• No results found

Aanbevelingen verder onderzoek

In document WIE BETAALT, BEPAALT? (pagina 104-116)

6. DISCUSSIE

6.4. Aanbevelingen verder onderzoek

De uitkomst van het onderzoek bij Amerikaanse en Nederlandse orkesten is dat er een verschil is tussen de waarden die geuit worden door de orkesten dat te verklaren is door de verschillende soorten geldschieters, maar dat er geen verschil is in het repertoire van de orkesten. Het ontbreken van het verschil kan twee dingen betekenen: het onderzoek naar het repertoire is niet adequaat gedaan of er is daadwerkelijk geen verschil. Om de juiste conclusie hierover te trekken is vervolgonderzoek nodig. Vervolgonderzoek kan uitwijzen wat de verklaring is van het soortgelijke repertoire bij Nederlandse en Amerikaanse orkesten. Daarnaast kan op basis van vervolgonderzoek ook de juistheid van de verschillende theorieën over de invloed van financiering op kunst beter worden getoetst.

Allereerst is vervolgonderzoek nodig om te toetsen of de analyse van het repertoire op een juiste manier is gedaan. De eerste vraag is of het een correcte keuze is geweest om orkesten uit Nederland en de Verenigde Staten te vergelijken, omdat er verschillen zijn in schaalgrote tussen de twee landen en het publieksbereik van de orkesten. Door vervolgonderzoek te doen waarbij het repertoire van bijvoorbeeld orkesten uit meer Europese (grotere) landen met het repertoire van Amerikaanse orkesten wordt vergeleken, kunnen orkesten met een vergelijkbaar publieksbereik met elkaar vergeleken worden. Ook is het mogelijk om een grotere steekproef te doen, dus meer orkesten uit meer verschillende landen met elkaar vergelijken, zodat de uitkomsten van het onderzoek significanter zijn. Een andere manier om te toetsen of het repertoire correct geanalyseerd, is een genuanceerdere indeling van het repertoire. Ook zouden de verschillen statistisch onderzocht kunnen worden om de significantie van hypotheses te onderzoeken.

Als op basis van vervolgonderzoek blijkt dat de analyse van het repertoire juist was en er daadwerkelijk geen verschillen in repertoire zijn tussen dominant publiek of dominant privaat

gefinancierde orkesten, kan verder onderzoek gedaan worden naar de verklaring hiervan. De mogelijke verklaringen uit paragraaf 6.3 kunnen op verschillende manieren getoetst worden. Ten eerste zou er diepgaander onderzoek gedaan moeten worden naar het beslissingsproces rondom het repertoire. Welke actoren hebben er invloed op de werken die gespeeld gaan worden? Welke processen leiden tot de uiteindelijke repertoirekeuzes? En welke argumenten en legitimeringen worden er gebruikt voor de programmering van de werken? Om dit te onderzoeken zou geobserveerd kunnen worden bij vergaderingen van de staf van het orkest over dit onderwerp en er zouden diepte-interviews gehouden kunnen worden met betrokkenen. Hieruit zou afgeleid kunnen worden of er rekening gehouden wordt met de geldschieters of dat de beslissingen over repertoire hier niet door beïnvloed worden. In dat geval zou de theorie van Balfe, Abbing en Van Maanen over de invloed van financiering in het geval van het repertoire van symfonieorkesten ontkracht kunnen worden. De zakelijke staf houdt in dat geval wel rekening met de geldschieters, wat te zien is aan de geuite waarden van de orkesten, maar de artistieke staf gaat zijn eigen gang onafhankelijk van de invloed van geldschieters.

Wat in dit onderzoek niet is meegenomen is of de kwaliteit van de concerten van een orkest invloed heeft op de financiering en de mate waarin de ervaring van de bezoekers uitdagend of comfortabel was. De kwaliteit van orkesten zou bijvoorbeeld gemeten kunnen worden aan de hand van recensies, omdat recensies de publieke graadmeter van kwaliteit zijn. Het zou kunnen zijn dat de keuze van patronen niet afhangt van de samenstelling van genres of veel- of weinig gespeeld werk, maar van de kwaliteit van het gespeelde werk. Ook kunnen de kwaliteit en de ervaringen van de bezoekers met publieksonderzoek onderzocht worden.

Een ander interessant onderzoek dat in deze scriptie niet uitgebreid aan de orde is geweest, zijn de redenen van patronen om orkesten geld te geven. Is in Amerika de geefcultuur daadwerkelijk anders en uitten de orkesten veel civiele waarden omdat de private patronen het algemeen maatschappelijk belang bewaken? En wat zijn redenen van Nederlandse private patronen op geld te geven? Hieruit zou afgeleid kunnen worden of het repertoire van belang is bij de beslissing om geld te geven. Ook zouden de orkesten, als er meer bekendheid is over de redenering achter de patronage, hier gebruik van kunnen maken. Het boek De Nieuwe Mecenas van Renée Steenbergen geeft hierop een goede inleiding.

CONCLUSIE

Welke verschillen zijn er tussen dominant private en publieke gefinancierde professionele symfonieorkesten op het gebied van repertoire en geuite waarden? En zijn deze verschillen terug te voeren op deze financiering? Dat

zijn de vragen waarop in dit onderzoek een antwoord gezocht is. Op basis van theorie over de invloed van financiering, waardesystemen en repertoire zijn duidelijke hypotheses opgesteld over het verschil in waarden en repertoire van symfonieorkesten die dominant publiek of dominant privaat gefinancierd worden.

Geconcludeerd kan worden, op basis van het onderzoek bij Nederlandse en Amerikaanse symfonieorkesten, dat er een duidelijk verschil is in geuite waarden tussen de twee soorten financiering. Orkesten die dominant publiek gefinancierd zijn richten zich voornamelijk op waarden uit de geïnspireerde en de civiele wereld. Ook komen de wereld van de markt en de wereld van de faam regelmatig voor. Orkesten die voornamelijk private financiering als inkomsten hebben, uiten voornamelijk waarden uit de wereld van de faam en de domestieke wereld, maar ook de markt-, project- en civiele wereld komen regelmatig voor. Opvallend aan deze uitkomsten is dat dominant publiek gefinancierde orkesten ook veel waarden uit de wereld van de faam uiten. Dit kan verklaard worden op basis van de teruggang in subsidie van de overheid, waardoor de orkesten om de subsidie moeten strijden. Door veel waarden van faam te uiten laten de orkesten zien dat ze gewaardeerd en erkend worden en hun plek in het veld verdienen. Op deze manier proberen ze de geldschieters te overtuigen dat het belangrijk is om hun orkest geld te geven. Een andere opvallende uitkomst is het hoge aantal civiele waarden bij de legitimeringen van de dominant privaat orkesten. Dit kan verklaard worden op basis van de verschillende geefculturen. In Amerika is het voor private patronen van belang om bij te dragen aan het maatschappelijk belang en daarom laten orkesten zien wat zij betekenen voor de maatschappij. In landen waar de overheid van oudsher zorg draagt voor de financiering van maatschappelijk belangrijke instellingen, zijn patronen en instellingen het niet gewend om dit als argument van patronage te gebruiken.

Het onderzoek naar het repertoire van dominant publiek en privaat gefinancierde orkesten laat geen grote verschillen zien tussen het soort muziek dat gespeeld wordt. Dit kan betekenen dat het meetinstrument niet adequaat is of dat er daadwerkelijk geen grote verschillen in repertoire zijn. OP basis van de analyse van het meetinstrument in hoofdstuk 6.2 kan geconcludeerd worden dat het waarschijnlijk is dat het meetinstrument adequaat is en dat er geen grote verschillen zijn tussen het repertoire van voornamelijk publiek en voornamelijk privaat gefinancierde orkesten, terwijl dit wel verwacht werd op basis van de theorie. Verklaringen voor het ontbreken van het verschil kunnen gevonden worden in het beslissingsproces over het repertoire, de globaliserende kunstwereld en de aard van klassieke muziek. Wat betekent deze uitkomst voor de theorie, de orkesten en de patronen? Als er geen verschil is in repertoire tussen dominant publiek en dominant privaat gefinancierde symfonieorkesten, wat betekent dat dan voor de theorie over de invloed van financiering op de

inhoud van kunst? Balfe, Abbing en Van Maanen stellen allemaal dat financiering invloed heeft op de inhoud van de kunst. Balfe schrijft dat private patronen en sponsoren altijd invloed uitoefenen op het artistieke proces, omdat de kunstinstellingen zich aanpassen aan de wensen en waarden van de patroon. Abbing stelt dat subsidie ervoor zorgt dat kunstenaars zich richten op de vraag van de overheid en Van Maanen stelt dat private financiering zorgt voor comfortabele vormen van kunst, terwijl een kunstenaar met subsidie de vrijheid heeft om uitdagende kunst te maken. Al deze uitspraken kunnen, mits het onderzoeksinstrument adequaat is, verworpen worden wat betreft de invloed van financiering op het repertoire van professionele symfonieorkesten. De stelling Wie betaalt,

bepaalt klopt dus niet wat betreft repertoire van symfonieorkesten.

Verklaring hiervoor kunnen de manier waarop het repertoire tot stand komt zijn, de globaliserende wereld van de klassieke muziek en/of de aard van klassieke muziek. Deze verklaringen zijn uitgewerkt in paragraaf 6.3. Om met zekerheid te stellen welke verklaring of verklaringen van toepassing zijn is vervolgonderzoek nodig naar beslissingsprocessen in de repertoirekeuze.

Wat betekenen de uitkomsten van dit onderzoek voor symfonieorkesten? Als er daadwerkelijk geen verschil is tussen het repertoire van dominant publiek of privaat gefinancierde orkesten, heeft de soort financiering dus geen invloed op artistieke beslissingen van een orkest of in de woorden die Bourdieu zou gebruiken: in het veld waartoe de symfonieorkesten behoren is het soort economisch kapitaal niet van invloed op het culturele kapitaal. Natuurlijk is er economisch kapitaal nodig om voldoende cultureel kapitaal te hebben, maar of het economische kapitaal van een publieke of private patroon afkomstig is, maakt voor het culturele kapitaal niet uit. Het lijkt alsof de autonomie van de orkesten op artistiek gebied niet beperkt wordt door verschil in soorten financiering. Dit betekent dat de angst die in de inleiding van dit onderzoek door vertegenwoordigers van de kunstensector geuit werd, dat orkesten zonder subsidie geen pluriformiteit en innovativiteit meer konden bieden, niet terecht is. Orkesten in Amerika, die voornamelijk privaat gefinancierd worden hebben hetzelfde soort repertoire als Nederlandse orkesten met evenveel diversiteit in genres en weinig-gespeeld werk.

Natuurlijk kunnen Nederlandse orkesten niet van de ene op de andere dag overstappen van voornamelijk publieke naar private inkomsten, daarop is de Nederlandse cultuur van patronage niet ingericht. Nederlandse en ander dominant publiek gefinancierde orkesten die te maken krijgen met teruglopende financiering vanuit de overheid, zouden zich meer moeten richten op private financiering. Uit de analyse van de waarden en het boek van Steenbergen blijkt dat voor Amerikaanse private patronen civiele waarden, dus het bijdragen aan de maatschappij, een belangrijke reden is om aan kunst te geven. Ook richten Amerikaanse orkesten zich in activiteiten rondom de concerten erg op private patronen, bijvoorbeeld met meet & greets, netwerkbijeenkomsten, uitnodigingen voor speciale evenementen en deelname en stemrecht in de algemene vergaderingen. Door meer aandacht te besteden aan domestieke en civiele waarden, private patronen aan te spreken over het maatschappelijk belang van de kunsten en de patronen meer voordelen en extraatjes te bieden,

kunnen de orkesten met dominant publieke financiering meer private patronage verkrijgen, zonder dat het daarbij het repertoire veranderd.

