• No results found

Geluid in de nacht

In de eerste dagen van oktober liet de prins van Oranje troepenbewegingen uitvoeren in de richting van Naarden. Deze stad was door het te laat klaar komen van dat deel van de waterlinie op 20 juni zonder slag of stoot in Franse handen gevallen. Een groots opgezette aanval op 28 september was volkomen mislukt, doordat windstilte de aanvallers op de Zuiderzee belette door te varen.

De Franse generaal liet onmiddellijk grote aantallen soldaten naar Naarden trekken, toen spionnen hem de troepenbewegingen van de prins meldden. Dit was precies wat Willem van Oranje gewild had. Op de avond van 10 oktober dirigeerde hij drie sterke legereenheden naar het zwak verdedigde Woerden.

Eén groep, onder leiding van de prins zelf, rukte op langs de hoge Rijndijk. Een eenheid van ongeveer achthonderd man kwam met 12 stukken geschut onder leiding van de graaf van Hoorn uit Oudewater. Een derde groep, 1100 man onder leiding van Van Zuylenstein, trok om Woerden heen en bezette de Rijndijk aan de Utrechtse kant.

Vroeg in de ochtend van 11 oktober waren alle troepen op hun plaatsen. Burgerij en bezetting van Woerden schrokken wakker door de beschieting, die de graaf van Hoorn vanuit het zuiden begon op stad en kasteel. De Franse commandant zat lelijk in de val. Hij had welgeteld 1788 man infanterie en 138 ruiters tot zijn beschikking. Zijn eerste maatregel was burgers uit de stad te halen en die onder dwang aan het werk te zetten op de stadswallen, terwijl de beschieting van de Staatse troepen doorging. Verder liet de graaf De la Mark op de toren een vuur ontsteken om Utrecht te waarschuwen, dat ze in nood zaten. De soldaten, die hiermee belast waren, deden hun werk zo slordig, dat de toren geheel afbrandde. Omdat niemand tijd had om te blussen greep het vuur snel om zich heen. In korte tijd brandden de kerk en een paar aangrenzende huizen.

Anna was midden in de nacht wakker geworden door een paar ongewone geluiden. Stil gleed ze het bed uit en keek uit het deurtje van de hut naar buiten. Ze huiverde in de koude nacht. Er was niets te zien, de geluiden kwamen van de overkant van de Rijn. Zacht deed ze het deurtje weer dicht.

Jan draaide zich met veel lawaai om, praatte onverstaanbaar in z'n slaap en sliep weer.

Snel trok Anna haar jongenskleren aan en glipte naar buiten. De poes had haar warme plaatsje in het bed al ingenomen.

Buiten rende ze naar het rietnest en tuurde naar de overkant. Zwarte schimmen trokken in lange rij over de hoge Rijndijk. Paarden en mannen zag ze, geschut en hoge karren. Het leger was in opmars! In ademloze spanning keek Anna naar die lange rij mannen en beesten, op weg naar de oorlog. Daar herkende ze zelfs de kar van Mina!

Dat betekende dat het onderdeel van sergeant Pauw ook mee optrok en dat ze Jan niet meer meetelden. Anna kon niet weten, dat het aan Mina's invloed te danken was, dat men in de verwarring van de onverwachte opmars Jan had laten zitten.

Terwijl ze zo naar het langstrekkende leger keek werd Anna er vreselijk opgewonden van. Even stond ze in tweestrijd. Zou ze Jan wakker maken? Zou ze met het leger meegaan? Dan wist Jan niet waar ze was.

Ze zat al in haar roeibootje. Morgenochtend was ze immers weer thuis. Jan zou niet eens merken dat ze weg geweest was.

Met de wind achter, schoot ze over het water. Het leger kon ze niet meer zien, doordat de dijk er tussen zat. Staande in haar bootje, had ze er wel over heen kunnen kijken, maar ze kon zo op het geluid wel zeggen, waar de troepen ongeveer waren. Ze haalde het langzaam oprukkende leger in. Van de hoge Rijndijk af, kon natuurlijk niemand het kleine roeibootje ver weg in het ondergelopen land zien.

