• No results found

Mogelijke verklaringen verschil hypothese en analyse orkesten

In document WIE BETAALT, BEPAALT? (pagina 98-104)

6. DISCUSSIE

6.3. Mogelijke verklaringen verschil hypothese en analyse orkesten

6.3. Mogelijke verklaringen verschil hypothese en analyse orkesten

Deze paragraaf bevat mogelijke verklaringen voor de verschillen tussen de hypothese en de analyse van de gegevens van de orkesten. Allereerst wordt ingegaan op de verschillen die gevonden zijn bij de analyse van de geuite waarden, vervolgens worden verschillende mogelijke verklaringen gegeven voor het ontbreken van verschillen tussen het repertoire van Nederlandse en Amerikaanse orkesten. Bij deze verklaringen wordt er vanuit gegaan dat het meetinstrument adequaat is en er daadwerkelijk geen groot verschil in repertoire is tussen Nederlandse en Amerikaanse orkesten. In dit onderzoek is ook niet uit te sluiten welke verklaringen er daadwerkelijk voor de uitkomsten gezorgd hebben, hiervoor is vervolgonderzoek nodig. In paragraaf 6.4 wordt uitgebreid ingegaan op het vervolgonderzoek dat nodig is om alle vraagtekens die naar aanleiding van dit onderzoek blijven bestaan, weg te nemen.

6.3.1. Verschillen in geuite waarden

Opvallende uitkomsten zijn dat de Amerikaanse orkesten ten opzichte van de Nederlandse orkesten relatief veel civiele waarden uiten en dat de Nederlandse orkesten juist relatief veel waarden van faam uiten. Nederlandse orkesten zouden een relatief laag aantal civiele waarden, zoals educatie en doelgroepenprogramma’s, kunnen uiten, omdat deze redelijk vanzelfsprekend zijn voor de Nederlandse orkesten. De orkesten hebben allemaal educatie en doelgroepenprojecten, maar deze worden niet breed uitgemeten. De Amerikaanse orkesten doen dit juist wel, vooral op hun website. Waarschijnlijk is het voor patronen belangrijk om te weten dat er met hun geld ook dingen worden gedaan die goed zijn voor de samenleving. Volgens de gestelde hypothese zijn civiele waarden vooral van belang voor de niet-publieke instellingen, maar waarschijnlijk zijn ze ook van belang voor andere private patronen. Dit wijst er op dat de private geldschieters in de Verenigde Staten het bewaken van het algemeen belang als een reden zien om geld te geven. Ze willen zich inzetten voor organisaties die bijdragen aan de maatschappij en daarom zouden civiele waarden ook bij Amerikaanse orkesten van

groot belang kunnen zijn. Dit is een cultuurverschil met Nederlandse patronen. In Nederland worden de civiele waarden nog voornamelijk behartigd door de overheid. Dit komt overeen met de bevindingen van Renée Steenbergen, die stelt dat de Amerikaanse private patronen gewend zijn om aan kunst en cultuur te geven en dat dit ook van ze verwacht wordt. De private patronen komen op voor de maatschappelijke belangen, omdat de overheid dat niet in alle gevallen doet. Nederlandse instellingen, private patronen en sponsoren zijn gewend dat de overheid activiteiten van maatschappelijk belang financiert en volgens Steenbergen zal deze instelling in Nederland veranderd moeten worden, omdat in Nederland de overheid steeds minder geld wil steken in kunst en cultuur. Het hoge aantal waarden uit de wereld van faam in de Nederlandse jaarverslagen kan te maken hebben met de competitie om subsidie die er de laatste jaren is. Dit kan verklaard worden op basis van de veldtheorie van Bourdieu: Er is minder economisch kapitaal beschikbaar, dus er moet strijd geleverd worden om een gevestigde positie in het veld. Om meer economisch en cultureel kapitaal te vervaardigen, proberen de orkesten om meer symbolisch kapitaal op te bouwen, namelijk prestige en erkenning. Als het lukt om meer symbolisch kapitaal op te bouwen dan de andere orkesten die ook in de competitie zijn voor de subsidie, kan dit symbolisch kapitaal omgezet worden in cultureel en economisch kapitaal. Dus door bekendere dirigenten en solisten te hebben en meer succesvol te zijn, hopen de orkesten gezien te worden als belangrijke speler in het veld en daardoor (meer) subsidie te krijgen. In de Verenigde Staten hoeft er op dit moment door de onderzochte orkesten wellicht minder strijd geleverd te worden voor een plek in het veld, omdat de orkesten niet afhankelijk zijn van een overheid die de subsidies terugdringt. Natuurlijk moeten de Amerikaanse orkesten ook hun plek in het veld veilig stellen, maar wellicht is het voor hen belangrijker om individuele patronen en sponsoren aan zich te binden met civiele, domestieke en projectwaarden. Dit zijn waarden waarmee de orkesten patronen aan zich binden en met hen een relatie aangaan, waardoor meer sociaal kapitaal ontstaan. Daaruit kan ook weer economisch kapitaal ontstaan.

