• No results found

Een uitleg over de betekenis van risicosignalen

5 De kredietwaardigheidstoets in het Engelse recht

5.2.5.3 Een uitleg over de betekenis van risicosignalen

De vereiste omvang en intensiteit van de kredietwaardigheidstoetsing is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.462 In het bijzonder wordt de kredietgever geacht

te handelen naar eventuele risicosignalen. Dit zijn signalen die wijzen op een risico dat het gevraagde krediet een (te) grote impact zal hebben op de betaalcapaciteit van de consument. Hoe sterker de signalen, hoe meer de kredietgever zich zal moeten inspan- nen om de omvang van de betaalcapaciteit in beeld te brengen.

461 Art. 5.2A.33 R CONC. Dit beleid moet zijn goedgekeurd door hogergeplaatst personeel en periodiek

worden herzien. Voorts moet de kredietgever informatie opslaan over elke individuele krediettransac- tie.

103

Er zijn twee soorten van risicosignalen.463 Het eerste risicosignaal vloeit voort uit het

kredietproduct dat aan de orde is.464 De FCA heeft ter verduidelijking een onderscheid

gemaakt tussen een mainstream en non-mainstream kredietproduct.465 Een main-

stream kredietproduct betreft, kort gezegd, een krediet dat zich, qua kosten of andere voorwaarden, niet in een (te) negatieve zin onderscheidt van de reguliere kredietpro- ducten.466 Er is sprake van een risicosignaal als de consument vraagt om een non-

mainstream krediet. Het tweede risicosignaal vloeit voort uit de financiële positie van de betreffende consument.467 De FCA heeft ter verduidelijking een onderscheid ge-

maakt tussen een prime en non-prime consument.468 Een prime consument betreft,

kort gezegd, iemand met een goede kredietreputatie en die geen financiële problemen heeft.469 Er is sprake van een risicosignaal als een non-prime consument om krediet

vraagt.

De vereiste omvang en diepgang van het kredietwaardigheidsonderzoek is afhankelijk van de eventuele risicosignalen.470 Zo worden aan het onderzoek vergaande eisen ge-

steld als een non-prime consument vraagt om een non-mainstream krediet. Omdat er meerdere risicosignalen zijn, is een gedetailleerd onderzoek naar het vrij besteedbaar inkomen vereist. Denk bijvoorbeeld aan de situatie waarin een consument met een forse betaalachterstand vraagt om een omvangrijk krediet waaraan tamelijk hoge kos- ten zijn verbonden. Er worden aan het onderzoek echter minder vergaande eisen ge- steld als een prime consument vraagt om een mainstream krediet. Gedacht kan wor- den aan de situatie waarin een consument met een bepaald inkomen vraagt om een relatief klein krediet. De verhouding tussen het inkomen en het krediet geeft dan on- voldoende aanleiding om te denken dat het gevraagde krediet een te grote impact zal hebben op de betaalcapaciteit van de consument.471 Hoewel de kredietgever in dit voor-

beeld in beginsel472 geen onderzoek hoeft te doen naar de uitgaven van de consument,

is het onder omstandigheden toelaatbaar dat hij ook geen onderzoek doet naar het in- komen. Ter illustratie heeft de FCA gewezen op de kredietaanvraag die is ingediend door een consument die geen kredieten of betaalachterstanden op zijn naam heeft staan en die vraagt om een zeer klein krediet:473

463 Zie FCA juli 2017, p. 34 en 35 voor een overzicht. 464 Ibid. Zie ook art. 5.2A.20 (3) R CONC.

465 FCA juli 2017, p. 35.

466 Ibid. Zie ook art. 5.2A.20 (3) R CONC. Het betreft dus geen vastomlijnd begrip. 467 FCA juli 2017, p. 34 en 35 en FCA juli 2018, p. 18. Zie ook art. 5.2A.25 G CONC.

468 FCA juli 2017, p. 35. Een non-prime consument betreft iemand met ‘an adverse credit history or

‘thin’ credit file’. Zie p. 7.

