• No results found

Geschiedenis symfonieorkesten Nederland

In document WIE BETAALT, BEPAALT? (pagina 59-62)

4. PROFESSIONELE SYMFONIEORKESTEN IN NEDERLAND EN DE VERENIGDE STATEN

4.1. Symfonieorkesten in Nederland

4.1.1. Geschiedenis symfonieorkesten Nederland

De eerste symfonieorkesten in Nederland ontstonden in de tweede helft van de 19e eeuw op initiatief

van particulieren of particuliere verenigingen.127 Een bijzondere plek in het orkestbestel had het Concertgebouworkest dat vanaf het begin van de twintigste eeuw een groot internationaal aanzien

had.128 Rond 1900 was de financiële druk op de particulieren zo hoog geworden, dat de orkestbesturen

zich naar de overheid wendden en vanaf die tijd werden veel symfonieorkesten gesubsidieerd door de stadsbesturen.129 In 1918 ging deze subsidie over naar de rijksoverheid, omdat muziek volgens de overheid bijdroeg aan de ontwikkeling en de vorming van het volk.130 In de jaren ’30 werden de subsidies voor de orkesten verhoogd om niet ‚overwoekerd‛ te worden door ‚jazzbands‛ en de

Amerikaanse massacultuur.131 Als voorwaarden voor subsidie werd door de overheid gesteld dat de

orkesten ook gemeentelijk en/of provinciale bijdrage moesten hebben, dat er volksconcerten gegeven werden, dat aandacht besteed werd aan nationale muziek en dat er redelijke arbeidsomstandigheden

waren voor de orkestleden.132 Tijdens de Tweede Wereldoorlog groeide het budget vanuit de overheid

voor symfonieorkesten hard, omdat de bezetters probeerden door middel van cultuurbeleid ‚de Nederlandse geest in de richting van de nazi-ideologie om te buigen‛.133 Na de oorlog werd het budget van de regering zelfs verhoogd naar ruim 3 miljoen gulden ten opzichte van 132.500 gulden in

127 Louis Peter Grijp, Een muziekgeschiedenis der Nederlanden, )Amsterdam: Amsterdam University Press – Salomé, 2001), 468.

128 Ibid., 474.

129 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, Cultuurbeleid in Nederland, (Zoetermeer: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, 2002), 193.

130 Roel Pots, Cultuur, Koningen en Democraten: Overheid & Cultuur in Nederland, 2e druk, (Nijmegen: Sun, 2002), 165. 131 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, Cultuurbeleid in Nederland, (Zoetermeer: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, 2002), 193.

132 Roel Pots, Cultuur, Koningen en Democraten: Overheid & Cultuur in Nederland, 2e druk (Nijmegen: Sun, 2002), 209. 133 Ibid., 247.

1940. De overheid gebruikte cultuurbeleid als een middel om harmonie te brengen en aan het herstel

van het land te werken.134 Belangrijk in het beleid van de daarop volgende decennia was

cultuurspreiding. Dit beleid van regionale spreiding werkte, want in de jaren ’70 van de twintigste eeuw had Nederland 21 professionele orkesten, inclusief de omroeporkesten. Elke provincie had een

eigen orkest, behalve Drenthe en Zeeland.135

In 1972 stond in de discussienota kunstbeleid: ‚Kunstbeleid staat niet in dienst van de kunst maar van de samenleving. Kunstbeleid kan niet anders zijn dan onderdeel van welzijnsbeleid.‛136 Doelen die aan het beleid en aan de instellingen gesteld werden waren ‚behoud en vernieuwing, spreiding en

participatie‛.137 Onder het beleid van het eerste kabinet Lubbers, werd echter door minister Brinkman

geconcludeerd dat het beleid van sociale cultuurspreiding niet had opgeleverd wat er van verwacht was, met name bij de podiumkunsten die steeds minder publiek bereikten. Om subsidie te kunnen blijven legitimeren waren er andere doelen nodig en het ideaal van sociale cultuurspreiding werd

vervangen door ‚een gerichte marktstrategie ten behoeve van een groter publieksbereik‛.138 Kunst

werd niet meer gesubsidieerd vanwege brede welzijnsidealen. De overheid zou ‚het in hoge mate autonome proces van cultuurvorming (<) niet moeten dirigeren, maar voorwaarden scheppen voor

‘een bloeiend artistiek en cultureel leven‛139 De beoordeling van subsidieverzoeken zou weer

verschoven moeten worden naar de publieke belangstelling, in plaats van de focus op de kwaliteit van het aanbod.140

In de jaren daarna zijn er regelmatig voorstellen gekomen van de regering om te bezuinigen op het orkestbestel, maar pas in 1983 werd er een voorstel van de Landelijke Werkgroep Orkestbestel goedgekeurd door de Tweede Kamer en dat leverde een besparing van enkele miljoenen op. Een groot

deel van het bespaarde geld werd in de niet-symfonische muziek geïnvesteerd.141 Het voorstel van de

werkgroep hield in dat het aantal orkesten gelijk zou blijven, maar dat het aantal muzikanten per orkest kleiner zou worden. Ook zouden muzikanten niet automatisch een fulltime aanstelling krijgen, maar betaald worden op basis van hoeveel ze speelden. Als een orkest een groot symfonisch werk zou willen spelen, zouden muzikanten van andere orkesten gehuurd kunnen worden. Al snel bleek echter dat dit plan niet goed werkte, omdat de orkesten op deze manier te veel van elkaar afhankelijk waren. De overheid was echter niet bij machte om de provinciale orkesten te verminderen, omdat een groot deel van de subsidie bij de provincies lag vanwege het decentralisatiebeleid wat het Rijk gevoerd had.

