• No results found

Invloed van financieringsvormen op repertoire

In document WIE BETAALT, BEPAALT? (pagina 51-54)

3. REPERTOIRE

3.2. Invloed van financieringsvormen op repertoire

De theorie over financiering in de kunstwereld geeft aan dat financiering invloed kan hebben op het artistieke product van een kunstenaar of kunstinstelling. Dit betekent dat het soort financiering ook invloed kan hebben op de programmering van symfonieorkesten. In onderstaande tabel is de invloed van de financiering op waarden en repertoire samengevat.

Soort financiering Waarden Repertoire

Overheid – Publiek Inspiratie

Civiel

Gedifferentieerd repertoire

Relatief veel hedendaags en modern werk Relatief veel weinig-gespeeld werk Fonds/stichting – Publiek Inspiratie

Civiel

Gedifferentieerd repertoire

Relatief veel hedendaags en modern werk Relatief veel weinig-gespeeld werk Individu elitair – Privaat Inspiratie

Domestiek

Gedifferentieerd repertoire

Relatief veel hedendaags en modern werk Relatief veel weinig-gespeeld werk Veel jonge talenten als solisten

Individu populair – Privaat Faam Vooral klassiek, romantisch en populaire klassieken Relatief veel veel-gespeeld werk

Veel premières Veel bekende solisten Individu netwerk – Privaat Project

Domestiek

Gedifferentieerd repertoire Veel premières

Veel jonge talenten als solisten Instelling – Privaat Inspiratie

Faam Civiel Project

Gedifferentieerd repertoire Veel premières

Veel bekende solisten

Sponsoring - Privaat Faam

Markt

Vooral klassiek, romantisch en populaire klassieken Relatief weinig hedendaags en modern niet-populair Relatief veel veel-gespeeld werk

Veel premières Veel bekende solisten Tabel 3.2. Invloed van financiering op waarden en repertoire

Kunstinstellingen die voornamelijk worden gefinancierd door subsidie van de overheid, zullen belang moeten hechten aan de voorwaarden die de overheid aan de subsidie stelt. De overheid steunt kunstinstellingen, omdat kunst een publiek goed is dat meerwaarde heeft voor de samenleving en omdat de kunsten in veel gevallen zonder overheidssteun niet kunnen bestaan. Instellingen die veel subsidie ontvangen kunnen aan de hand van de theorie van Boltanski en Thévenot worden ondergebracht in de geïnspireerde en de civiele wereld. In de geïnspireerde wereld is creativiteit, inspiratie, avontuur en onafhankelijkheid van belang en de overheid zal in veel gevallen de kunstinstellingen de ruimte geven om creatief en vernieuwend te zijn. Ook passen deze instellingen in de civiele wereld, omdat de overheid wel regels en richtlijnen aan de subsidie stelt en het ook belangrijk vindt dat de kunst bijdraagt aan de hele gemeenschap en het publiek verheft. Te verwachten is dus dat de symfonieorkesten die voornamelijk leunen op subsidie een repertoire hebben dat gedifferentieerd is, zodat alle muziek beschikbaar is voor het publiek. Ook worden de orkesten gestimuleerd om werk te spelen dat niet vaak gespeeld wordt, zodat ze bijdragen aan vernieuwing in de muziek. Dat betekent dat de door overheid gesubsidieerde orkesten uit alle genres regelmatig programmeren. Daarnaast is de verwachting dat er ook relatief vaak moderne en hedendaagse werken worden geprogrammeerd die weinig gespeeld worden, zoals postmoderne werken of werken uit de atonaliteit of de dodecafonie traditie, zodat de orkesten het mogelijk maken voor de toeschouwers om een uitdagend kunstwerk te beleven met een voor hen vernieuwende artistieke taal, waardoor de toeschouwer een artistieke ervaring kan hebben die het wereldbeeld en de inzichten van de toeschouwer kan ontwikkelen.

Een andere reden waarom het programmeren van deze werken voor de overheid belangrijk is, is zodat er een gedifferentieerd aanbod ontstaat. Stichtingen met publiek geld hebben vaak dezelfde of hetzelfde soort doelen als overheden, dus als een orkest financiering krijgt van een stichting met publiek geld, is de verwachting dat de muziek die geprogrammeerd wordt gelijksoortig is als een orkest met subsidie van overheden.

Kunstinstellingen die een groot gedeelte van hun inkomsten ontvangen uit private giften van individuen zullen veel waarden uiten die in de domestieke wereld passen, maar ook in de wereld van de faam, de geïnspireerde wereld en de projectstad. Voor de elitaire patronen, waarvan de waarden in de geïnspireerde en domestieke wereld passen, is het belangrijk dat er volgens de patroon kwalitatief goede werken uit alle genres gespeeld worden. De patroon voelt een verantwoording voor het voortbestaan van de muziek, een domestieke waarde, dus wil dat alle genres gespeeld worden. Dit komt voor een groot deel overeen met de civiele waarden, waar ook de verantwoording voor het voortbestaan en het laten horen van alle muziek belangrijk is. Voor de elitaire patronen is waardering van het publiek niet zo belangrijk, omdat ze geven voor de kunst, niet voor zichzelf. Er zal dus ook relatief vaak moderne en hedendaagse muziek worden gespeeld en muziek die weinig gespeeld wordt.

