• No results found

beschermende aanwezigheid in had willen handelen. Dan was ik er niet voor niets geweest, de uitsmijter die moest zorgen dat men achter het gordijn niet te ver ging

Ze keek naar me alsof ik haar vergeven moest; haar handen hielden elkaar vast, niet

meer in een bevallige pose doch in krampachtige spanning. Ze was zover gegaan als

ze dacht dat het in haar ogen kon, en nu begon haar geweten, een maagdelijk geweten

dat een bruidelijke emotie voorvoeld had, haar te kwellen. Ze nam mijn hand vast;

ik zag dat ze heel bleek werd.

‘Je moet naar je kamer gaan, je bent nog ziek,’ zei ik. Nu liet ze zich langs het

raam naar haar bed leiden.

‘Vergeef jij het me?’ vroeg ze. Als ze naar buiten had gekeken, had ze in de wei

van Schaef een gelukkiger tafereel kunnen gadeslaan. ‘Zie je niet, dat Solitudo zijn

vijanden vergeeft, hen zelfs liefheeft? Daar, Peter Schaef en Elza de Roveren zijn

samen bezig de schraapzucht te dienen van onze tegenstander.’ Slechts een moment

liet zij haar ogen gaan naar de twee gelukkige wezens die

de eerste valappels in een bruine mand raapten. Ze lachte, doch zonder dat die lach

uit haar ogen kwam. Over de witte mist die van de vijver kwam, trok een blauwig

licht; achter de eiken in het achterbos zeilden, bijna glinsterend, een paar ooievaars.

‘Ga jij naar Johannes,’ vroeg ze. ‘Vannacht heb ik alles met hem in orde gemaakt.’

Ze was dus zo bang geweest dat ze zich van haar haat jegens hem had willen ontdoen,

ze had dus toch gevreesd dat ze in een grauwe verschrikking terecht zou komen. ‘Het

was nooit meer te vergeven geweest, ik weet het nu. En niemand, niemand zou het

ooit hebben begrepen. Waarom heb je mij niet tegengehouden?’ vroeg ze en greep

mijn pols vast. ‘Waarom was je ook met die sleutel gekomen?’

‘Ik zou je wel hebben tegengehouden, Kristie, als het nodig was geweest, maar

dat hoefde bij jou immers niet.’

‘O,’ riep ze. ‘Ik heb het gewild. Mijzelf verwerpend, heb ik het gewild: alles doen.

De hele wereld en alle liefde wilde ik trotseren. Omdat niemand hem begrijpt in zijn

wanhopige eenzaamheid wilde ik hem genezen, met mijzelf als medicijn.’

Ze keek mij aan met wilde, schuwe ogen. Nu had ze alles gezegd, meer dan ze

gedáán had; ze had het gevaar waaraan zij had geleden onder woorden gebracht. ‘Hij

denkt toch dat niet ik het geweest ben maar zij, meen je niet?’ Ik keek naar buiten

en volgde de ooievaars die breed wiekend over het park kwamen.

‘We moeten Johannes maar alles laten regelen. Wij zijn te zeer met vader verbonden

en zitten te vol medelijden. Wij doen niets dan hem trachten te troosten met ons

persoonlijk verdriet.’ Meende zij dat? Nu ze mij alles opgebiecht had was ze niet

alleen bekeerd, maar ook weer gezond, tenminste in haar gedachten. Ze was als ik

op een bruggetje geweest dat naar een moeras

de, en zo had ook zij het gevaar willen trotseren. Is er dan een vast schema te

bespeuren, ook in de meest individuele emoties en handelingen? Er was echter dit

verschil dat ik dacht aan mijn verleden, zij aan vaders toekomst.

‘Ik ben vanmorgen op weg geweest naar het moeras, Kristie. Waarom is nog

niemand van ons die wildernis binnengedrongen?’

‘Misschien kon ik dat ook beter gedaan hebben. Mij laten afkoelen in water,

gewoon de grens van het verboden toegang overstappen, dan wist je tenminste wat

je deed.’

‘Ga jij nu kijken of vader nog slaapt. Ik zal dan met Johannes spreken,’ zei ik om

een eind aan dit alles te maken.

Ze keek mij nog na, niet geheel zeker of ik wel diplomatiek genoeg zou zijn. Zij

had Johannes gehaat, lange weken en lange maanden. In haar vertwijfeling had zij

die haat vannacht willen opruimen. Komen de besten altijd voor een soort offer van

Abraham te staan, dacht ik, en moest zij eerst zo beproefd worden eer zij haar rijk

der liefde zou krijgen? Maar Elza had er nog niet één traan voor gelaten, en daar zat

zij al, tegen een boom aan, naast de jonge Peter Schaef, etend van twee appels tegelijk.

‘Hebben jullie weer gezwijmeld van de balsem der liefde?’ vroeg Johannes, als las

hij van mijn gezicht alles wat wij hadden besproken. Hij was juist bezig pommade

op zijn haren uit te wrijven, zijn hoofd kreeg er een haast belachelijke glans van.

‘Waarom hebben jullie toch die zondagse kleren aan?’ vroeg ik.

‘Wie jullie? De juffrouw soms ook? Kom mee,’ gebood hij meteen en was mij al

voor naar de salon, waar hij

grote beslissingen met ons voor had. Kristie kwam juist naar beneden en knikte naar

mij, dus wist ik dat vader nog sliep, maar dat zou Johannes nu toch niets gezegd

hebben. Hij drukte de goudgegalonneerde deur achter ons dicht en zei aanstonds:

‘Het is nu het beste dat we de bomen in het achterbos verkopen. Vader moet daarvoor

eerst nog zijn handtekening geven. Zijn verpleging zal kostbaar zijn en lang duren.

Ik kan daarvoor niets van mijn geld missen. Het moet dus wel, wat die verkoop van

de bomen betreft, maar erg zal het niet zijn, want de prijs van het hout staat goed.’

Ik keek naar Kristie, of zij haar bekering jegens hem nu nog aan wilde houden. Wat

bezielde hem, dat hij opeens die korte, besliste zinnen waar zoveel mee gemoeid

was, als een koude douche meteen op onze hoofden stortte. Wilde hij ons intimideren,

sprakeloos slaan daarmee? Steen, kwarts, graniet zou ik voor hem worden, als hij

dat van plan was!

Kristie liet hem rustig uitspreken en deed of zijn woorden haar niet aangingen.

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN