ging rechtop in zijn stoel zitten. ‘Er moet iets gebeuren. Wij kunnen hier niet zo maar
blijven zitten. We worden ouder en ik wil niet terwille van een fata morgana te laat
komen in de wereld.’
‘Voelt zijne koninklijke hoogheid zich te goed voor de baan die hij zelf gewild
heeft?’ vroeg ik toen Kristie nog niets zei.
‘Ga weg, jij!’
‘Ik geloof dat hij vader het liefst dood heeft, Kristie. Johannes wil nu ook ònze
meester worden.’ Ik werd een feller tegenstander van hem dan ik zelf vermoed had.
Hij sprong uit zijn stoel en greep me met een hand: wanneer hij geen andere
argumenten meer had dan maar de gebruikelijke, trachtte hij me de pols om te draaien.
Maar ik was woest en begon mijn eigen kracht te kennen, ik gaf geen kik en hij moest
al zijn geweld gebruiken om mij op de knieën te krijgen. ‘Je krijgt er mij toch niet
onder,’ riep ik huilend maar hij kende enkele trucs en ik moest me gewonnen geven.
Hij dacht dat hij daarmee ook over Kristie zegevierde en om
zelf nog dapperder te maken riep hij uit: ‘Ik wil niet altijd een van hun kindertjes
met brave bijbelse namen zijn. Wat mij betreft, ik zal mijn doel in elk geval bereiken.
Zwijmelen jullie maar, maar dan niet ten koste van mij.’ Dat klonk tenminste reëel.
‘En jij hebt je voor altijd gescandaliseerd,’ wendde hij zich tot Kristie. ‘Je zult nooit
meer kunnen trouwen, want niemand die het hoort zal je nog willen.’
‘O!’ schrok Kristie op die gemeenheid. Haar ziel kromp ineen.
‘Je hebt op een misdadige manier moeders nagedachtenis onteerd. Als de politie
het wist kwam je in de gevangenis.’ Ik meende dat hij genoegen had aan die
ontzettende woorden. Wij deinsden beiden achteruit. Toen ik zag dat Kristie nog
niets zou doen, hield ik mijn vuist onder zijn kin en riep hem snel toe: ‘Je bent nog
gemener dan Zebedeus.’ Daarna liep ik snel naar de deur om hem van daaruit nog
meer te kunnen zeggen zonder dat hij me op zijn manier weer de duimschroeven
aanzette. ‘Jij ziet je eigen monsterlijke balk van boosheid in andere ogen. Vader had
jou nooit Johannes moeten noemen.’ Kristie was nòg niet zo tegen hem als vroeger;
ik geloofde dat ze nogeens juist als in de voorbije nacht tot het uiterste wilde gaan
(nu in liefde die niet verdacht kon worden).
‘Wat gaat de dokter met vader doen, Johannes?’ vroeg ze alsof hij haar niets gedaan
had. O, o, o, hoe kun je hem nog iets zeggen, meisje. Ik vond dat zij zich niet meer
als een mens gedroeg. Je kunt toch niet op je laten spuwen! ‘Ze weten heel wat
tegenwoordig,’ begon Johannes nu, als ging hij lesgeven. ‘Ze snijden een stuk uit je
schenkel en plakken het op je neus als je niet te oud vlees hebt.’
‘Laat hen zich op Philis oefenen, van vader blijven ze af!’ riep ik.
‘Is de ziekte van moeder niet eigenlijk een raadsel gebleven voor de dokter?,’ zei
Kristie. ‘Hoe zouden we dan vertrouwen kunnen hebben in wat hij voor vader doen
zal?’ Johannes viel haar aan als een agnosticus die toch graag redeneert over de
laatste dingen.
‘Denk niet dat hij iets aparts is, meisje. Jullie laten je door een hersenschim
verblinden. De zielkunde heeft deze verschijnselen al lang achterhaald.’ Hij begon
aan een brede redenering. Achter de deur die ik nu en dan opende om er mijn hoofd
langs te steken, gezichten makend, luisterde ik hen uit. Wij waren allen aan 't
veranderen, ik ook, daarvandaan deze knechtenmanieren. ‘Wat is het probleem bij
een vitale man die geen vrouw meer tot zijn beschikking heeft?’ begon hij zijn
uiteenzetting. ‘Hij pijnigt zich niet af met de vraag waar zijn vrouw zal zijn. Hij
denkt dat ze is waar ze wezen moet, en zegt er maar bij, dat ze daar wel goed zal
zijn. Het kwellende probleem voor zo'n man is of hij weer zal trouwen of niet. Als
hij een gevoelig man is, zo iemand die ze vroeger idealist noemden, dan maakt hij
zich in het begin allerlei scrupules om zijn kinderen en de nagedachtenis van zijn
verloren vrouw. Zelfs zij, die het verlies van hun vrouw niet als een verlies voor
zichzelf beschouwen, piekeren daarover. Daarmee maken ze hun probleem alleen
dramatischer en verwarder.’
