• No results found

Hoewel Anna de polder bij Woerden goed kende, raakte ze in de donkere nacht van 11 op 12 oktober hopeloos verdwaald. Ze was doodmoe. Waar ze ook heenging, telkens stuitte ze op brede sloten of op ondergelopen weilanden. Toen ze eindelijk een weggetje gevonden had, bleek het na enige tijd helemaal de verkeerde kant op te voeren.

Hevig schieten, ver achter haar bracht haar weer tot bezinning. Tijdens een tweede aanval op de posten bij de Klein Jannenbrug raakte de molen bij de schutsluis in brand. Het vuur was tot ver in de omtrek te zien. Anna vond daardoor de richting terug naar het westen. Die kant moest ze uit, daar ergens lag de roeiboot. Moe en koud begon ze aan de lange weg terug.

Inmiddels hadden de Fransen vanuit Woerden een uitval gedaan vanuit de Leidse poort.

Mina zag dat het niet goed ging. Ze joeg met haar kar door de terugtrekkende troepen heen, terug naar Nieuwerbrug. Versterkingen onder de zeeofficier Palm dreven de Fransen terug in Woerden.

Aan weerskanten vielen doden en gewonden. De huizen, waar Mina gestaan had, gingen in vlammen op. De marketentster vervolgde langzamer de terugweg. Zij verwachtte een algemene terugtocht van Staatse troepen in de loop van de nacht of ochtend. Dan kon ze beter in Nieuwerbrug klaar staan om zaken te doen met dorstigen en hongerigen.

Sergeant Pauw was bij de Franse uitval tussen de huizen gedrongen. Hij dreigde lelijk in de knel te komen, toen de Fransen de boel in brand staken. Onder een bruggetje verstopte hij zich. Hij stond er tot zijn middel in het koude water en in de kille modder.

Nadat de Fransen verdwenen waren, kwam hij te voorschijn. Hij zocht vergeefs naar de marketentsterskar.

In de loop van de nacht stuurde de prins van Oranje nog versterkingen

naar het gevechtsterrein ten oosten van Woerden, maar door een vreemd misverstand keerden deze soldaten halverwege terug. De verwarring werd met het uur groter.

Na een eindeloos lijkende tocht kwam Anna bij de Kamerikse Wetering aan. Het land was hier gedeeltelijk onder water gezet. Je kon er gemakkelijk verdwalen. Vooral in deze donkere nacht was het gevaarlijk terrein. Ze was een flink eind gevorderd, toen ze verderop stemmen hoorde. De weke grond trilde onder haar voeten. Het leek wel alsof er een heel leger aankwam. Anna week terug. Ze wilde wegrennen, maar dat durfde ze niet op het bochtige dijkje, waar aan weerskanten graspollen en modderkluiten onmerkbaar overgingen in een zuigend moeras.

Ze aarzelde. Het was nu heel duidelijk dat er een groot aantal mensen naderde. Soldaten? Achterom kijkend zag Anna dat ze door terug te gaan onherroepelijk terecht zou komen bij de Franse aanvallers, die op de lage Rijndijk nog steeds in felle gevechten gewikkeld waren met de troepen van Van Zuylenstein.

De stemmen waren duidelijk hoorbaar en vaag meende Anna gestalten te zien. Ze had geen moment meer te verliezen. Een grote knotwilg was de enig mogelijke schuilplaats.

Ze klom erin en hield zich heel stil tussen de dichte takken. Ze was net op tijd. De trilling van de grond was tot in de boom te voelen. Ze hoorde nu duidelijk

mannenstemmen. Fransen!

Even later liepen de Franse soldaten langs haar. Hun hoofden doemden als witte vlekken op uit het duister. Anna's schuilplaats was zo dicht bij het pad, dat de soldaten met hun hoofd op een meter afstand van haar voeten kwamen. Het meisje trok de pet over haar gezicht, hield haar handen achter de rug, en wachtte. In een eindeloos lange rij trok het leger langs. Af en toe gleed er een uit en plonsde met een voet in de modder, gesmoord vloekend.

De eerste troepen mengden zich al in de strijd op de dijk, toen de achterhoede nog niet langs de wilg was. Anna zat goed verscholen, maar ze durfde zich niet bewegen. Alles deed haar pijn: haar knieën, haar rug, haar verkrampte handen. De kou was doordringend, ze had honger en dorst.

Eindelijk, eindelijk was de laatste man voorbij. Heel voorzichtig deed Anna haar pet omhoog en zag dat er iemand met zijn rug tegen de boom leunde! Het was geen soldaat. Anna durfde haast niet te ademen van angst. Heel voorzichtig tastte ze naar de dolk onder haar kleding.

De man floot zacht een liedje en ging midden op het pad staan. Bij het weinige licht van de sterren onderscheidde Anna vaag zijn gezicht: Piet Renooi!