469 FCA juli 2018, p. 32. Het betreft dus geen vastomlijnd begrip. 470 FCA juli 2017, p. 34 en 35.

471 FCA juli 2017, p. 29. Soms kan de kredietgever volstaan met informatie over de arbeidsfunctie van

de consument. De kredietgever moet dan wel weten wat iemand in een vergelijkbare functie (mini- maal) verdient.

472 Dit is anders als de kredietgever bijvoorbeeld bekend is met feiten of omstandigheden die erop wij-

zen dat de consument minder kredietwaardig is dan de enkele verhouding tussen het inkomen en kre- diet doet vermoeden.

104

‘(..) a firm does not need to estimate or establish the customer’s income (or disposable income) where it can demonstrate that it is obvious in the particular circumstances that the credit is affordable. This may be the case, for example, where a relatively small amount of credit is offered to a customer who shows no signs of financial difficulties and in relation to whom no adverse information is apparent from the application or a CRA check.’474

Ter verduidelijking heeft de FCA een schema opgesteld welke de kredietgever kan hel- pen bij het bepalen van de omvang en diepgang van het kredietwaardigheidsonder- zoek.475 Dit schema komt op het volgende neer:

Blok 1: Laag risico.

Er is geen onderzoek vereist naar het vrij besteedbaar inkomen. Het gaat hier om de aan- vraag van een mainstream krediet die is ingediend door een prime consument. Uit een

CRA-check kan blijken dat de consument ‘prime’ is. Overigens moet het hierbij wel gaan

om ‘small or moderate amounts of credit’.

Blok 2: Gemiddeld risico.

Een onderzoek naar het vrij besteedbaar inkomen is vereist, echter dit onderzoek hoeft niet altijd even gedetailleerd te zijn. Dit is het geval als een non-prime consument een main-

stream product vraagt, of als een prime consument vraagt om een non-mainstream pro-

duct. De kredietgever kan bijvoorbeeld uitgaan van realistische schattingen over de vaste uitgaven van de consument.

Blok 3: Hoog risico.

Een gedetailleerd naar het vrij besteedbaar inkomen is vereist. Dit is het geval als een non-

prime consument om een non-mainstream product vraagt. De FCA wijst bijvoorbeeld op

de consumenten met een laag of onzeker inkomen en die mede daarom minder goed in staat zijn om kleine financiële tegenvallers op te vangen.

Bedacht moet worden dat de vereiste omvang en diepgang van het onderzoek uitein- delijk afhankelijk is van de omstandigheden van het geval. De kredietgever kan dus niet altijd stoppen met het kredietwaardigheidsonderzoek na een positief resultaat van een CRA-check. Zo kan de kredietgever bijvoorbeeld bekend zijn, of worden geacht be- kend te zijn, met feiten of omstandigheden die erop wijzen dat de betreffende consu- ment een stuk minder prime is dan hij in eerste instantie lijkt.476 Als de kredietgever

eenmaal risicosignalen heeft opgemerkt, beschikt hij over een zekere vrijheid om te bepalen hoe zwaar deze signalen wegen en hoe gedetailleerd het onderzoek vervolgens wordt uitgevoerd. Zie in dit verband het volgende gedeelte van artikel 5.2A.21 (2) G CONC:

‘When considering (..) what steps the firms needs to undertake to make the creditwor- thiness assessment a reasonable one, the firm should consider whether the factors point towards a more or less rigourouos asssesment. Certain factors may point towards a more rigorous assessment and others towards a less rigorous one in which case the firm should weigh up the factors before deciding what type of creditworthiness assessment is required.’