Ik hoorde het en kon me niet weerhouden te roepen: ‘Allemaal uit een roman van
een moralist. Waar heb je het gelezen?’ Hij sprong daarop weer uit zijn fauteuil en
hij scheen Kristie, die naar zijn boekenwijsheden luisterde, met dat half verteerd
brok burgermoraal te laten zitten. Hij zag echter in dat ik mij niet zou laten vangen
en ging toen weer verder met zijn redenering. ‘Idealisten zijn brengers van problemen,
maar lossen er zelden een op. Ze kunnen het gecompliceerde en het eenvoudige niet
naast elkaar zetten als van eenzelfde waarheid.
De enige waarheid is de werkelijkheid. Die moet je nemen zoals ze is, verder niets!’
Kristie antwoordde: ‘We behoeven hier geen problemen te stellen, Johannes. De
werkelijkheid is dat vader ziek is en dat hij rust moet hebben.’
‘Waarvoor Kristie in eerste instantie heeft gezorgd,’ riep ik daarop. Ik stapte meteen
de kamer binnen en voegde aan mijn woorden toe: ‘Zij heeft je een visite uitgespaard.
Maar nu zal ik de dokter halen. We weten hem genoeg te zeggen, en Kristie en ik
kunnen zijn toestand beter omschrijven dan jij.’ Dit wilde hij in geen geval, hij wilde
zelf met de dokter spreken, hij, onze meerderjarige; en ik wist nu ook waarom hij
zijn zondagse pak had aangetrokken.
Hij verliet ons onmiddellijk, alsof hij bang was dat een van ons hem nog voor kon
zijn. In de gang nam hij vaders kapmantel, die hem lang maakte en hem prachtig
stond. De jas had een pelskraag zoals ook de dokter droeg, zelfs in de zomer; zo zou
hij zich eerder de vriendschap van de dokter, die deze nooit van vader gekregen had,
waardig kunnen maken. Buiten moest hij helaas de fiets nemen, maar hij zou het
vehikel onderweg wel ergens neerzetten en het laatste stuk te voet lopen. Achter hem
werd Solitudo weer park en eenzaamheid.
Kristie keek nog even hoe Johannes wegreed, toen kon ze het niet langer houden;
ik had het al eerder verwacht. ‘O!’ zuchtte ze, en het was hetzelfde ‘o’ van straks,
een pijn in de schoot van haar ziel. Ze fluisterde nog toen ik haar trachtte op te beuren:
‘Er is niets gebeurd, er is niets gebeurd!’ Die verschrikkelijke, ware woorden - zo
kostbaar waar! - die altijd tegen boze vermoedens in moeten herhaald worden, en
hoe dikwijls blijven het slechts wanhopige vleugelslagen. Ik hield het niet langer uit
te verzwijgen dat ik het wist. ‘Je bent groot, Kristie. Jij hebt je offer van Abraham
gebracht. Ik was die iemand
achter het gordijn in moeders kamer. Wist je het niet?’ Toen glimlachte ze heel stil;
het was als de zonnestraal, die deze morgen, als een gouden ladder, rechtop ging
staan tegen de mist.
‘Hij slaapt zo rustig,’ zei ze. ‘Als het eens niet meer terugkwam! Het is een inval
van mij, Paulus, dat jij moet schrijven. Hij zei dat hij te moe was om alles nog eens
te overdenken; en dat hij het spijtig vond dat hij niets had opgeschreven van hun
twee, en Solitudo, en van de kinderen.’ Ik knikte terwijl haar handen bewogen alsof
zij weer wilden schrijven. ‘Je moet het natuurlijk maken, en eenvoudig. En dan moet
je het mooi maken, want dat is het voor hem geweest.’ Ik zag haar ogen stil glanzen,
haar gezicht werd rood van vreugde. ‘Ik geloof dat wij dit voor hem moeten doen.
Laten de doktoren over het andere nadenken. Wij moeten zijn werk voltooien.’ Ze
onderbrak haar mijmering met een opgewekt ‘oh’, het klonk juist als het verliefde
‘oh’ van Elza!
9
Ik kon nu gaan schrijven en het zou aanstonds nuttig zijn. En toch mocht het zijn
over ons zelf; over wat voorbij was maar te mooi om voorgoed voorbij te zijn. Kristie
fluisterde me nog toe, terwijl ik naar een dik cahier zocht: ‘Voorin moet je schrijven:
In document
Paul Haimon, Het landgoed Solitudo · dbnl
(pagina 93-97)