• No results found

4 De kredietwaardigheidstoets in het Nederlandse recht

4.2 De kredietwaardigheidstoets in het publiekrecht

4.2.2.2 Artikel 4:34 Wft

Volgens artikel 4:34 lid 1 Wft moet de kredietgever een onderzoek doen naar de finan- ciële positie van de consument voordat een kredietovereenkomst wordt aangegaan of voordat wordt overgegaan tot een belangrijke verhoging van het kredietbedrag. Als blijkt dat de kredietaanvraag, met het oog op overkreditering van de consument, on- verantwoord is, moet de kredietgever deze volgens artikel 4:34 lid 2 Wft afwijzen.

148 Zie hierover afd. 1.4.1 Wft en titel 5.2 Awb. 149 Art. 4:34 lid 1 Wft.

150 Zie bijvoorbeeld art. 4:19 Wft, art. 4:33 Wft en paragraaf 10.2.1 BGfo. 151 Art. 4:34 lid 2 Wft.

152 Art. 4:35 Wft jo art. 115a BGfo. De percentages zijn te vinden in het Besluit kredietvergoeding. 153 Art. 4:24 lid 1 Wft jo art. 80e lid 1 en 3 BGfo.

51

Artikel 4:34 lid 1 Wft

Voor de totstandkoming van een overeenkomst inzake krediet, of een belangrijke ver- hoging van de kredietlimiet, dan wel de som van de bedragen die op grond van een bestaande overeenkomst inzake krediet aan de consument ter beschikking zijn gesteld, wint een aanbieder van krediet in het belang van de consument informatie in over diens financiële positie en beoordeelt hij, ter voorkoming van overkreditering van de consu- ment, of het aangaan van de overeenkomst onderscheidenlijk de belangrijke verhoging verantwoord is.

Artikel 4:34 lid 2 Wft

De aanbieder gaat geen overeenkomst inzake krediet aan met een consument en gaat niet over tot een belangrijke verhoging van de kredietlimiet of de som van de bedragen die op grond van een bestaande kredietovereenkomst aan de consument ter beschik- king zijn gesteld indien dit, met het oog op overkreditering van de consument, onver- antwoord is.

Artikel 4:34 Wft is de vervanger van het oude artikel 51 Wet op de financiële dienstver- lening (Wfd) dat op diens beurt de opvolger was van een aantal oude bepalingen uit de Wet op het consumentenkrediet (Wck) uit 1990. Hoewel de wetgever de verplichting tot het uitvoeren van een kredietwaardigheidstoets door de jaren heen inhoudelijk niet heeft veranderd,155 is het toepassingsbereik daarvan een aantal keren uitgebreid. Zo

geldt deze verplichting vanaf 2006 ook voor hypothecaire kredieten en effectenkredie- ten. Deze uitbreiding vloeide voort uit het besef van de wetgever dat er, vanuit het oog- punt van consumentenbescherming, geen goede redenen waren om deze kredietvor- men anders te behandelen dan de voorheen wel gereguleerde kredietvormen.156 Daar-

naast heeft de invoering van de Richtlijn consumentenkrediet ervoor gezorgd dat de kredietwaardigheid vanaf 2011 ook moet worden getoetst als de consument vraagt om een belangrijke verhoging van de kredietlimiet of kredietsom.157

Overigens richt artikel 4:34 Wft zich niet op alle kredietaanvragen van consumenten. Zo gelden er uitzonderingen voor gemeentelijke kredietbanken en ondernemingen die online-diensten aanbieden vanuit een andere lidstaat.158 Daarnaast is de Wft als zoda-

nig niet van toepassing op bepaalde kredieten die worden verstrekt aan een beperkt

155 Overigens zijn er tekstueel wel veranderingen geweest. Zo is bijvoorbeeld de weigeringsplicht voor

het eerst opgenomen in art. 51 Wfd. Deze weigeringsplicht vloeide voorheen voort uit de open Wck- norm van het goed kredietgeverschap. Met deze tekstuele toevoeging heeft de wetgever dan ook geen inhoudelijke wijziging voorzien. Zie Kamerstukken II 2003/04, 29507, nr. 3, p. 34 waarin art. 51 Wfd wordt aangemerkt als een oude bepaling.

156 Kamerstukken II 2003/04, 29507, nr. 3, p. 24 en Kamerstukken II 2003/04, 29507, nr. 9, p. 51. De

hypothecaire kredieten waren bijvoorbeeld uitgezonderd om zelfregulering de kans te geven. De wetge- ver heeft echter het vertrouwen in zelfregulering deels verloren mede omdat niet iedereen zich daaraan houdt. Zie Kamerstukken II 2003/04, 29507, nr. 3, p. 4 en Broekhuizen & Labeur 2006.

157 Kamerstukken II 2009/10, 32339, nr. 3, p. 35. De term ‘belangrijke verhoging’ kan volgens de wet-

gever in absolute en relatieve zin worden uitgelegd. Ook meerdere kleine verhogingen kunnen uitein- delijk worden gezien als een belangrijke verhoging.

158 Zie resp. art. 4:2 Wft jo. 4:37 lid 1 Wft en art. 1:16 jo. 1:17 Wft. Uitgangspunt is dat een kredietgever

die vanuit een andere lidstaat online krediet aanbiedt in Nederland moet handelen naar de normen uit die andere lidstaat.

52

publiek, huur- en verhuurovereenkomsten, pandhuiskredieten, en kredieten die bin- nen drie maanden moeten zijn terugbetaald en waarbij onbetekenende kosten in reke- ning worden gebracht.159 Verschillende uitzonderingen hebben met elkaar gemeen dat

ze betrekking hebben op kredieten die onder betrekkelijk gunstige voorwaarden wor- den verstrekt aan consumenten.160 Denk bijvoorbeeld aan een pandhuiskrediet waarbij

geldt dat de consument in principe niet kan worden aangesproken voor de overblij- vende vordering als het verpande goed reeds door de kredietgever te gelde is gemaakt. Hoewel artikel 4:34 Wft dat niet voorschrijft, heeft de branche zichzelf in bepaalde ge- vallen verplicht om bij doorlopende kredieten ook tussentijds een kredietwaardig- heidstoets uit te voeren.161 Bij deze kredieten kan de consument, in beginsel zonder

tussenkomst van de kredietgever, een eenmaal afgelost bedrag opnieuw opnemen. Dit betekent dat de consument eventueel ook een krediet zal kunnen opnemen als dat, door bijvoorbeeld een inkomstendaling, op dat moment niet meer verantwoord is. De con- sument kan mede daarom in een lock up situatie belanden.162 Van deze situatie wordt

gesproken als de consument met zijn krediet niet kan overstappen naar een andere kredietgever. Het openstaande kredietbedrag is dan groter dan het bedrag dat de con- sument, volgens de leennormen die artikel 4:34 Wft uitwerken, verantwoord zal kun- nen lenen.163 Om een dergelijke consument te kunnen identificeren, schrijft de VFN

gedragscode een tussentijdse kredietwaardigheidstoets voor. Deze toets moet worden uitgevoerd als de kredietrelatie een langere tijd bestaat en de consument nog een be- paald percentage van de kredietlimiet moet terugbetalen.164 Als vervolgens blijkt dat

de consument niet-kredietwaardig is, moet de kredietgever de mogelijkheid tot kre- dietopname blokkeren en daarnaast verantwoorde maatregelen treffen die erop zijn gericht om de consument binnen een redelijke termijn uit de lock up situatie krijgen.165