Het verschil tussen de geuite waarden in de jaarverslagen en op de websites heeft waarschijnlijk te maken met de doelgroep die wordt aangesproken. Duidelijk is dat de Nederlandse orkesten hun jaarverslag voornamelijk gebruiken om zich te verantwoorden naar de subsidiegevers. Er worden veel waarden uit de wereld van de inspiratie en de markt gebruikt, wat de Nederlandse overheid belangrijk vindt. Het aantal civiele waarden is wat laag, maar dat is in de alinea hiervoor uitgelegd. Het is waarschijnlijk dat de Amerikaanse orkesten het jaarverslag vooral gebruiken voor verantwoording naar sponsoren en niet-publieke instellingen, omdat de markt, faam en inspiratie hoog zijn, maar de domestieke waarden veel minder hoog. De domestieke waarden zijn juist van belang voor de individuele patronen en komen dus vaker voor op de websites, voornamelijk in het deel over mogelijkheden van financiële ondersteuning, dat elk orkest heeft.

Er zijn dus verschillen tussen de theorie en het empirische onderzoek bij de waarden die de orkesten uiten, maar deze verschillen zijn goed te verklaren. Met grote waarschijnlijkheid kan geconcludeerd

worden dat de vorm van financiering daadwerkelijk invloed heeft op de waarden die geuit worden, wat betekent dat de theorie over de invloed van financiering op waardesystemen overeenkomt met de praktijk. De orkesten gebruiken dus bewust of onbewust waarden die hun geldschieters belangrijk vinden in hun legitimeringen.

6.3.2. Beslissingen over repertoire

Als er vanuit gegaan wordt dat het onderzoeksinstrument het repertoire correct onderzocht heeft, kan geconcludeerd worden dat er geen grote verschillen zijn tussen het repertoire van Nederlandse en Amerikaanse orkesten. Op basis van de theorie over de invloed van financiering was verwacht dat er wel degelijk verschil zou zijn tussen die muziek die dominant publiek gefinancierde orkesten programmeren en het repertoire van de dominant privaat gefinancierde orkesten. De analyse van de geuite waarden van de orkesten laat zien dat er op dat gebied wel rekening wordt gehouden met de geldschieters. Hoe kan dit ontbreken van het verschil verklaard worden?

Een mogelijke verklaring is dat de beslissingen over de uiting van waarden en het repertoire op een verschillende manier en door verschillende mensen genomen wordt. De organisatie van professionele symfonieorkesten bestaat altijd uit een zakelijke staf en een artistieke staf. Throsby zei in zijn boek The

Economics of the Performing Arts dat bij orkesten beslissingen over het repertoire gemaakt worden door

het management, de artistieke directeur én de belangrijkste artiesten, dus de dirigenten en solisten.201

Ook uit het boek Lekker Gespeeld over het Radio Filharmonisch Orkest blijkt dat bij de beslissingen over het repertoire veel komt kijken. Als de beslissingen die de genomen worden door de staf van orkesten in de veldtheorie van Bourdieu geplaatst worden, is te zien wat een mogelijke verklaring van dit verschil is. De zakelijke leiding van een orkest, die verantwoordelijk is voor het maken van jaarverslagen, updaten van websites, maar ook de financiële zaken van het orkest, probeert de positie van het orkest in het veld te versterken door voldoende kapitaal op te bouwen. Omdat er schaarste is aan geld, zeker in de kunstwereld, zullen de zakelijk leiders zich ook richten op het binnenhalen van voldoende economisch kapitaal. Dit kunnen zij op verschillende manieren doen, namelijk door veel cultureel kapitaal te verzamelen en dit te transformeren in economisch kapitaal of het symbolische of sociale kapitaal gebruiken om economisch kapitaal te verkrijgen, maar het is voor hen ook mogelijk om zich direct op het economische kapitaal te richten. Uit de analyse van de geuite waarden van de orkesten blijkt dat met deze teksten geprobeerd wordt meer kapitaal te verzamelen, zodat er voldoende economisch kapitaal is om gevestigd te blijven in het kunstveld. In het subveld van de beperkte kunstproductie is er echter weerstand tegen de focus op economisch kapitaal, omdat hierdoor de autonome positie van de kunstenaar aangetast wordt. De artistieke medewerkers, dirigenten en orkestmusici zullen focussen op het vergaren van meer cultureel kapitaal, omdat dit de belangrijkste vorm van kapitaal is in het subveld. Met een goede positie in het veld, komt het