134 Ibid., 248.

135 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, Cultuurbeleid in Nederland, (Zoetermeer: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, 2002), 194.

136 Ibid., 291. 137 Ibid., 306. 138 Ibid., 354.

139 Roel Pots, Cultuur, Koningen en Democraten: Overheid & Cultuur in Nederland, (Nijmegen: Sun, 2000), 329. 140 Ibid.

141 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, Cultuurbeleid in Nederland, (Zoetermeer: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, 2002), 195.

In 1985 zorgde de rijksoverheid voor een grote verandering in de subsidiëring van de podiumkunsten door een heel groot bedrag uit de Provincie- en Gemeentefondsen over te hevelen naar de rijksbegroting, waardoor de beleidsregie bij het Rijk kwam te liggen en werd een groot aantal regionale orkesten opgeheven of gefuseerd met een ander orkest, zodat er naast de orkesten in de

Randstad en de omroeporkesten, drie volwaardige regionale symfonieorkesten overbleven.142 Deze

vereveningsoperatie zorgde er voor dat de regie van het ‘landelijk aanbod’ bij het Rijk kwam te liggen en de gemeenten zich minder moesten richten op het aanbod, maar op de huisvesting en exploitatie

van landelijke voorzieningen.143 De overheid bracht de Fondsenwet scheppende kunsten tot stand en

op deze manier kon de overheid zich richten op de hoofdlijnen en de verdeling van de middelen over

de kunstinstellingen aan de fondsen overlaten.144 De wet op het specifiek cultuurbeleid die in 1993 in

werking trad, stelde ook dat ‚onze mister is belast met het scheppen van voorwaarden voor het instandhouden, ontwikkelen, sociaal en geografisch spreiden of anderszins verbreiden van

cultuuruitingen; hij laat zich daarbij leiden door overwegingen van kwaliteit en verscheidenheid.‛145

De mister legt de cultuurnota eens in de vier jaar voor aan het parlement. Hiermee werd de invloed van de rijksoverheid op de kunsten weer groter. In de cultuurnota 1993-1996 ‘Investeren in cultuur’ werden de podiumkunsten verplicht zich meer te richten op het publiek en op de marktwerking. Minimaal vijftien project van het budget van een podiumkunstinstelling zou via eigen inkomsten

moeten worden binnengehaald.146 De invloed van de overheid op orkesten bleek ook bij de plannen

van staatssecretaris Nuis (1994-1998). ‚Op straffe van een boete verplichtte *hij orkesten+ om jaarlijks

zeven procent van hun repertoire aan Nederlandse muziek te besteden.‛147 Deze bemoeizucht en

inbreuk op de autonomie werd door orkesten als verwerpelijk beschouwd.

Vanaf eind jaren ’90 werd voor het eerst minder dan de helft van het budget van het Rijk voor muziek aan symfonieorkesten besteed en in de planperiode 2001-2004 werd het aantal professionele

symfonieorkesten in Nederland teruggebracht tot tien. 148 In de planperiode 2005-2008 is er naast een

kleine korting in het budget relatief weinig veranderd voor symfonieorkesten.149 In de beleidsnota

Meer dan Kwaliteit: een nieuwe visie op cultuurbeleid van de huidige staatssecretaris Halbe Zijlstra uit juni

2011, wordt het plan opgevat om het aantal professionele symfonieorkesten terug te brengen van tien

naar zeven.150 Op initiatief van CDA en VVD is er op het laatste moment geld van andere

142 Roel Pots, Cultuur, Koningen en Democraten: Overheid & Cultuur in Nederland, 2e druk, (Nijmegen: Sun, 2002), 367. 143 Roel Pots, Cultuur, Koningen en Democraten: Overheid & Cultuur in Nederland, (Nijmegen: Sun, 2000), 332. 144 Ibid., 333.

145 Ibid., 337. 146 Ibid., 338. 147 Ibid., 370.

148 Roel Pots, Cultuur, Koningen en Democraten: Overheid & Cultuur in Nederland, 2e druk, (Nijmegen: Sun, 2002), 368. 149 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, Cultuurnota 2005-2008, Meer dan de som, (Den Haag, 2004), 28. 150 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, Meer dan kwaliteit: een nieuwe visie op cultuurbeleid, (Den Haag: kamerbrief, 2011), 15.

kunstvormen overgeheveld naar de symfonieorkesten. Toch zal het aantal orkesten in de

basisinfrastructuur teruggaan naar zeven.151

De Nederlandse symfonieorkesten zijn duidelijk te plaatsen in de modellen van patronage van Hitters. De orkesten zijn begonnen uit initiatief van de burgerij met financiering van particulieren en paste dus in het mecenaatmodel. Aan het begin van de twintigste eeuw is de financiering echter verschoven naar de overheid en werd geld gegeven aan kunst om sociale redenen en verschoof de patronage van een mecenaatmodel naar een protectoraatmodel. In de jaren ’80 werd door de Nederlandse overheid geconcludeerd dat de sociale legitimering van kunst niet meer voldeed en werd het ideaal van sociale cultuurspreiding vervangen als eis voor subsidie door een gerichte marktstrategie ten behoeve van een groter publieksbereik. De overheid wil dat de orkesten zich meer gaan richten op het marktmodel, met commerciële geldschieters en economische legitimering, maar deze stap lijkt nog niet volledig te zijn gemaakt.

In document WIE BETAALT, BEPAALT? (pagina 59-62)