Als er geen verschil is in repertoire tussen dominant publiek en dominant privaat gefinancierde symfonieorkesten, wat betekent dat dan voor de patronen? De uitkomsten van dit onderzoek laten zien dat het geven van subsidie niet garant staat voor een vernieuwender repertoire en dat orkesten die het grootste gedeelte van de inkomsten uit private en verdiende inkomsten halen geen comfortabeler repertoire hebben. Dit betekent echter niet dat in Nederland de subsidies van de overheid voor orkesten zomaar afgeschaft kunnen worden, want de cultuur van patronage is in Nederland anders dan in de Verenigde Staten. Ook hebben de Amerikaanse orkesten meer verdiende inkomsten dan de Nederlandse orkesten, waardoor de meer zekerheid hebben over hun inkomsten en minder afhankelijk zijn van hun patronen dan de Nederlandse orkesten. Subsidie van de overheid is echter voor de meeste orkesten een redelijk zekere inkomstenbron, ondanks aangekondigde bezuinigingen.

Om er voor te zorgen dat de Nederlandse orkesten ondanks teruglopende subsidies van de overheid hun inkomsten kunnen behouden, is aan te bevelen dat de overheid en de orkesten samen proberen de cultuur van private patronage te veranderen. De overheid kan belastingvoordelen creëren voor geven aan kunst en de symfonieorkesten kunnen waarden uiten die patronen van belang vinden. Belangrijk voor private patronen in Amerika blijken de domestieke en civiele waarden. De Nederlandse orkesten kunnen beter aangeven wat het maatschappelijk belang van hun instelling is en de private patronen aanspreken op het bijdragen aan het algemeen belang.

Als de Nederlandse orkesten een deel van de publieke inkomsten vervangen door private patronage inkomsten, zullen de bezuinigingen van de overheid opgevangen kunnen worden en zal het repertoire niet wezenlijk veranderen. Het soort financiering, publiek of privaat, lijkt namelijk geen invloed te hebben op het repertoire van symfonieorkesten. Voor het repertoire van symfonieorkesten geldt de uitspraak Wie betaalt, bepaalt dus niet.

BIBLIOGRAFIE

Abbing, Hans. Why Are Artists Poor? The Exceptional Economy of the Arts. Amsterdam: Amsterdam University Press, 2002.

Alexander, Victoria D. Sociology of the Arts; Exploring Fine and Popular Forms. 4e druk. Malden: Blackwell Publishing, 2006.

Amazon.com, Music > Classical, ‚Amazon.com‛, http://www.amazon.com/Classical-Music-

Composers-Alphabetically/b/ref=amb_link_7098322_1?ie=UTF8&node=5338&pf_rd_m=ATVPDKIKX0DER &pf_rd_s=browse&pf_rd_r=0YFR3JQ43JNNWY9BC6B3&pf_rd_t=101&pf_rd_p=1273463602&p f_rd_i=85 (geraadpleegd op 27-1-2012).

Ayer, Julie . More Than Meets the Ear; How Symphony Musicians Made Labor History. Minneapolis: Syren Book Company, 2005.

Balfe, J. Paying the Piper; Causes and consequences of art patronage. Chicago: University of Illinois Press, 1993.

Becker, Howard S. Art Worlds. Berkley: University of California Press, 1982.

Benjamin, Jan. ‚De massa als de nieuwe mecenas.‛ NRC Handelsblad. 25 september, 2010, Kunst. http://academic.lexisnexis.nl/uvt/ (geraadpleegd 25 juli 2011).

Bestuur Rendement Vaknieuws. ‚Non-profits profiteren van verruiming giftenaftrek.‛ Bestuur

Rendement. 19 september, 2011.

http://www.rendement.nl/bestuur/nieuws/id5558-non-profits-profiteren-van-verruiming-giftenaftrek.html (geraadpleegd op 9 januari 2012).

Bockma, Harmen. ‚Kunstwereld bereikt akkoord over hervormingen.‛De Volkskrant. 29 maart, 2011, Cultuur.

http://www.volkskrant.nl/vk/nl/2676/Cultuur/article/detail/1866517/2011/03/29/Kunstwereld-bereikt-akkoord-over-hervormingen.dhtml (geraadpleegd op 29 maart 2011).

Boltanski, Luc en Eve Chiapello. The New Spirit of Capitalism. Translation Gregory Elliot. Londen: Verso, 2005.