201 David Throsby en Glenn Withers, The Economics of the Performing Arts, (London: Edward Arnold (Australia) Pty Ltd, 1979), 11.

economische, sociale en symbolische kapitaal vanzelf. Focussen op economisch kapitaal kan echter de positie in het veld van de beperkte kunstproductie verslechteren en daarmee ook zorgen voor minder economisch, sociaal en symbolisch kapitaal. Dit betekent dat de artistieke staf zich autonoom wil opstellen en geen invloed van economisch kapitaal en dus van de geldschieters toelaat in de beslissingen voor het repertoire.

Een verklaring voor de uitkomsten kan dus zijn dat de zakelijke staf wel degelijk rekening houdt met de geldschieters en dat uit zich in de geuite waarden van de orkesten. Bij keuzes over het repertoire, die gemaakt worden door artistieke staf, dirigenten, muzikanten en/of anderen, wordt rekening houden met geldschieters juist veracht en gaat het voornamelijk om het verkrijgen van zoveel mogelijk cultureel kapitaal om de positie in het veld te verstevigen. Om meer inzicht te krijgen in de wijze waarop het repertoire tot stand komt en of deze verklaring juist is, zou verder onderzoek gedaan moeten worden.

6.3.3. Globalisering kunstwereld

Een andere mogelijke verklaring voor grote overeenkomst tussen het repertoire van Nederlandse en Amerikaanse orkesten is de globalisering van de kunstwereld. Zoals in paragraaf 3.3 al omschreven werd, is de wereld van de klassieke muziek en dus ook die van symfonieorkesten erg internationaal gericht. Conservatoria hebben studenten van over de hele wereld en de studenten worden gestimuleerd om ook te studeren in het buitenland. De muziek die gespeeld wordt, wordt dus ook over de hele wereld meegenomen door de studenten en op de conservatoria wordt de muziek uitgewisseld. Ook dirigenten zijn niet meer gebonden aan één orkest in één land, maar dirigeren vaak orkesten over de hele wereld. Het vroegere beeld van een chef-dirigent die twintig weken van het seizoen een orkest dirigeerde bestaat niet meer, veel chef-dirigenten staan nu zes tot zeven weken voor een orkest en de rest van het seizoen dirigeren ze andere orkesten. Dit is onder andere mogelijk door de steeds sneller en goedkoop wordende vormen van vervoer. Musici en dirigenten over de hele wereld zijn dus bekend met ongeveer hetzelfde repertoire.

Een andere ontwikkeling is dat het steeds gemakkelijker is muziek te verspreiden over de hele wereld door middel van het internet. Niet alleen kan iedereen muziek downloaden, maar het is ook mogelijk om cd’s te bestellen van bijvoorbeeld Amazon.com. Deze veel gebruikte online webwinkel biedt

muziek meer dan 91.000 cd’s aan in het genre klassieke muziek.202 Het publiek uit Nederland heeft dus

de mogelijkheid om dezelfde muziek te luisteren als het Amerikaanse publiek en omdat het publiek over de hele wereld de mogelijkheid heeft dezelfde muziek te luisteren, worden de culturele verschillen tussen de landen kleiner. Als de verschillen in smaak tussen het publiek kleiner worden door de globaliserende muziekwereld en muzikanten en dirigenten door hun opleiding zeer

202Amazon.com, Music > Classical, ‚Amazon.com‛,

http://www.amazon.com/Classical-Music-Composers-Alphabetically/b/ref=amb_link_7098322_1?ie=UTF8&node=5338&pf_rd_m=ATVPDKIKX0DER&pf_rd_s=browse&pf_rd _r=0YFR3JQ43JNNWY9BC6B3&pf_rd_t=101&pf_rd_p=1273463602&pf_rd_i=85 (geraadpleegd op 27-1-2012).

internationaal gericht zijn, zou dit ook kunnen betekenen dat de verschillen in het repertoire van de orkesten tussen verschillende landen kleiner wordt.

6.3.4. Aard klassieke muziek

Een derde mogelijke verklaring voor de afwezigheid van verschil tussen het repertoire van Nederlandse en het Amerikaanse orkesten kan gevonden worden in de aard van klassieke muziek. In het boek Denken over Kunst; Een inleiding in de kunstfilosofie van Van den Braembussche schrijft hij over formalisme, een stroming in de kunstfilosofie die ‚het kunstwerk alleen beoordeeld wil zien vanuit maatschaven die zuiver artistiek zijn. Het gaat om het kunstwerk als onafhankelijk, onherleidbaar,

autonoom verschijnsel, dat op zijn intrinsieke waarden moet worden bekeken.‛203 De eerste keer dat

het formalisme voorkwam in het denken over kunst was in de muziekesthetica en dat is volgens vele kunstfilosofen logisch te verklaren: ‚Muziek (is) de meest gegenstandlose (letterlijk: de meest

voorwerpsloze) onder de kunsten.‛204 Hiermee wordt bedoeld dat muziek van alle kunsten het minst

geschikt lijkt om de werkelijkheid weer te geven. ‚In muziek voert daarom de vorm de boventoon.‛205

Het is natuurlijk niet zo dat muziek nooit naar de werkelijkheid verwijst, in programmatische muziek gebeurt dit soms zelfs heel letterlijk. De Weense musicoloog en muziekcriticus Eduard Hanslick publiceerde in 1854 Vom Musikalisch-Schönen. Hij beweert in dit boek dat er bij muziek geen scheiding is tussen vorm en inhoud, dat muziek niet tot expressie of tot nabootsing in staat is. Zijn verklaring daarvoor is dat ‚de muziek een geheel eigen taal is, die op niets ander berust dan haar eigen vorm en

middelen.‛206 Deze taal is volgens Hanslick autonoom, dus kan niet in begrippen of beelden worden

omgezet.207 Hij beweert daarom dat muziek met woorden, titels, programmatische muziek en opera

wel gemaakt mogen worden, maar dat dit geen zuivere vormen van muziek zijn.208 Op Hanslicks

theorie is echter wel kritiek geweest, want Hanslick onderschat de mate waarin elke kunstvorm een eigen taal creëert die symbolisch van aard is, bijvoorbeeld een gedicht zonder titel of een abstract schilderij. Ook is de kritiek dat er te weinig aandacht is voor de expressie in klassieke muziek. Kunstfilosofe Susanne Langer zet in de jaren ’60 van de twintigste eeuw de symbooltheorie tegenover de theorie van Hanslick. Deze theorie gaat er vanuit dat zintuigelijke impressies altijd in eerste instantie symbolen zijn, zij zijn een teken van iets anders en zij ‚spreken slechts een taal in de mate

waarin zij geïnterpreteerd worden. Als zodanig of op zichzelf betekenen ze helemaal niets.‛209 Zij past

semiotiek toe op alle tekensystemen, niet alleen de verbale taal. Volgens Langer heeft elke taal symbolen die een persoon kan interpreteren. De taal van de muziek gebruikt zijn eigen symbolen om emoties uit te drukken. Toch is het zo dat muziek iemand emoties kan laten ervaren of ontdekken die

203 A.A. van den Braembussche, Denken over Kunst; Een inleiding in de kunstfilosofie, derde druk, (Bussum: Uitgeverij Coutinho b.v., 2003), 88. 204 Ibid., 90. 205 Ibid. 206 Ibid., 94. 207 Ibid., 95. 208 Ibid. 209 Ibid., 126.