Voor de populaire patronen is de waardering van het publiek juist wel belangrijk, omdat de waarden die het publiek uit de kunst haalt zullen afstralen op de patroon. Omdat het grote publiek en de waardering belangrijk zijn, zal er voornamelijk bekend en veel gespeeld werk door de orkesten gespeeld worden. Het grootste gedeelte van het repertoire zal bestaan uit de klassieke, romantische en populair moderne muziek. Ook zullen er regelmatig premières worden gespeeld, omdat dit de bekendheid van het orkest vergroot. Deze premières zullen voornamelijk harmonieuze en tonale werken zijn, die niet te onbekend klinken voor het publiek, omdat onconventionelere muziek een groter risico van onbegrip of negatieve reacties met zich meebrengt, wat zal afstralen op de patroon. Te verwachten is ook dat er veel bekende solisten op zullen treden, solisten met grote namen als Lang Lang of Yo-Yo Ma, waar veel extra aandacht en publiek voor is.

De patronen waarvoor het netwerk belangrijk is, zullen geven aan prestigieuze orkesten, omdat rondom deze orkesten vaak ook grote, invloedrijke netwerken verbonden zijn. Om prestigieus te zijn zullen orkesten moeten werken met goede dirigenten en regelmatig premières moeten spelen. Premières en bijzondere concerten zijn goede plekken om te netwerken voor deze groep. Voor patronen in de netwerktraditie is echter het belangrijkste dat er concerten georganiseerd worden waar de ‘juiste mensen’ naartoe gaan. Dit kan beter gecreëerd worden door de programmering rondom een concert, bijvoorbeeld een diner met genodigden of een VIP-area, dan met het repertoire van het orkest. De patronen in de netwerktraditie vinden ook de domestieke waarden van belang en geven ook omdat ze de verantwoordelijkheid voelen de muziek te laten voortbestaan, dus de verwachting is dat het repertoire gedifferentieerd zal zijn.

Naast de individuele private geldschieters zijn er ook de niet-publieke instellingen die orkesten financieren, zoals fondsen en stichtingen. Deze instellingen hebben veel verschillende redenen om kunst te financieren, dus passen ze in meerdere waardesystemen: inspiratie, faam, civiel en project. Omdat de wereld van de faam en projectstad voor deze instellingen belangrijk is, zullen orkesten veel premières spelen en belang hechten aan beroemde solisten, maar ook geïnspireerde waarden zijn van belang, dus naar verwachting zal er wel een gedifferentieerd repertoire gespeeld worden.

Als bij een kunstinstelling sponsoring een grote inkomstenpost is, is het belangrijk om de sponsoren tevreden te houden en aan je te binden. Instellingen die veel geld krijgen van bedrijven, zullen waarden uiten die in de marktwereld en in de wereld van de faam thuishoren, omdat dit de belangen van de sponsoren zijn. Sponsoren hebben een commercieel belang bij het financieren van instellingen en willen hun investering vertaald zien naar voordelen voor hen, zoals naamsbekendheid of een beter imago. Om dit te kunnen bereiken is een groot of specifiek publiek nodig, dus orkesten die afhankelijk zijn van sponsoren, zullen een programmering maken die voor veel mensen of een specifieke groep aantrekkelijk is. Dit betekent ook dat de orkesten beroemde solisten aan zullen trekken en dat de orkesten premières uitvoeren om bekendheid en aandacht te krijgen. Deze premières zullen echter voornamelijk harmonieus en tonaal zijn, net als bij de individuele patronen in de populaire traditie,

omdat deze premières minder risico hebben op negatieve reacties. In grote steden zijn er echter veel mensen die voldoende culturele competentie hebben om complex kunstwerk te begrijpen en een uitdagende ervaring te hebben, dus hier zal het iets minder van belang zijn om te kiezen tussen een groot of een specifiek publiek. In een grote stad kan een concert met een specifieke en complexe artistieke taal nog steeds een groot publiek opleveren. Toch zal het voor een sponsor altijd van belang zijn dat het product dat gesponsord wordt goed is, want als de publieke opinie over het product slecht is, zal dit afstralen op de sponsor. Dit betekent dat sponsoren hun geld willen geven aan producten die bekend zijn of waarvan ze de verwachting hebben dat het goed zal zijn. Sponsoren,

zeker de grote bedrijven, hebben hierdoor een conservatieve smaak.112 Voor orkesten betekent dit dat

het programmeren van vernieuwend werk een risico is. Het repertoire van de symfonieorkesten die vooral inkomsten uit sponsoring halen zal naar verwachting bestaan uit voornamelijk muziek uit de klassieke en romantische periode en de populaire klassieken uit de moderne periode, omdat dit werken zijn die conventioneel zijn, bekend bij de sponsoren en veel publiek trekken. Er zullen naar verwachting nauwelijks moderne atonale werken of werken uit de twaalftoonstraditie gespeeld worden, omdat deze geen groot publiek trekken. Ook worden er waarschijnlijk weinig hedendaagse werken gespeeld, ook al zijn het niet-postmoderne stukken die makkelijk luisterbaar zijn, omdat deze werken niet bekend zijn bij de sponsoren en het grote publiek. Deze voorspellingen zullen wellicht in orkesten die niet in grote steden gevestigd zijn iets uitgesprokener zijn dan bij orkesten die wel een grote stad als thuisbasis hebben.

In document WIE BETAALT, BEPAALT? (pagina 51-54)