op het landgoed zou ondervinden. Hij lachte niet maar nam het glas, snoof de geur
naar binnen, knarste met de tanden alsof er iets venijnings te verbijten was en wierp
de inhoud de vrouw tegen haar buik. Ze bleef stijf, bijna ontroerd staan, alsof haar
medelijden met hem nu nog groter moest worden. Ze sloeg het water van haar schoot
en nam vader het glas uit de hand, juist een slavin, een getemd menselijk dier. Ik
kreeg bijna eerbied voor haar. Tenslotte was zíj naar Solitudo gehaald en had ze er
in toegestemd ons en vooral vader te helpen. Ze boog zonder een woord te zeggen
en ging weer aan haar bezigheden. Achter haar aanlopend zag ik Zebe in de keuken,
alsof hij haar met dat slaapmiddel gestuurd had en daar nu de uitslag van afwachtte.
Hij bleek verguld dat hij bij vader mocht komen. (Ik wist niet dat hij een week loon
te goed had en ook nog rekende op een extraatje voor zijn hulp bij de begrafenis.)
Vader wachtte ons op voor zijn werkkamer. Als een goed hofdignitaris zei ik aan
Zebe dat hij voor de deur moest blijven tot hij geroepen werd. Ik hoorde hem al gauw
trappelen, juist een paard voor een herberg dat met zijn hoeven op de keien stoot.
Als ik Zebe aanstonds om de sleutel van het boudoir vroeg, kon hij niet langer liegen,
dacht ik, en ik fantaseerde verder wat ik doen moest om hem schaakmat te zetten.
Moest ik vader niet zeggen wat ik wist, dat hij door Zebe achtervolgd werd, dat Philis
het er op aanlegde om hem in zijn verlangen naar het vrouwelijk lichaam tegemoet
te komen. ‘Pas op, vader. Ze kennen uw verlangen naar moeder. Op een morgen zal
Philis naast u ontwaken.’ Het lag op mijn lippen dit te zeggen, toen vader eindelijk
wat hij op een kladblaadje had gekrabbeld, in een
duidelijk handschrift ging overmaken. Ik zat weer met mijn afgebroken fantasiebeeld;
het lichaam van Philis die ze een Venus hadden genoemd, wat stelt een jongen van
negentien zich daarbij voor! Zij zou tussen hals en enkels geen koel albasten godin
zijn. En was hij eenmaal misleid, had hij haar in moeders nachtsierselen naast zich
gekend, dan zou Zebe achter de deur mee ontwaken en als het moest op de rechtbank
zweren dat Philis van haar eer was beroofd. ‘Als u niet uw ongeluk wilt, en dat voor
uw leven lang, maak u dan los van die twee sujetten, vader.’ Nu was ik het bijna die
ijlde, maar nog altijd niet hardop. Vader wreef over zijn voorhoofd, de geheugenplek,
en keek mij onderzoekend aan.
‘Ik voel mij niet meer goed, jongen. Kristie meent, dat ik rare dingen doe. Ik moet
aan jullie denken, zegt zij. Ik moet eerst slapen, dan zal het weer goed komen,
allemaal. Ik zal het salaris van Zebe uitbetalen en hem van alles laten opknappen in
de hermitage. Ik ga dan weer werken. Zie jij ook hoe mager ik word. Kristie moet
mijn kleren veranderen. Het is of ik helemaal een ander ben geworden. Niemand
kent mij meer in deze kleren, en met deze ogen.’ Ik hoorde Zebe in de gang schuiven.
‘Zal ik Zebe binnenhalen?’ vroeg ik luid, zodat de knecht het zelf horen zou.