hij of zij van te voren niet kende en niet in woorden uit te drukken zijn. Ook is de kritiek op Langers theorie dat muziek alle kenmerken geeft van echte symboliek, behalve dat er bij muziek geen ‚vaste betekenis-inhoud‚ bestaat. Duidelijk is dat muziek zich op dit punt onderscheid van andere kunstvormen. De vorm van de muziek en de betekenis die het heeft zijn niet direct met elkaar verbonden. Dit betekent ook dat muziek geen waarden uit die te vertalen zijn in een politieke, economische, sociale, enz. betekenis. Dit is een groot verschil met andere kunstvormen, bijvoorbeeld theater, waarbij zelfs een werk van Shakespeare, dat in de 16e eeuw geschreven is in totaal andere sociale en politieke omstandigheden, door de interpretatie die een regisseur toch waarden kan uiten over de hedendaagse maatschappij. De toneeltekst van Shakespeare, Brecht of Tsjechov kunnen door de interpretatie van de regisseur en de enscenering en de manier van acteren een andere betekenis krijgen voor de bezoeker en andere waarden uiten.210 De vorm van een toneelstuk en de gebruikte symboliek, heeft dus invloed op betekenis die de toeschouwer uit het werk haalt.

De keuze voor het onderzoeken van symfonieorkesten was mede ingegeven door het idee dat bij de interpretatie van een muzikaal werk er geen grote veranderingen optreden in het gebied van betekenis of waarden. Als een orkest een Mozart of Rachmaninoff gaat spelen, is er verschil in interpretatie en kwaliteit tussen de orkesten, maar een bezoeker zal geen totaal verschillend stuk krijgen als hij een Mozart of Rachmaninoff van een ander orkest gaat beluisteren. Dit maakt een kwantitatieve analyse van het werk makkelijker dan hetzelfde onderzoek bij bijvoorbeeld theater. Een Shakespeare kan vele verschillende uitvoeringspraktijken hebben, conservatief of juist heel vernieuwend zijn, en daarbij verschillende waarden uiten. Om dit onderzoek bij theater uit te voeren, is meer kennis van de inhoud van een werk nodig en is alleen de titel en auteur niet genoeg. De aard van de klassieke muziek, dus de afwezigheid van grote verschillen tussen de inhoud van bijvoorbeeld Symfonie nr. 3 van Beethoven door twee verschillende orkesten, zou ook een reden kunnen zijn van de afwezigheid van grote verschillen in het repertoire tussen de verschillende landen. Omdat de taal van de muziek geen directe link naar een betekenis heeft, zal de muziek ook geen bepaalde geldschieters aantrekken of afstoten. Een populaire individuele patroon hoeft niet bang te zijn dat de waarden die een muziekstuk uitstraalt een negatieve impact op zijn of haar imago hebben, omdat de artistieke taal van muziek geen directe link naar een bepaalde betekenis heeft en dus geen sociale, politieke, economische waarden uitstraalt die de patroon zouden kunnen afschrikken. Hetzelfde geldt andersom: patronen die het van belang vinden dat een werk maatschappijkritisch is of bepaalde thema’s of waarden vertegenwoordigt, zullen geen verschillen vinden tussen orkesten en hen daarom niet meer of minder geld geven.

Als de theorie over patronen die geld geven om de waarden die een kunstwerk uitstraalt niet van toepassing is op klassieke muziek, is een groot deel van de theorie over de invloed van het soort financiering op het repertoire niet meer houdbaar. Natuurlijk gelden sommige delen van de theorie nog wel, bijvoorbeeld de diversiteit in het repertoire om de muziek ‘levend’ te houden en het hebben

210 Hans van Maanen, Het Nederlandse toneelbestel van 1945 tot 1995, (Amsterdam: Amsterdam University Press, 1997), 23-31.

van premières omdat deze veel aandacht en netwerkmomenten opleveren, maar dat sommige geldschieters alleen ‘veilig repertoire’ willen, vanwege de waarden die een kunstwerk kan uiten, is bij klassieke muziek niet van toepassing. Dit betekent dat de theorie van Balfe en deels Van Maanen over de invloed van financiering van kunst niet op dezelfde manier geldt voor klassieke muziek.

Bij patronage is ook de kwaliteit van een orkest of een uitvoering van belang, omdat een tegenvallende uitvoering ook kan afstralen op de patronen. De kwaliteit van het gespeelde werk is echter niet meegenomen in dit onderzoek. Natuurlijk zeggen de orkesten in hun jaarverslagen en op hun websites dingen over de kwaliteit van hun uitvoeringen, maar dit zijn teksten die door de orkesten zelf zijn opgesteld, dus deze zijn altijd positief. Om te onderzoeken of orkesten met een hoge kwaliteit

In document WIE BETAALT, BEPAALT? (pagina 98-104)