Boltanski, Luc en Laurent Thévenot. On Justification: Economies of Worth. Translation 2006. Princeton: Princeton University Press, 1991.

Bourdieu, Pierre. Distinction. A social critique of the judgement of taste. Translation 1984. Cambridge: Harvard University Press, 1979.

Bourdieu, Pierre. Opstellen over smaak, habitus en het veldbegrip. Eindredactie Dick Pels. Amsterdam: Van Gennep, 1989.

Braembussche, A.A. van den. Denken over Kunst; Een inleiding in de kunstfilosofie. Derde druk. Bussum: Uitgeverij Coutinho b.v., 2003.

Brooks, Arthur C.. ‚Do Public Subsidies Leverage Private Philanthropy for the Arts? Empirical

Campbell, Kim R., "Programming influences in major U.S. symphony orchestras" (2006). Honors Junior/Senior Projects. Paper 41. http://hdl.handle.net/2047/d10001189 (geraadpleegd op 11 maart 2011).

Conservatorium van Amsterdam. ‚Studeren aan het CvA‛. Conservatorium van Amsterdam.

http://www.ahk.nl/conservatorium/studeren-aan-het-cva/ (geraadpleegd op 18 januari 2012). Deloitte. Handboek non-profitorganisaties: een handreiking voor de praktijk. Rotterdam: Kluwer, 2006. Frey, Bruno S. Arts & Economics: Analysis & Cultural Policy. Second edition. Berlin: Springer, 2003. Ganzeboom, Harry. Cultuurdeelname in Nederland: Een empirisch-theoretisch onderzoek naar determinanten

van deelname aan culturele activiteiten. Assen/Maastricht: Van Gorcum, 1989.

Gielen, Pascal. Kunst in Netwerken; Artistieke Selecties in de Hedendaagse Dans en de Beeldende Kunst, Heverlee-Leuven: Lannoo nv, 2003.

Grijp, Louis Peter. Een muziekgeschiedenis der Nederlanden. Amsterdam: Amsterdam University Press – Salomé, 2001.

Groot, T.L.C.M. en G.J. van Helden. Financieel management van non-profit organisaties. Groningen: Stenfert Kroese Groningen, 2003.

Grout, Donald Jay. A History of Western Music. New York: Norton, 2001.

Hagoort, Giep en Gabriëlie Kuiper. ‚Naar een ondernemende cultuur - Hoe culturele organisaties financieel creatiever gerund kunnen worden.‛ Boekman: tijdschrift voor kunst, cultuur en beleid 17, no. 62 (2005): 62-68.

Hagoort, Giep en Gabriëlle Kuiper. Niet het tekort maar de bron. Utrecht: Hogeschool voor de Kunsten Utrecht, 2004.

Heilbrun, James en Charles M. Gray. The Economics of Art and Culture. Second edition. Cambridge: Cambridge University Press, 2001.

Hitters, Erik. Patronen van patronage: Mecenaat, protectoraat en markt in de kunstwereld. Utrecht: Uitgeverij Jan van Arkel, 1996.

Hoogen, Quirijn van den. ‚Individuele en maatschappelijk waarden van kunstervaringen, of wat er zo bijzonder is aan kunst‛. Paper voor de conferentie Onderzoek in de cultuureducatie, (juni 2009). http://www.cultuurnetwerk.nl/producten_en_diensten/eerdere_evenementen/papers/QvdHoo gen.pdf (geraadpleegd op 23 januari 2012).

Hoogen, Quirijn van den. Performing Arts and the City, Dutch municipal cultural policy in the Brave New

World of evidence-based policy. Groningen: 2010.

Horde, Cor de. ‚Muziek zonder subsidie kan niet overal.‛ Financieel Dagblad. 31 december, 2010. Economie en Politiek. http://academic.lexisnexis.nl/uvt/ (geraadpleegd op 26 maart 2011).

Lambalgen, Bente-Helene van. Lekker Gespeeld; Het menselijke en muzikale gezicht van een temperamentvol

orkest. Amsterdam: Ambo, 1997.

