede, domme hoofd uitdrukkingsloos over de watervlakte.

‘Waar denkt hij nu aan,’ dacht David, ‘of zou hij helemaal niet denken?’

David kon niet zo lang zwijgen.

‘Ze willen niet betalen,’ zei hij. ‘Kromme Piet had gelijk.’ Jan reageerde niet.

‘Ik had het je gisteravond al willen vertellen,’ zei David, ‘maar toen kwam dat onweer. We worden bij een ander regiment ingedeeld.’

‘Moeten we weer weg?’ vroeg Jan een beetje ongerust. ‘Nee,’ zei David, ‘Was het maar waar. In deze buurt is niets te halen. Geef mij maar een

Nanne Bosma, De vergeten soldaat

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ik, Balthazar Gerard, uit Willafans in Bourgondië, laat weten aan allen, dat ik al sedert zes jaar en evenzo sedert de tijd dat de vrede van Gent verbroken en geschonden werd

Toch kon hij niets begrijpelijks terug zeggen, hij had het gevoel dat de woorden ergens in zijn geheugen er wel waren, maar ze kwamen niet te voorschijn.. ‘In de dorpen is het

Het zijn er veel te veel, daar kun je niets tegen beginnen.’ Mopperend gaat moeder met Marieke naar binnen!. De kinderen durven nu weer en gooien met stenen; rinkelend breken

Hij gaat terug naar het huis en ziet daar moeder Agnes en de meisjes.. Ze zitten stil bij de tafel, wat zou

Als hij met gestolen goed thuis kwam zouden zijn vader en moeder daar niet blij mee zijn, dat wist hij heel zeker.. Hij hield de munten die de Zweed hem gaf, en hij had

Thomas is blij dat hij weer naar huis kan, maar hij zal vrouw Wilson missen. ‘We kunnen toch wel alle drie naar ons dorp gaan’,

Er is een aparte slaapplaats voor vader en moeder, voor de twee kleine meisjes is een apart hoekje vóór in het schip en Karl ziet zelf maar waar hij gaat slapen.. Hij vindt een

Vader lacht zachtjes en zegt: ‘Je ziet dat er meer zijn die drankjes kunnen maken, niet alleen je moeder kan dat.’.. Moeder zegt: ‘Dit zal wel een toverdrank geweest zijn, dat kan