niets meer op moeder. Hoe goed moeder ook steeds gekleed was, zij had toch nooit
dat stijve, geslotene, dat deftige-dame-spelende, waarom ik sommige vrouwen het
recht op deze aarde ontzeggen wou. Zij was heerlijk, als de Primavera van Botticelli
en kwam ervoor uit dat zij geliefd werd en minnares was, op haar kleren was wel
eens een blad of een bloem blijven hangen. ‘Nu moet je ook doen wat je beloofd
hebt,’ zei Kristie met een strak, geelachtig gezicht. ‘Het zal voor je zelf goed zijn en
je doet wat vader heeft willen doen maar hij is er nooit toe gekomen omdat hem altijd
iets anders inviel.’
‘Dat heb je keurig bedacht en gezegd, Kristie,’ antwoordde ik, haar parmantig
toontje imiterend. ‘Onderweg viel hem altijd iets anders in, en daaraan danken wij
nu ons verblijf in deze dierbare nederzetting. Solitudo is nog mooi, meisje. Het ergert
Johannes blijkbaar dat het nog bewoonbaar blijft, zelfs als het half verwoest is, zelfs
wanneer er iemand, de beste, is gestorven.’
‘Ik geloof dat het laatste vader ook ergert,’ meende zij; ze begon haar vingers over
elkaar te strelen als zaten daaraan mooie dure ringen die vereerd wilden worden.
‘We moeten hem maar nemen zoals hij is,’ zei ze als had zij de strijd voor hem ook
al opgegeven. Het was een zin om een gesprek mee te sluiten, maar nu zou ik toch
even laten merken, dat ik door haar niet zonder reden was uitverkoren om onze
geschiedenis te schrijven. ‘Vader is een impressionist. Dat verklaart alles bij hem.
Hij vlindert als alle impressionisten, verliefd op een ijl droombeeld. De schilders
nemen de kleuren op hun wimpers en schilderen de lichtschakeringen in plaats van
de gestalten eronder. De dichters tikken tegen een klank en maken muziek met hun
woorden, de bouwmeesters onder hen maken het liefst een fontein of een tierlantijn.
De minnaars zoeken droomwezens om zich aan hun
etherische verschijningen aan te strijken. Zij beminnen alleen met de zinnen, maar
hebben niet lief met geheel him geest en geheel hun hart en verstand. Zij zijn als de
kunstenaars van het korte moment die nooit een monument zullen maken.’
‘Een aardige theorie, maar ook 'n beetje boosaardig. Wij kunnen toch vaders
monumenten zijn.’ Ze aarzelde even, ik hoorde haar adem over haar tong stromen.
‘Kunnen vele momenten achtereen niet een tijd maken, iets dat duurt en blijft en
groeit?’ Ze liet haar handen, uit de kozende verstrengeling geraakt, trage bewegingen
maken.
‘Hij heeft Solitudo gevonden omdat het licht er juist prachtig over speelde. Het
wonderlijke was echter, dat hij het ook nog heeft willen hebben.’
‘Ik heb het willen hebben, Paulus. Ik heb ervoor gebeden, wat ik ook jou gevraagd
had te doen. Ik was bang dat hij het alleen van verre wilde bewonderen.’ ‘Jij bidt dat
de mensen zich aan zoet bedrog overgeven.’ Zij rilde. Ze was niet langer dame meer,
zij was de vrouwe met de eenhoorn die altijd zou voortvluchten om een hoger doel
te vinden. ‘Ben je nog bij hem geweest?’ Ze schudde heftig ontkennend het hoofd.
Ik had haar met mijn beschouwing verontrust. Als vader zo was, konden we dan wel
iets voor hem doen? Haar blik was op de muur gericht maar dwaalde af naar de kant
waar vaders kamer lag. Haar ogen begonnen te flonkeren of er de gloed van een
triomf in kwam; haar ziel trad uit het strenge mantelpak en werd weer zichzelf. Zij
is een vrouw, dacht ik, vrouwen doorbreken onze verstarde theorieën, daarom wordt
hun invloed steeds groter. Ik kreeg al verering voor alles wat Kristie zou gaan doen,
omdat haar ogen zo groot en zwart en schitterend werden. ‘Paulus,’ zei ze hijgend.
‘De grens van haar beperking kan niemand doorbreken, niet alleen tenminste. Maar
als er een tweede komt blijkt de beperking ineens opgeheven. Geloof jij ook dat veel
mannen door hun vrouwen groot zijn geworden?’
‘De geschiedenis bevestigt het. Maar even waar is het, dat veel vrouwen eerst bij
haar man knap, mooi, charmant werden.’
‘Ja, Paulus. En dikwijls mislukken zij als vrouw die dat al voor hun tijd zijn, want
hun schoonheid verstart in eigenliefde.’ Ze trok aan haar goedzittend mantelpakje
als vond ze het een narrenkostuum. Kristie bezat een scheppende, genereuze liefde
die nooit geknot of afgedamd zou mogen worden.
‘Ik geloof dat wij vader het beste kennen, wij twee, Paulus,’ zei ze warm. ‘Omdat
wij in hun liefde hebben geloofd. De doktoren zullen hem nooit zo begrijpen als wij.
Wij mogen ons daarom niet onttrekken aan de opdracht die dit ons ingeeft. Een dokter
ontbieden en hem alles overlaten is natuurlijk veel gemakkelijker.’ ‘Het gaat erom
wat het beste voor hem is. Zijn wij niet op weg om een paar aandoenlijke
individualisten te worden, meisje? Het zou beter zijn voor hem als vader ergens
anders dan op Solitudo kon rusten. Het grootste gevaar komt volgens mij van Zebe
en van de vrouw die hij hier gebracht heeft.’
‘Ik ga nu met Johannes spreken,’ antwoordde zij en trok haar mantelpakje weer
in de plooi alsof zij zich voor Johannes zo gekleed had.
‘Men moet zich voor elke gelegenheid weten te kleden. Dat is ook de diplomatie
der natuur; de kameleons zijn er heel sterk in. - Kristie, wat is er gebeurd?’ Het
gesprek van zo juist was ineens verdwenen, het was er nooit geweest. Zij schakelde
haast nog sneller over dan ik. Haar mond versmolt in schone bitterheid. ‘Alles is
gebeurd, Paulus. Bijna meer dan alles,’ riep ze uit. ‘Ik heb iets verschrikkelijks
gedaan. Vader slaapt, maar
nesteld in zijn verleden tijd. Hij heeft moeders hart horen kloppen, het was het mijne
dat te snel ging. Iemand 'n vals hart onderschuiven is het bitterst bedrog dat men
plegen kan. Het sloeg veel luider dan het zijne, dat valse hart van mij. Geloof je het?’
Ze keek mij onderzoekend aan. Ik begon met mijn voeten figuren te tekenen op de
vloer.
‘Je hebt een goedkoop medicijn gebruikt, Kristie.’
‘Goedkoop. Als je Johannes was, begreep ik je nog. Het is het duurste dat bestaat.’
Ze zweeg, omdat ik het als trots zou kunnen opvatten als ze zei hoeveel zij op het
spel had gezet. ‘Er is niet meer gebeurd; dit was al veel te veel. Ik dacht dat er nog
iemand in de kamer was: een getuige voor een proces dat men tegen ons zou kunnen
willen voeren.’ Dus had ik mij vergist met te denken dat zij juist tegen mijn
beschermende aanwezigheid in had willen handelen. Dan was ik er niet voor niets
In document
Paul Haimon, Het landgoed Solitudo · dbnl
(pagina 85-89)