Hij scheen volkomen op zijn gemak. Wachtte hij op iemand? Hij keek ingespannen in de richting waarin de Fransen verdwenen waren. Anna hoorde voetstappen uit die richting komen. Het bleken twee mannen te zijn, die met Renooi bleven praten vlak bij de wilg.

Uit het gesprek begreep Anna, dat dit drietal de Franse troepen door het moerassige gebied had geleid tegen een ruime beloning. Bijna kregen ze nog ruzie over de verdeling, maar de grootste van het drietal suste dit. Twee liepen er verder, alleen Renooi wachtte nog. Waarop? Hij leunde weer gemakkelijk tegen de boom. Anna hield de dolk in haar hand geklemd. Zij hoefde zich slechts te bukken en toe te stoten. Piet Renooi was volkomen in haar macht, zonder het te weten. Toch aarzelde ze. Nu ze haar doel bereikt had, nu de man die haar vaders en moeders dood op zijn geweten had vlak bij haar stond, nu kon ze niet doorzetten.

Lang duurde deze situatie niet. Uit het donker kwam een kleine man te voorschijn. Hij smoesde wat met Renooi en ze lachten om wat hij zei. Het geluid van geld, daarna verdwenen ze samen in de richting van Kamerik. Eindelijk kon Anna uit de boom komen.

Stijf en verkleumd vond ze na lang zoeken haar boot terug.

In de hut had Jan de hele dag naar Anna uitgekeken. Ze was wel eens meer een dag of langer weg geweest, maar nu had ze niets gezegd. Vooral toen in de verte het gebulder van kanonnen te horen was, wist Jan niet meer hoe hij het had. Gedachteloos deed hij zijn werk, telkens uitkijkend over het water. Lodewijk draaide maar om hem heen en uiteindelijk ging Jan de dijk op, naar Mina toe. Tot zijn schrik zag hij dat de marketentster met kar en al vertrokken was.

Voor het eerst in maanden kwam Jan in het dorp. Daar hoorde hij over de aanval op Woerden.

Vol angstige voorgevoelens kwam hij terug bij de hut. Nog steeds geen spoor van Anna.

Laat in de middag hield Jan het niet meer uit. Hij pakte de twee pistolen en stapte in de grote boot. Lodewijk zat er al in.

Met krachtige slagen roeide Jan het wijde water op.

In de verte klonk steeds duidelijker het krijgsrumoer. Telkens liet hij de riemen even rusten om over het water achter zijn rug te kijken. De hele middag roeide hij onvermoeibaar door. Wanhopig doorzocht hij alle plekjes waar ze ooit samen geweest waren. Anna kon immers vroeg op zoek gegaan zijn naar hout of veevoer in de boerderijen?

Luid galmde het over het water: ‘Anna! Anna!’

Ook toen het avond werd en nacht gaf Jan het zoeken niet op. Ver voorbij Zegveld kwam hij.

In Nieuwerbrug maakte Mina zich zorgen over Jan en Anna. Terug op haar oude plekje liep ze eerst naar de hut om te kijken hoe het met haar beschermelingen ging. Ze vond alles verlaten. Toen ze bemerkte dat beide boten weg waren, hoopte ze, dat Jan en Anna waren gaan vissen, maar ze geloofde het zelf niet. Mina voelde zich ellendig.

Hier had ze Jan en Anna in de steek gelaten en in Woerden had ze de troep voortijdig verlaten. Diep in haar hart maakte ze zich zorgen om sergeant Pauw. Hoe zou het zijn met die dronkelap van haar? Mistroostig keerde ze terug bij de kar. Te moe en te besluiteloos om terug te gaan, te ongerust om te slapen, te veel wroeging om blij te zijn met de ruime verdiensten van die dag.

Terug in haar roeibootje voelde Anna zich al half thuis. Des te meer viel het haar tegen dat het nog zo eindeloos ver weg was. Ze had geen kracht meer in haar armen. Ze viel bijna in slaap boven de riemen.

Heel ver hoorde ze een stem: ‘Anna, Anna!’

Ze wilde roepen, maar kon geen geluid meer voortbrengen. Met moeite roeide ze in de richting van het roepen.

Jan hoorde eerst het onregelmatige geluid van de riemen in het water. Daarna zag hij het bootje en even later tilde hij de uitgeputte Anna in zijn boot. Zij voelde zich licht en duizelig en was onuitsprekelijk gelukkig.

Jan legde haar op de bodem van de boot en dekte haar onhandig toe met zijn jas. Daarna kon hij nog net de afgedreven kleine boot bereiken en vastbinden. Met lange slagen roeide hij huiswaarts. Hij droeg de slapende Anna naar binnen, moeizaam balancerend op de smalle loopplank tussen rietnest en hut. Doodmoe rolde hij naast Anna op het stro en sliep.

