• No results found

De niet-kredietwaardige consument

6 Lessen uit de rechtsvergelijking

6.4 De drie stappen van de kredietwaardigheidstoets

6.4.4.1 De niet-kredietwaardige consument

De Europese richtlijnen regelen niet even precies wat er moet gebeuren met de krediet- aanvraag van een niet-kredietwaardige consument. De Richtlijn woningkredietover-

650 Paragraaf 4.2.6.3.

651 Overigens kan er onder omstandigheden worden afgeweken van bepaalde buffers. Zie paragraaf

4.2.6.3.

652 De buffers kunnen vanzelfsprekend wel enige daling van het inkomen (na pensionering) opvangen. 653 EBA-richtsnoer 4.3.

654 Paragraaf 4.3.5.3 en 4.3.6.3. 655 Ibid.

135

eenkomsten bepaalt dat een dergelijke kredietaanvraag moet worden afgewezen, ter- wijl de Richtlijn consumentenkrediet hierover niets regelt.656 Het Europese Hof heeft

in dat laatste verband geoordeeld dat lidstaten kunnen kiezen voor een weigerings- plicht.657 Dienovereenkomstig gelden er in het Nederlandse en Engelse publiekrecht

diverse weigeringsplichten. In het Nederlandse publiekrecht geldt een weigerings- plicht voor consumptieve en hypothecaire kredieten, terwijl in het Engelse publiek- recht alleen een weigeringsplicht is gecodificeerd voor hypothecaire kredieten.658 In

het kader van consumptief krediet heeft de Engelse regelgever geen specifieke handels- wijze aan een negatief kredietwaardigheidsoordeel gekoppeld.659 Overigens is in beide

landen in zekere zin afgeweken van de normen uit het publiekrecht. Zo zijn er in het Nederlandse privaatrecht rechters geweest die in dit verband een waarschuwingsplicht hebben aangenomen, terwijl in Engeland de ombudsman van de FOS een weigerings- plicht lijkt aan te nemen (ook) bij consumptieve kredieten.660 Een verklaring hiervoor

kan zijn dat de laatgenoemde actoren zich achteraf uitlaten over de kredietverstrekking in het concrete geval, terwijl de regels uit het publiekrecht zich richten op de gemene deler en op voorhand bepalen hoe de kredietgever zich moet gedragen. Het feit dat de civiele rechter of ombudsman veelal kiest voor een weigeringsplicht of waarschuwings- plicht, zegt daarom primair iets over het concrete geval en betekent dus niet per defi- nitie dat de rechter of ombudsman daar altijd voor zal kiezen.

6.5 Conclusie

Er zijn meerdere overeenkomsten tussen het Nederlandse en Engelse publiekrecht. Ten eerste zijn alle kredietwaardigheidstoetsen consumentgericht van aard hetgeen betekent dat de consument kredietwaardig is als hij wordt geacht op een, voor hem, acceptabele manier te kunnen terugbetalen. Ten tweede trachten alle kredietwaardig- heidstoetsen te voorkomen dat de consument in een onaanvaardbare terugbetaalsitu- atie terechtkomt. In plaats van te controleren of de consument, met het indienen van de kredietaanvraag, de beste kredietbeslissing heeft genomen, moet de kredietgever de consument behoeden voor een kredietbeslissing die slecht genoeg is om te veronder- stellen dat laatstgenoemde daarmee door de nog aanvaardbare ondergrens zal zakken. Ten derde richten alle kredietwaardigheidstoetsen zich primair op het vrij besteedbaar inkomen van de consument. De drie stappen van de toets zijn allen gericht op het uit- gangspunt dat de consument over voldoende inkomen moet beschikken om te kunnen terugbetalen zonder te bezuinigen op de vaste uitgaven. Wat betreft de uitwerking van deze stappen zijn er meerdere verschillen gesignaleerd tussen het Nederlandse en En- gelse publiekrecht.

Om te beginnen is er een verschil in methodiek. In het Nederlandse publiekrecht ziet de kredietwaardigheidstoets er in beginsel hetzelfde uit ongeacht het antwoord op de vraag wie de kredietaanvraag heeft ingediend en om welk kredietbedrag of kredietvorm

656 Paragraaf 3.2.5.4 en 3.3.5.4.

657 HvJ 6 juni 2019, ECLI:EU:C:2019:467, r.o. 49.

658 Zie voor Nederland paragraaf 4.2.5.4 en 4.2.6.4 en voor Engeland paragraaf 5.2.6.5. 659 Paragraaf 5.2.5.6.

136

het gaat. In het Engelse publiekrecht is de vereiste omvang en diepgang van de krediet- waardigheidstoets juist afhankelijk van zulke omstandigheden. Meer concreet ziet het kredietwaardigheidsonderzoek bij een hypothecair krediet er in het Nederlandse pu- bliekrecht ongeveer hetzelfde uit als in het Engelse publiekrecht. In beide landen maakt het bij deze kredieten weinig uit wie de kredietaanvraag heeft ingediend en moet de kredietgever een tamelijk gedetailleerd onderzoek uitvoeren naar het vrij besteedbaar inkomen. De verschillen tussen beide landen worden echter groter als de consument vraagt om een consumptief krediet. Dit geldt vooral voor bepaalde kleine kredieten.661

In die gevallen kan de kredietgever in het Engelse publiekrecht in beginsel volstaan met de Engelse variant van een BKR-toetsing, terwijl de kredietgever in het Neder- landse publiekrecht een verder onderzoek moet doen naar het inkomen en de uitgaven van de consument. In Engeland is dat laatste onderzoek ‘pas’ vereist als in het concrete geval sprake is van een risicosignaal, zoals een negatieve registratie in het betreffende kredietregister.662

