was. Binnenin was het al in hoofdstukken verdeeld, in het middenvak een tekening:
houterige, te lichtgroene bladeren aan brandrode bomen; in een hut van lover twee
figuren als Adam en Eva in hun woningloze tijd. Er lagen drie papieren in, weer
brieven van Kristie, vervolgen op haar vroegere nachtelijke correspondentie met
moeder. In dezelfde verheerlijkende stijl en bedachtzaam handschrift, en bedoeld
om mij aan het werk te krijgen. Dat lukte haar eindelijk. Toen ik ernaar gekeken had,
voelde ik eindelijk weer de onrust naar pen en papier, die stroom uit de hersenen
naar hart en handen, onnauwkeurige gevoelens die verklaard willen worden, kleuren
die naar een bijzondere plaats streven, klanken die willen leven, alsof vlinders met
vlaggen uit je achterhoofd opstaan en je veranderen.
‘Solitudo beleeft weer een blauwe maannacht, liefste, en nu is het niet Paulus die
verkleumd in zijn schijnsel zit te sidderen, maar zij die jullie heeft benijd en die nu
bedroefd is omdat het niet meer kan. Er gaat sneeuw komen, veel sneeuw langs de
verkleurde bladeren. Elza houdt ervan. Zij houdt van wit en zal wel aan ander wit
denken als zij met Peter Schaef de sporen van de vossen volgt. Het park is nu voor
Peter verboden door een lelijk bordje, alsof er permanent een stijve agent voor staat.
Ik wilde dat het bordje hier bij de lelijke vrouw op de buik hing; dan zou men lachen.
Je bent werkelijk te vroeg heengegaan, moeder. Je had altijd liefde bij je en zaaide
ze uit als een wolk zijn vlokken; wij vingen er heel wat, ik tenminste ben er nog vol
van. Ik heb nu gehoord hoe jullie elkaar hebt leren kennen en waar. Maar wat is er
met vader gebeurd voordat jij hem kende? Zullen ze dat nu gaan uitpluizen, alsof
zijn behandeling een proces wordt met doktoren in plaats van rechters? Ik wilde ook
iets weten over de verhouding dokter Doodeneind en vader, maar dat is misschien
zondige nieuwsgierigheid. Ik schrijf maar, om Paulus op dreef te helpen; misschien
ergert hem dit en wil hij het dan zelf doen zoals het moet. Hij droomt niet meer zo
als vroeger. Misschien is alles in hem gedood doordat men vader zo gewoon heeft
weggevoerd, niet als een zieke maar als iemand die overbodig is geworden. Een kuur
heet het, wat hij moet ondergaan; kuren zijn niet ernstig, het is een ander woord voor
vakantie, alleen kun je er nog iets voor de belasting om aftrekken; het is natuurlijk
Johannes die dit wist. Ik had je willen schrijven hoe vader de dokter bijna buiten had
gegooid. Als hij het gedaan had zou ik hem daarvoor hebben omhelsd. De dokter
zegt dat hij bang is voor de dood. Hij verschijnt, dat is waar, daarom zelden op
begrafenissen. Ze zeggen dat hij kinderen heeft die niet meer bij hem thuis komen.
Philis zegt dat. Ze noemt zich nu Phele zoals ze vroeger heette. Philis is iets van
Zebedeus, hij gaf haar die naam omdat ze bij ons zich deftig moest voordoen. Phele
weet ongeveer alles over de mensen uit het dorp, de slechte kent zij het best. De
meesten hebben al eens met hun benen in de aalpoel gezeten en Phele zegt dat zij
hen eruit heeft moeten helpen. Rare verhalen, niet, moeder? Het is niet om de
geheimzinnigheid dat men naar het moeras wordt getrokken en dat anderen er zich
met geweld van verwijderd moeten houden, er gebeuren daar werkelijk erge dingen.
Vermoedt Paulus iets daarvan?’ Ik zat met die brief in mijn handen en keek erop
neer, hij was helemaal van Kristie. Zij was gemoed, blank gemoed, en nu voelde ik
mij zelf plat en leeg, niet in staat om ook maar iets te schrijven van wat ik had gewild.
Ik greep naar de tweede brief, geheel ontevreden met mezelf. Straks ga ik nog als
een kleine, overgebleven jongen snotteren, dacht ik, ga ik huilen op een belachelijke
manier omdat ik onder de maat ben gebleven.
‘De westenwind jaagt door het eikenbos. Solitudo heeft daar nog niets van een
graf, integendeel, met die ruige kleuren is het vol majesteit. Zebe knort om de vele
dorre takken die hij te ruimen krijgt; daaraan zie je dat het hier op een eind loopt,
meent hij. Hij hakt de takken samen tot schansen die hij langs de achterkant
wegbrengt. Soms is hij opeens een hele tijd verdwenen. Gisteren was dat ook al met
Philis het geval. Elza en ik hebben de keuken gedaan, Elza heeft veel geleerd bij
Schaef, ze kan goed met boter en eieren werken. Ik moest tenslotte danig lachen om
onze keuken waar alles overhoop lag, Peter zou er zich zeker op zijn gemak hebben
gevonden. Elza wil hem nog niet laten komen hoewel niemand iets zou merken als
hij door de haag kwam. Zij kijkt erg tegen hem op. ‘O, hij is zo sterk!’ zegt ze. Dat
die zoon van de boer, waarvan vader jarenlang
meende dat hij ons tegen wilde werken, nu onze vriend is geworden! Peter zegt dat
In document
Paul Haimon, Het landgoed Solitudo · dbnl
(pagina 109-112)