De zon stond al hoog aan de hemel toen Mina hen wekte. ‘Wel ja, dat slaapt maar een gat in de dag,’ mopperde ze opgelucht.

Blij dat alles zo goed afgelopen was, gaf ze Anna toch een geducht standje dat ze zich zover gewaagd had. ‘Wat denk je wel,’ riep ze verontwaardigd uit, ‘oorlog is geen kinderspel.’

Anna keek overdreven schuldbewust en toen lachten ze alle drie.

Inmiddels waren de troepen weer terug in Nieuwerbrug. De prins van Oranje had in de ochtend van de 12e, na een laatste beschieting van Woerden, het sein voor de terugtocht gegeven.

Van Zuylenstein was gesneuveld bij de derde aanval op zijn post, toen de versterkingen van de Fransen zomaar uit de polder opdoken.

Het Staatse leger telde bijna 700 doden en 400 gewonden. Toch stak men overal de loftrompet.

Het Staatse leger was voor het eerst in lange tijd in staat gebleken tot een grote aanval.

Dat de betwiste stad maandenlang open had gelegen voor wie er maar in wilde, vergat men er bij te zeggen.

Hoofdstuk 18

Toekomstplannen

De maand oktober bracht alleen nog wat geruchten over beperkte gevechten in het noorden van de linie bij Naarden, over plundering van verspreid liggende dorpen waar geen Staatse troepen waren zoals Lopik, Loosdrecht, Hilversum en Eemnes.

Aan beide kanten van de linie begon gebrek aan voedsel voelbaar te worden. Geoogst was er weinig en vervoer bleek vrijwel onmogelijk.

De Fransen overvielen Waverveen en Botshol in de eerste week van november en plunderden Abcoude een paar weken later.

Prins Willem van Oranje bereidde een veldtocht voor naar het zuiden. Het was erg ongewoon om in de winter aan een grote campagne te beginnen en velen waren het oneens met de jonge opperbevelhebber. Konden ze niet beter op het voorjaar wachten? Was het niet al te roekeloos zoveel troepen aan de waterlinie te onttrekken nu de winter voor de deur stond? Het kon toch gaan vriezen? Veronderstel dat de Fransen dan over het ijs op zouden rukken. De prins veegde tijdens de vergadering met zijn generaals al die bezwaren van tafel. Hij verdeelde de linie in vier sectoren, gaf de bevelhebbers opdracht goed samen te werken, wees nog nadrukkelijk op het belang van Bodegraven en vertrok.

De graaf van Koningsmarck, bevelhebber van de stelling Bodegraven, wist dat hem weinig tijd overbleef om, voor het invallen van de winter, de slecht verdedigbare stad gereed te maken een eventuele aanval te weerstaan. Door de gebruikelijke traagheid, het gebrek aan materialen en de onwil van de bevolking om het werk op te knappen voor de militairen, vorderde het werk aan schansen en palissaden heel langzaam.

Niemand zag in waar hij zich voor in zou spannen. Waarom zou je zover achter de waterlinie een stad helpen versterken, die immers toch niet werd aangevallen?

Bij het wegtrekkende leger waren ook sergeant Pauw en Mina.

Jan werd nu definitief vergeten. Officieel bleef hij nog op de lijst staan als

wachtpost in de linie, maar behalve voor het innen van zijn soldij, had de sergeant geen aandacht meer voor hem.

Mina zorgde er voor dat de soldij van Jan in het ijzeren kistje apart bleef. De sergeant en Mina deden nu alles samen, al hield zij de sleutel van de geldkist dag en nacht bij zich. Ze hadden afgesproken na deze oorlog ergens samen een herberg te beginnen.

Mina werkte nu dubbel hard om veel te verdienen. Het viel haar niet mee om Jan en Anna te verlaten, maar het zou een korte veldtocht zijn en Anna was handig genoeg om haar kostje bij elkaar te scharrelen.

Zo werd het stil in Nieuwerbrug. De posten werden bemand door nieuwe soldaten, maar die kwamen niet op de lage Rijndijk. Jan en Anna werden met rust gelaten.

Het leven in de hut werd wel steeds moeilijker.

Om voldoende brandhout te vinden moesten ze lange tochten maken, ver in de ondergelopen polder. De kippen verdwenen de een na de ander in de pan omdat er toch geen voer meer voor was. Af en toe slaagden ze er in een eend te vangen. Jan hield daar eigenlijk niet zo van. Anna draaide zo'n beest onbekommerd de nek om, zoals ze het thuis vaak had gezien. Was het eendje geplukt en gebraden, dan at Jan er lekker van. Het was het ene moment, dat zo'n prachtige vogel in een slap dood ding veranderde, waar Jan niet aan kon wennen. Ook vroeger op de molen was hij bij het slachten van kippen en konijnen meestal weggelopen. Als Jan de minder sentimentele, praktische Anna niet had gehad, zou hij honger hebben moeten lijden of hij had zelf op jacht moeten gaan. Nu kon hij bij de hut blijven en daar voor de levende beesten zorgen, de poes, de geit en de koe, terwijl Anna er op uittrok.