474 FCA juli 2017, p. 29. 475 FCA juli 2017, p. 35.

476 De kredietgever moet erop bedacht zijn dat de registers niet altijd up-to-date zijn of andere zwaktes

105

Het vervolg: de drie stappen van de kredietwaardigheidstoets

Hierna wordt verder ingegaan op de drie stappen van de kredietwaardigheidstoets. Daarbij wordt niet ingegaan op de situatie waarin de kredietgever kan aantonen dat de betreffende consument evident kredietwaardig is en er (dus) geen onderzoek is vereist naar het vrij besteedbaar inkomen.477 Voorts wordt niet ingegaan op de situatie waarin

een zeer vermogende consument, a high net worth borrower, vooraf een verklaring heeft ondertekend waaruit volgt dat de bepalingen uit de CONC niet voor hem zullen gelden.478

5.2.5.4 Stap 1: onderzoek

In beginsel wordt de kredietwaardigheid afgestemd op het vrij besteedbaar inkomen van de consument.479 Dit is het positieve verschil tussen het inkomen480 en de niet-

discretionaire uitgaven.481 Onder die laatste uitgaven vallen, kort gezegd, de minimale

kosten van levensonderhoud, de bestaande financiële verplichtingen en de moeilijk- vermijdbare uitgaven.482 De kredietgever hoeft niet altijd even precies te weten hoeveel

de consument per maand ontvangt en uitgeeft. Eventueel kunnen een of beide posten worden geschat. Vanzelfsprekend moet het dan wel gaan om reële schattingen.483 Zo

kan bijvoorbeeld niet worden uitgegaan van statistieken die zijn gebaseerd op een huis- houden dat veel kleiner is dan dat van de consument.484 Overigens is het denkbaar dat

er helemaal geen onderzoek hoeft te worden gedaan naar de omvang van de niet-dis- cretionaire uitgaven. Dit laatste kan bijvoorbeeld geoorloofd zijn als een consument met een zeer hoog inkomen vraagt om een zeer klein krediet.485 Voor zover er verder

geen risicosignalen zijn, kan in dit voorbeeld worden aangenomen dat de consument, na de beoogde kredietverstrekking, voldoende inkomen overhoudt voor zijn niet-dis- cretionaire uitgaven. De volgende bepaling uit de CONC wijst in dit verband nogmaals op het belang van de eventuele risicosignalen die erop wijzen dat het gevraagde krediet een (te) grote impact zal hebben op de betaalcapaciteit van de consument:

‘So, if, for example, all other things being equal, the amounts of the repayments and the total charge for credit are low, the amount of information that is sufficient to support a reasonable creditworthiness assessment may be less than would be required: (a) in the case of more expensive credit, or credit that is higher in amount; or (b) where it is

477 Vanzelfsprekend moet de kredietgever aannemelijk kunnen maken dat de consument duidelijk kre-

dietwaardig is. Zie art. 5.2A.16 (1) G CONC. Dit kan bijvoorbeeld door te wijzen op het betreffende kre- dietbedrag en de positieve resultaten van een CRA-check.

478 Art. 1.4.1 R CONC App e.v. Deze consument kan eventueel nog worden beschermd door art. 140C

Consumer Credit Act 1974. Zie art.1.4.6 R CONC App. Het gaat hier overigens om een consument met een inkomen van minimaal £150,000 en/of een vermogen van ten minste £500,000. Zie art 1.4.7 R CONC App. Overigens wordt ook niet ingegaan op de strengere bepalingen die zien op de consument met een mental capacity limitation. Zie hierover ook paragraaf 5.2.4.

479 Eventueel kan rekening worden gehouden met het vermogen. Zie hierover de volgende paragraaf. 480 Art. 5.2A.15 (2) R CONC.

481 Art. 5.2A.17 (2) R CONC.

482 Art. 5.2A.18 (1) G CONC. Volgens de FCA leiden bezuinigingen op deze uitgaven tot zeer nadelige

gevolgen voor de consument. Zie FCA juli 2017, p. 29.

483 Art. 5.2A.16 (2) G en 5.2A.19 G CONC. 484 Art. 5.2A.19 (2) G CONC.

106

known that the customer’s financial situation is such that the credit may be expected to have a more significant impact.’486

Wat betreft de verificatieplichten, zijn voorts twee bepalingen van belang. Ten eerste bevat de CONC een richtsnoer waarin staat dat de kredietgever in beginsel niet mag uitgaan van het inkomen dat is opgegeven door de consument.487 De kredietgever

wordt dus opgeroepen om bijvoorbeeld via een loonstrookje te controleren of de con- sument het juiste inkomen heeft opgegeven. Ten tweede bevat de CONC een aantal bindende bepalingen waaruit volgt dat de kredietgever moet letten op eventuele signa- len die erop wijzen dat er onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt.488 Voor zover

dat laatste aan de orde is, mag de kredietgever de betreffende kredietaanvraag in prin- cipe niet honoreren.489

5.2.5.5 Stap 2: beoordeling

De kredietgever moet aannemelijk kunnen maken dat de consument naar redelijke ver- wachting beschikt over voldoende vrij besteedbaar inkomen om te kunnen voldoen aan de betreffende terugbetaalplichten.490 Eventueel mag de kredietgever ook of alleen491

rekening houden met het vermogen van de consument.492 In dat laatste verband moet

voldaan zijn aan meerdere voorwaarden. Om te beginnen moet er een duidelijk indica- tie zijn dat de consument het vermogen zal willen opgeven voor het beoogde krediet. Deze voorwaarde lijkt te impliceren dat de kredietgever mag uitgaan van een verklaring waarin de consument aangeeft dat hij bereid is de betreffende terugbetaaloffers te ma- ken. Daarnaast moet de kredietgever aannemelijk kunnen maken dat het voor de con- sument verantwoord is om rekening te houden met het betreffende vermogen. Daarbij moet de kredietgever specifiek ingaan op drie factoren.493 Ten eerste moet hij stilstaan

bij de reden dat het betreffende vermogen door de consument wordt aangehouden. Ten tweede moet hij ingaan op de mate van waarschijnlijkheid dat de consument dat ver- mogen tijdig kan aanspreken voor de voldoening van de beoogde terugbetaalplichten. Tot slot moet de kredietgever aandacht besteden aan de ernst van de verwachte gevol- gen die samenhangen met het opofferen van het bedoelde vermogen.494

Hoewel de kredietwaardigheid in beginsel wordt afgestemd op de huidige betaalcapa- citeit van de consument, moet de kredietgever voorts rekening houden met concreet

486 Art. 5.2A.24 (2) G CONC. 487 Art. 5.2A.16 (3) G CONC.

488 Art. 5.2A.36 R jo art. 5.2A.37 G CONC. 489 Ibid.

490 Bij doorlopende kredietvormen moet de kredietgever er in beginsel van uitgaan dat de consument

het krediet in een keer volledig opneemt en binnen een redelijke tijd, middels gelijke bedragen, aflost. Zie art. 5.2A.27 R CONC.

491 Een onderzoek naar het inkomen en uitgaven is dan niet nodig. Zie art. 5.2A.15 (1)(b) R jo. 5.2A.17

(1)(a) CONC.

492 Art. 5.2A.13 R CONC. 493 Ibid.

494 Zo kan bijvoorbeeld rekening worden gehouden met het vermogen als de consument dringend op

zoek is naar contanten, maar zijn vermogen niet snel genoeg kan omzetten in liquide middelen. Zie FCA juli 2017, p. 28.

107

voorzienbare negatieve veranderingen van het inkomen of de niet-discretionaire uit- gaven.495 Dit impliceert dat de consument als niet-kredietwaardig moet worden gezien

ook al beschikt hij ‘pas’ in een concreet voorzienbaar scenario over onvoldoende be- taalcapaciteit. Het is echter niet duidelijk hoe de kredietgever in zulke gevallen moet handelen. Volstaat bijvoorbeeld een waarschuwing voor de nadelige gevolgen van dat scenario? Of mag de kredietgever het krediet pas verstrekken als er maatregelen zijn getroffen die ervoor zorgen dat de terugbetaalplichten in dat scenario betaalbaar blij- ven? Hoewel de CONC hierop geen antwoord geeft, lijkt de FCA een voorkeur te hebben voor de laatste optie. Deze voorkeur volgt uit het richtsnoer waarin staat dat de kre- dietgever zich redelijk moet gedragen als na de kredietverstrekking blijkt dat een, op voorhand verwachte, inkomstenstijging niet heeft plaatsgevonden. Aangenomen dat de kredietwaardigheid destijds wel is afgestemd op dat hogere inkomen, zal de krediet- gever bijvoorbeeld kunnen overwegen om de periodieke terugbetaalplichten tijdelijk te verlagen:

Art. 5.2A.16 (4) G CONC

An example of where it may be reasonable to take into account an expected future in- crease in income would be a loan to fund the provision of further or higher education, provided that an appropriate assessment required by this section is carried out. If, in such a case, the customer’s income does not increase in line with expectations, the firm should consider deferring or limiting the obligation to repay until the customer’s in- come has reached an appropriate level.

Dat er een zekere aandacht is vereist voor negatieve veranderingen, betekent niet dat de consument als niet-kredietwaardig moet worden aangemerkt alleen omdat zijn be- taalcapaciteit incidenteel tekort zal schieten. Dit blijkt uit het richtsnoer waaruit blijkt dat de kredietgever onder omstandigheden – dus niet altijd – rekening moet houden met het risico dat de consument eenmalig niet (tijdig) voldoet aan een terugbetaal- plicht.496 Dit betekent dat de consument onder omstandigheden mag worden aange-

merkt als kredietwaardig, ook al is op dat moment duidelijk dat hij een enkele keer niet (verantwoord) zal kunnen voldoen aan een terugbetaalplicht. Niet duidelijk is echter welke, strikt genomen, onacceptabele terugbetaaloffers de consument hoelang mag maken voordat hij wel als niet-kredietwaardig moet worden gezien.

5.2.5.6 Stap 3: beslissing

De kredietgever moet op een adequate manier handelen naar de uitkomsten van de kredietwaardigheidstoets.497 Het is echter niet duidelijk of dit betekent dat de krediet-

aanvraag van een niet-kredietwaardige consument moet worden afgewezen, of dat de kredietgever in die gevallen bijvoorbeeld ook kan volstaan met een waarschuwing voor de nadelige gevolgen van de betreffende krediettransactie. Dat een dergelijke waar- schuwing kan volstaan, lijkt te worden bevestigd door de enkele bepalingen uit de

495 Art. 5.2A.15 (3) R CONC en art. 5.2A.17 (3) R CONC. 496 Art. 5.2.A.11 G CONC.

108

CONC die kredietgevers expliciet oproepen om een kredietaanvraag in bepaalde geval- len te weigeren.498 Zo gelden er bepaalde weigeringsplichten bij payday loans en wor-

den kredietgevers opgeroepen om bepaalde kredietaanvragen van de zogenoemde mentaal kwetsbare consumenten te weigeren.499

5.2.6 De drie stappen bij hypothecair krediet 5.2.6.1 Inleiding

De MCOB bevat een verplichting tot het uitvoeren van een kredietwaardigheids- toets.500 Meer specifiek moet de kredietgever een onderzoek doen naar het inkomen en

de vaste uitgaven van de consument.501 Hoewel deze verplichting vrij gedetailleerd is

uitgewerkt, beschikken kredietgevers niettemin over een zekere beoordelingsvrijheid. Zo is er bijvoorbeeld ruimte om te bepalen hoe de vaste uitgaven van de consument worden vastgesteld en wanneer het inkomen stabiel genoeg is om daarmee rekening te houden.502 Het is dan ook niet vreemd dat kredietgevers in de praktijk anders tegen de

kredietwaardigheid van dezelfde consument kunnen aankijken. Zo is bijvoorbeeld ge- bleken dat kredietgevers uitgaan van verschillende bedragen voor de vaste uitgaven van dezelfde consument.503 Volgens de FCA zijn deze verschillen niet problematisch

zolang de kredietgever kan uitleggen dat de, door hem, gehanteerde modellen zijn ge- stoeld op realistische aannames.504 Tegen deze achtergrond wordt hierna stilgestaan

bij de inhoud en reikwijdte van de relevante bepalingen uit de MCOB. Daarna komen de drie stappen van de kredietwaardigheidstoets aan bod.