De voortmarcherende soldaten hadden het trouwens veel te druk met zichzelf. Sinds de gevechten bij Hoenkoop was het hun eerste actie en nu leek het menens te worden. Er mocht niet gepraat worden en iedereen was met eigen gedachten bezig tijdens de opmars door het stille land.

Op een paar kilometer van Woerden verstopte Anna haar bootje en ging te voet verder. Het land bij 's Gravensloot en langs de Kamerikse

ring stond wel grotendeels onder water, maar er waren enkele droge paden, die de mensen uit de streek goed kenden.

Een Franse post ten noorden van Woerden bleek verlaten te zijn.

Anna liep om Woerden heen, tot een brede bocht in de Oude Rijn. Ongezien passeerde ze een schutsluis. Ze dacht er juist over om weer terug te gaan, toen haar aandacht werd getrokken door een fantastisch schouwspel verderop langs het water. Bij het licht van flambouwen waren honderden Staatse soldaten daar stellingen aan het bouwen. Zowel op de hoge als op de lage oever heerste een koortsachtige activiteit. Honderden lange palen werden diep in de grond geslagen om er een borstwering van te maken.

Over de lage Rijndijk naderde Anna nieuwsgierig.

Ondanks het nachtelijk uur waren er meer toeschouwers. De belangstelling verminderde snel toen bevelhebber Van Zuylenstein opdracht gaf de mannen uit het publiek aan het werk te zetten in de stelling. Ook Anna verdween in het duister.

Terug bij de sluis, zag ze in de verte de beschieting van Woerden beginnen. Even later brandde de toren. Voor de talrijke toeschouwers bij de sluis, leek het alsof de brand het gevolg was van de beschieting. Het werd al dag, maar iedereen bleef toekijken.

Anna wilde het allemaal nog beter zien. Ze trok met een boog om de stelling van Van Zuylenstein heen. Ze wilde proberen via de Klein Jannenbrug aan de overkant te komen. Dan moest het een klein kunstje zijn om achter de kanonnen te komen en de beschieting van die kant af te bekijken.

Terwijl de beschieting al aan de gang was, bracht de prins van Oranje zijn troepen in stelling bij de Leidse poort. Een aantal huizen buiten de poort werd bezet.

Mina zette haar kar tussen twee van die huizen in. Voorlopig zag het er nog niet naar uit dat er aan deze kant veel te vechten viel. Ze dacht heel praktisch: ‘Geen dorstiger soldaat, dan een bange soldaat.’

Mocht er geschoten worden, dan stond ze tussen de huizen tamelijk veilig. Kwam het tot een snelle intocht, dan was ze als een van de eersten in de stad, en dan viel er allicht iets te ‘vinden’.

Liep het verkeerd, dan was de marketentster het eerst weg en een knappe

Fransman die haar oude knol dan nog in zou halen. Aldus deed Mina goede zaken zonder onnodig risico.

Bij de Klein Jannenbrug merkte Anna dat ze er niet overheen kon. Alle toegangen waren afgezet. De soldaten maakten een nerveuze indruk. Er waren geruchten dat de Fransen vanuit Utrecht in opmars waren om Woerden te ontzetten. Dan zou deze oostelijke post het zwaar te verduren krijgen en dat maakte iedereen bang.

De palissade was nog lang niet klaar. Oud en jong werd uit de polder gehaald en gedwongen om voor de soldaten te werken. Anna slaagde er maar ternauwernood in om te ontsnappen. Ze zwierf nog enige tijd doelloos door de polder. Toen ze laat in de middag terug wilde gaan naar haar bootje, bleek dat niet meer te kunnen. Vanuit het noorden naderden grote eenheden Franse ruiterij. Die sneden haar de weg af naar het westen.

Anna week terug, maar de ruiters kwamen snel dichterbij. Het was duidelijk dat ze over de lage Rijndijk een aanval zouden ondernemen op de Staatse troepen bij de Klein Jannenbrug.