‘Nee, nog niet. Laat hem nog even wachten. Jij schrijft hier neer dat ik Zebedeus,
mijn knecht, niets in de weg zal leggen als hij deze nacht de sleutel van mijn kamer
zal bewaren nadat deze afgesloten is. Je zet erbij, dat ik hem zal ontslaan als hij ze
opent voordat het morgenvroeg acht uur is. Ook als ik er nadrukkelijk om vraag moet
hij ze niet openen, want ik ben ziek en alleen slaap en rust zullen me genezen.’ Ik
keek vader verbaasd aan, hij wist dus dat het ernstig met hem was, hij wist ook wat
Kristie hem had verweten en als een jongen die
straf verdiend, heeft, wilde hij zich nu beteren. ‘Zal ik die sleutel niet liever bewaren,
vader? Of Kristie of Johannes?’ Ik was het er helemaal niet mee eens dat Zebe nog
meer sleutels in handen kreeg en geloofde al dat hij de sleutel voor moeders boudoir
ook van vader had. ‘Nee, jullie zullen toegeven. En ik heb geen stok om jullie dan
mee te slaan.’ ‘Voor hem wel?’ Hij wees naar het papier waar ik op schrijven moest
en daarom deed ik het met grote imponerende letters. Zebe zou er bang van worden.
Hij nam vaders besluit met belangstelling op en hield het papier in handen als een
onverdiende gunst. Kreeg hij niet een blijk van vertrouwen waardoor hij boven ons
verkozen werd? Hij boog voor vader als de onderdanige dienaar zelf, iemand die
nog wist hoe het op een kasteel hoorde, maar over zijn mondhoeken, zag ik, kroop
een storende trek naar een kant van zijn gezicht, of er toch even wat deugnieterij
bovenkwam.
De avond begon stormig. De bladeren, reeds niet meer de eersten die nog dansten,
lieten los en tikten tegen de ramen als kleine vogels. Als het ijzeren sierluik aan de
halldeur openstond, kon je niet alleen de purpergrauwe lucht zien waarlangs flarden
losgeraakt westenrood joegen, je hoorde ook de storm uit de diepten van het bos
aandreunen. Het werd een avond en een nacht zoals Johannes en ik in het eerste
Solitudo-najaar ze verlangden. We gingen dan stormen zoals wij het noemden:
tegen-de-wind-in lopen en meehuilen, in de kleine boot op het vijverwater ons laten
golven, de groenig weerlichtende bomen zoeken die als met fosfor waren ingesmeerd,
de duiven vinden die op de onderste takken van de beuken scholen en tenslotte
dronken worden van de storm binnen het eikenbos. Het was of elke boom een
machtige orgelpijp was en zij samen in een wankelende
nachtkerk een groots requiem speelden. Met een oliejas om ons heen tegen de regen,
waanden wij ons, opgenomen in die storm, niet langer menselijke wezens, wij waren
evenals de eiken machtige creaturen. We mochten dan ook niet meer met menselijke
stemmen spreken, onze lichamen stieten wonderlijke natuurgeluiden uit zoals wellicht
de oermensen tegen elkaar en de dieren gedaan hebben. Als ik zweeg en Johannes
alleen loeide, dacht ik dat er een monster uit het moeras bezig was, en omdat ik niet
wilde dat hij zo'n val in de diepte maakte deed ik weer gauw mee: we worden niet
langer door dwaasheden gehinderd als wij er ons zelf aan overleveren. Na zo'n tocht
wasten wij ons helemaal en doken in een genotvolle slaap. Bij stormtij hoefde ik niet
te vrezen door de lichtende lamp aan de hemel verontrust te worden, en Johannes
met wie ik eenzelfde belevenis doorstaan had, voelde ik nabij als een sterke vriend.
Zulk een nacht had vader nu uitgekozen om, voor 't eerst na zijn zware dagen, te
gaan slapen, lang, diep, in stormtempo, om al de verloren nachten in te halen, en om
de verloren tijd te vergeten. Het leek de keuze van een man die gezond op een
ziekelijke neiging reageert. Ik ging naar Kristie om haar dit te zeggen.
Omtrent Zebedeus deelde ze mijn inzichten niet, het nieuws over vader maakte
In document
Paul Haimon, Het landgoed Solitudo · dbnl
(pagina 51-54)