Daarnaast zijn er verschillen wat betreft de invulling van drie onderdelen van de kre- dietwaardigheidstoets. Ten eerste zijn er in het Nederlandse publiekrecht wel en in het Engelse publiekrecht geen algemene grenzen gesteld aan de terugbetaalperiodes. In het Nederlandse publiekrecht wordt de kredietwaardigheid dan ook gekoppeld aan het totale kredietbedrag, terwijl in het Engelse publiekrecht de nadruk ligt op de betaal- baarheid van de periodieke terugbetaalplichten. Dit verschil duidt op een verschil van inzicht over de gewenste balans tussen het bieden van bescherming tegen overkredite- ring en het behouden van een goede krediettoegang. De Engelse regelgever schat de voordelen van dergelijke grenzen kennelijk niet hoog genoeg in om de nadelige effecten daarvan op de krediettoegang te kunnen rechtvaardigen.

Ten tweede zijn er verschillen wat betreft de wijze waarop rekening wordt gehouden met negatieve veranderingen van de betaalcapaciteit. In het Engelse publiekrecht moet de kredietgever rekening houden met de gevolgen van een nadelig scenario dat, in het specifieke geval, concreet voorzienbaar is. Overigens is niet altijd duidelijk hoe de kre- dietgever in zulke gevallen moet handelen. In het Nederlandse publiekrecht wordt op uiteenlopende manieren omgegaan met de voorzienbare toekomst. Zo hebben de con- sumptieve leennormen een zekere aandacht voor de situatie na pensionering. Een con- sument kan daarom als niet-kredietwaardig worden gezien ook als hij ‘pas’ na pensio- nering zal beschikken over onvoldoende inkomen. De hypothecaire leennormen bevat- ten echter buffers die de consument enige ruimte geven om later eventuele tegenslagen te kunnen opvangen. Anders dan in Engeland, is er in Nederland, bij beide kredietvor- men, onduidelijkheid over de mate waarin de kredietgever rekening moet houden met de nadelige gevolgen van concreet voorzienbare scenario’s die niet zijn verdisconteerd

661 Denk bijvoorbeeld aan bedragen van enkele honderden of duizenden euro’s. Bij grotere bedragen is

het risicosignaal doorgaans sterker en moet er (dus) een gedetailleerder onderzoek worden gedaan. Zie gedetailleerder paragraaf 5.2.5.3 en 5.3.3.2.

662 Er is dan een concrete aanleiding om te denken dat het gevraagde krediet een (te) grote impact zal

137

in de relevante leennormen. Overigens worden de verschillen tussen beide landen klei- ner als het Nederlandse privaatrecht in de vergelijking wordt betrokken. De civiele rechter is immers niet gebonden aan de leennormen uit het publiekrecht en kan even- tueel wel rekening houden met de gevolgen van de laatstbedoelde scenario’s. Net als in Engeland, is in het privaatrecht niet duidelijk hoe de kredietgever in zulke gevallen moet handelen. Moet de kredietaanvraag worden afgewezen? Of volstaat bijvoorbeeld een waarschuwing voor de gevolgen van dat scenario?

Ten derde is in het Engelse publiekrecht meer duidelijkheid over de mate waarin de kredietgever rekening mag houden met het vermogen van de consument. In het Ne- derlandse publiekrecht is in vrij algemene termen verduidelijkt dat de kredietgever moet kunnen uitleggen dat de kredietverstrekking in het specifieke geval verantwoord is voor de consument. In Engeland moet de kredietgever, bij die uitleg, echter specifiek ingaan op drie punten, te weten de reden dat het betreffende vermogen wordt aange- houden door de consument, de kans dat dit vermogen daadwerkelijk kan worden aan- gesproken voor de tijdige terugbetaling van het krediet en de ernst van de gevolgen die het opofferen daarvan zal hebben voor de consument. Voorts lijkt de kredietgever in het Engelse publiekrecht, vergeleken met het Nederlandse publiekrecht, iets minder snel rekening te mogen houden met het vermogen als de consument vraagt om een hypothecair krediet. Anders dan in Nederland, mag dit laatste in Engeland in beginsel alleen bij een afgebakende groep zeer vermogende consumenten. Deze groep wordt namelijk geacht minder snel in de problemen te komen als het financieel tegenzit. Zo kunnen deze consumenten bijvoorbeeld gemakkelijker besluiten om de verhypothe- keerde woning te verkopen en te verhuizen naar een goedkopere woning.

Tot slot lijkt in Nederland te worden gehandeld conform de Richtlijn consumentenkre- diet en de Richtlijn woningkredietovereenkomsten. Omdat de Richtlijn consumenten- krediet ook van toepassing is op de kredieten tussen de €200 en €250, kan niettemin de vraag worden gesteld of er in Nederland, bij deze kredieten, voldoende wordt geve- rifieerd. In het Nederlandse recht gelden er immers standaard-verificatieplichten als de consument vraagt om een krediet vanaf €250. Hoewel de richtlijn geen expliciete verificatieplicht voorschrijft, heeft het Europese Hof in dit verband een uitspraak ge- daan waaruit volgt dat de kredietgever niet alleen mag uitgaan van ‘gewone, niet-ge- staafde verklaringen’ van de consument. Het is echter niet helemaal duidelijk of het hof hiermee heeft willen zeggen dat de kredietgever (ook) bij deze zeer kleine kredieten altijd moet beschikken over enig bewijs uit een onafhankelijke bron, zoals bankaf- schriften of de resultaten die voortkomen uit de raadpleging van een centraal krediet- register.

138

7 De kredietwaardigheidstoets vanuit een economisch per-