Daar had nog niemand het naderend gevaar bemerkt, want de ruiters werden door de sluis en een molen aan het oog onttrokken.

Anna, veel verder in de polder, zag ze wel.

Ze rende zo hard ze kon naar de Klein Jannenbrug en schreeuwde: ‘De Fransen komen! Daar!’

Iedereen keek in de aangewezen richting. In vliegende haast trachtte men aan die kant een verdediging in orde te maken. Er was nog niets klaar, omdat de aanval in de eerste plaats van de kant van Utrecht verwacht was.

Anna wilde weer weglopen, maar het was al te laat. De Fransen waren nog maar enkele honderden meters van de stelling. Van weerskanten begonnen ze te schieten. Anna vluchtte een huis binnen. Vlak boven haar hoofd knalde een ruit kapot. Ze dook weg onder een tafel in de keuken. Even bleef het stil. Toen knalden de schoten weer, dichterbij dit keer.

Er klonk geschreeuw, gegil, gejammer.

Anna kroop onder de tafel vandaan om naar buiten te kijken. Een ogenblik zag ze de woeste, vechtende troepen. Met getrokken sabel stormden de Franse ruiters op de Staatse troepen in. Het was een

bijsterend tafereel. Slechts enkele seconden zag Anna dit alles. Kogels knalden door de keukenruit en Anna vluchtte in de hoek. Door de open deur zag ze op de dijk soldaten in wilde angst wegrennen.

Een ruiter sabelde een jonge soldaat neer, vlak voor de deur. De jongen bleef liggen. Anna kroop naar hem toe. Ze slaagde er met grote moeite in hem binnen te halen. Kogels floten in het rond, maar niemand scheen op hun tweeën te letten. De vluchtenden en de achtervolgers stormden het huis voorbij. De soldaat bloedde uit een diepe hoofdwond.

Anna keek radeloos om zich heen. Ze trapte een deur open en zag een kamer met twee bedsteden. Gebukt rende ze naar de bedstede die het verst van het raam af was en rukte er een laken af. Driftig scheurde ze het in repen. Waar dat niet lukte, sneed ze met de dolk van Mina, die voor het eerst gebruikt werd. Terug bij de soldaat werd ze bijna misselijk van het bloed. Ze beet haar tanden op elkaar, pakte een emmer water en begon de jongen te wassen en te verbinden. Hij lag bleek en stil, kreunde zwak en huilde. Het bloeden hield niet op. Met nieuwe repen linnen probeerde Anna het nog eens.

Buiten klonk meer rumoer. Van de overkant zetten de Staatse troepen een

tegenaanval in en wonnen terrein. De ademhaling van de soldaat werd zwakker. Hij probeerde iets te zeggen. Anna gaf hem te drinken. Hij glimlachte zwak, pijnlijk. Weer probeerde hij iets te zeggen. Anna knikte hem toe en zei: ‘Hou je maar heel rustig, dan komt het wel goed.’

Buiten klonk luid gejuich. De Fransen vluchtten. De stelling was behouden. In het huis zakte het hoofd van de jonge soldaat in de schoot van Anna. Hij stierf zonder een woord te zeggen.

Lange tijd bleef Anna bij hem zitten. Ze wist niet wat ze doen moest. Tenslotte haalde ze maar een deken en legde die over de dode heen. Ze verwachtte dat er wel iemand zou komen kijken waar de soldaat gebleven was. Niemand keek echter naar hem om.

Anna stond wat verloren in het vreemde huis. Het leek allemaal zo onwezenlijk. Zij was verbaasd dat ze zo weinig ontroerd was. Eigenlijk voelde ze vooral dat ze razende honger had. In de keuken was van alles te vinden. Pas toen de avond viel, durfde ze naar buiten te komen. Aan een schildwacht meldde ze dat er een dode in het huis lag. Daarna verdween ze de polder in.

Hoofdstuk 17