League of American Orchestras. Quick Orchestra Facts: April 2011.

http://www.americanorchestras.org/images/stories/knowledge_pdf/Quick_Orch_Facts_2011.p df (geraadpleegd op 25 juni 2011).

Luksetich, William en Patricia Hughes. ‚Effects of Subsidies on Symphony Orchestra Repertoire‛.

Preliminary Draft, april 2008.

Luksetich, William en Mark Lange. ‚A Simultaneous Model of Nonprofit Symphony Ochestra Behaviour.‛ Journal of Cultural Economics 19 (1995): 49-68.

Maanen, Hans van. Het Nederlandse toneelbestel van 1945 tot 1995. Amsterdam: Amsterdam University Press, 1997.

Maanen, Hans van. How to study art worlds. Amsterdam: Amsterdam University Press, 2009. Mangan, Timothy. ‚The world’s greatest orchestras according to Gramophone.‛ The Arts Blog.

http://artsblog.ocregister.com/2008/11/27/the-worlds-greatest-orchestra-according-to-gramophone/4438/ (geraadpleegd op 23 augustus 2011).

Mars der Beschaving. ‚Het is tijd om samen een grens te trekken.‛ Over de Mars, http://marsderbeschaving.nl/?page_id=43 (geraadpleegd op 2 augustus 2011). Miller, Toby en George Yúdice. Cultural Policy. Londen: Sage Publications, 2002.

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Cultuurbeleid in Nederland. Zoetermeer: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, 2002.

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Cultuurnota 2005-2008, Meer dan de som. Den Haag, 2004.

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Kunst in cijfers. Den Haag: Koninklijke de Swart, 2010

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Meer dan kwaliteit: een nieuwe visie op

cultuurbeleid. Den Haag, 2011.

Mulcahy, Kevin en Richard Swaim. Public Policy and the Arts. Colorado: Westview Press, 1982. National Endowment for the Arts. ‚Art Works for America: Strategic Plan 2012-2016‛, National

Endowment for the Arts. Oktober 2010.

http://www.nea.gov/about/Budget/NEAStrategicPlan2012-2016.pdf (geraadpleegd op 25 september 2011).

Neligan, Adriana. ‚Public funding and repertoire conventionality in the German public theatre sector: an econometric analysis.‛ Applied Economics 38 (2006): 1111-1121.

New York Philharmonic.‛Become a patron‛. Support. http://nyphil.org/support/findYourLevel.cfm (geraadpleegd op 25 juli 2011).

New York Philharmonic.‛Engage your company‛. Support.

http://nyphil.org/support/otherGifts_corporate.cfm (geraadpleegd op 28 juni 2011).

New York Philharmonic. ‛Find your level‛. Support. http://nyphil.org/support/findYourLevel.cfm (geraadpleegd op 25 juni 2011).

New York Philharmonic.‛Philharmonic Staff‛. About us. http://nyphil.org/about/ourStaff.cfm (geraadpleegd op 28 juni 2011).

Oosterbaan Martinius, Warna. Schoonheid, welzijn, kwaliteit. Kunstbeleid en verantwoording na 1945. Den Haag: Gary Schwartz / SDU: 1990.

Partij voor de Vrijheid. Verkiezingsprogramma PVV 2010 - 2015 I De agenda van hoop en optimisme. http://www.pvv.nl/images/stories/Webversie_VerkiezingsProgrammaPVV.pdf (geraadpleegd op 25 juli 2011).

Plasterk, Ronald. Kunst van Leven: hoofdlijnen cultuurbeleid. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen: 2007.

http://www.kunsten92.nl/pdf-bestanden/documenten/209_Kunst%20van%20het%20leven%20-%20schoon.pdf (Geraadpleegd op 8 maart 2011).

Pots, Roel. Cultuur, Koningen en Democraten: Overheid & Cultuur in Nederland. Nijmegen: Sun, 2000.

Pots, Roel. Cultuur, Koningen en Democraten: Overheid & Cultuur in Nederland.2e druk. Nijmegen: Sun,

2002.

Puffelen, Frank van. Culturele economie in de lage landen: De bijdrage van Nederlandse en Vlaamse

In document WIE BETAALT, BEPAALT? (pagina 104-116)