Ondanks de kou, de nattigheid en de ontberingen genoot Anna van dit leven. Vroeger hield ze er al zo van om met haar vader op jacht te gaan. Haar vader, wat leek dat lang geleden.

Soms betrapte ze zich erop dat ze haar ouders zag als mensen uit een ver verleden. Vader had wel eens gezegd: ‘Ik heb maar één zoon, en dat is Anna.’

Anna besefte nu ook dat ze eigenlijk altijd meer van haar vader had gehouden dan van haar moeder. Vader, die zo graag een zoon had gehad.

Vader, die het fijn vond dat ze van jagen en vissen hield, terwijl moeder dat niet erg op prijs stelde.

Anna besefte dat ze haar ouders nu heel anders zag, dan een jaar geleden. Verder weg en met meer begrip voor hun goede en zwakke kanten. Was het eigenlijk niet gelukkig voor ze dat ze samen gestorven waren? Hoe had de een zonder de ander nog kunnen leven?

Over al deze dingen dacht Anna na op haar eenzame tochten. Ze wilde graag alleen zijn.

Begin december kondigde Anna op een ochtend aan dat ze in de Kamerikse polder bij een oom en tante boter wilde halen. Jan vond dat nogal vreemd en wilde meegaan, maar Anna was heel resoluut. Ze wilde beslist alleen gaan en als het te laat werd, bleef ze wel een nachtje bij die oom en tante. Hij moest dan niet ongerust zijn.

Jan aarzelde, hij hield Anna nog bij de hand. ‘Je moet niet gaan,’ zei hij stroef. ‘Dat is niet goed. Ik ga met je trouwen.’

Anna keek hem stomverbaasd aan. ‘Hoe weet jij dat?’

Jan haalde zijn schouders op en zei onhandig: ‘Dat dacht ik zo.’

Anna gierde het uit van het lachen en ze sloeg haar armen om Jan heen. ‘Dag, lieve bruidegom,’ zei ze. En toen ernstiger: ‘Toch ga ik, ik moet er heen.’

Zittend op de rand van het strobed, praatten ze nog een hele tijd: wél gaan, niet gaan.

Uiteindelijk kreeg Anna haar zin, omdat ze veel handiger kon praten dan Jan. Ze moest beloven in ieder geval bij haar oom en tante te overnachten en de volgende dag terug te keren.

Anna voer weg, nagekeken door Jan.

Ze had haar eigenlijke reisdoel niet verteld, dat was voorlopig nog haar geheim. Langzaam wegglijdend over het water, zag ze Jan steeds kleiner worden. De hut verdween achter de kale bomen. Het liefst was ze een deuntje gaan huilen en ze zou zo wel terug willen gaan, terug naar de veilige beschutting van de hut. Ze deed het niet. Het was al 11 december, er zat vorst in de lucht. Voor nieuwjaar zou ze haar plan moeten uitvoeren; anders was het te laat.

Jan bleef kijken tot hij de kleine boot niet meer kon onderscheiden. Dom, dat hij haar liet gaan. Zou hij haar achterna varen? En de beesten dan? Aarzelend draaide Jan zich om en ging van het rietnest naar de hut. Eer hij binnenging tuurde hij nog een paar maal over het water. Kwam ze niet terug?

Tot haar ergernis merkte Anna dat ze moe werd tijdens de lange tocht. Ze rustte een paar maal en bleef vrij lang in de boot zitten, toen ze de schuilplaats onder de treurwilg bereikte. Daarna ging ze de wal op en liep regelrecht naar de plek waar vroeger hun boerderij gestaan had. Haar hart klopte in haar keel.

Het was stil op het pad. Geen mens was er te zien. Op het erf floot de wind naargeestig door de bomen. De zwartgeblakerde ruïne lag er nog onveranderd. Hier en daar leek wel wat weggebroken, maar veel was er niet gebeurd.

De stilte benauwde haar. Aarzelend liep ze om de resten van haar ouderlijk huis heen. Ze kwam achter bij de graven van haar ouders. Het kruis was omgevallen, ze zette het weer rechtop. Een tijdlang stond ze stil bij de eenvoudige graven, toen draaide ze zich resoluut om en nam koel en zakelijk de situatie van boerderij en stallen op.

Het woonhuis was helemaal uitgebrand, maar één van de stallen stond nog vrij