mag?’ - ‘Neen, zij wil wat van mij,’ zei King, ‘een hoge polis op mijn leven, en als
ze dat bereikt heeft me vergiftigen.’ - De hospita keek op, een ogenblik maar
verontrust, toen glimlachend: ‘Dat lijkt me dan de ideale vrouw voor jou,’ zei ze.
King legde de benen op een stoel en greep een lucifer als tandenstoker. ‘Ze is aardig,’
zei hij en hij peuterde bedachtzaam in zijn kiezen, ‘je moet haar maar eens goed
bekijken.’ - ‘Nog aardig ook,’ zei ze, ‘bewaar in Godsnaam je verstand, anders
gebeurt het nog.’ King keek verrast: ‘Dus je gelooft wat ik daar van haar zeg?’
-‘Ja,’ was het antwoord, ‘moet dat niet?’ - Ze vestigde haar vissenogen peinzend op
zijn gezicht; die ogen waren zonder temperatuur en wijs. ‘M'n jongen,’
zei ze smalend en vertrouwelijk, ‘ik heb nog wel wat anders meegemaakt.’ - ‘O ja?’
zei King uitdagend, en misschien een beetje gepikeerd, ‘bij jou waren het natuurlijk
minstens vampiers en necrofielen die elkaar het hof maakten.’ - Verschrikkelijker
kon hij op dat weelderige ogenblik niet fantaseren. Die goede hospita wist niet wat
vampiers en necrofielen waren en lachte niet. Ze schonk met zorgzaam huiselijk
gebaar de koffie op. De koffiegeur was weelderig en warm. ‘Neen,’ zei ze. ‘O God
neen, maar als je wel eens in je leven rondgekeken hebt, dan is zo'n meisje als er
vanavond komt, nog maar een schaap.’ - En toen zette ze de grote waterketel op het
aanrecht. King zag dat zo'n heetwaterketel zwaar moest zijn. Haar mond was er bij
dichtgeprangd, als bij een grote krachtsinspanning, en over al die valse tanden heen.
Haar oud gezicht had iets heroïsch...
Maar, hoe ontstellend kinderachtig zelfs een geniaal detective nog kan zijn. Die
sjamberloek, die intrigeerde hem. Hij had nog wel een uur eer Juliette komen zou.
Geen sprake van een laatste strategische bezinning, neen, hij trok zijn jasje uit en
wikkelde zich in die sjamberloek. Hij ging er zelfs mee voor de spiegel staan. Zo'n
jas, dacht hij. En hij bekeek zichzelf met een aanhankelijke trieste blik. Daar stond
hij dan, King, spiegelbeeld King, rijzig en teer, lelijk en ondefinieerbaar charmant.
Waarachtig, King op zijn best in deze sjamberloek die paste en die bij hem paste als
zijn eigen opperhuid. Was het de stof, een koesterende zijde, die hem zo
onweerstaanbaar trok? Was het de kleur, mysterieus nachtblauw? Of het model,
pij-achtig wijd? Ach, neen misschien, of misschien juist alles bij elkaar. Het was als
met een vrouw die je goed ligt, en je weet niet waarom; als met een huis waarin je
je onverklaarbaar volkomen prettig thuisvoelt. King was dus plotseling aan deze jas
gefixeerd. Hij had een gevoel alsof hij, in die jas gehuld, nog excellenter, nog genialer
in het leven zou staan; die jas voltooide hem. Hij had een gevoel alsof hij, in die jas,
zijn zelfbesef nog harmonieuzer, nog efficiënter voorhanden had; die jas ‘settle-de’
hem. Hij wou die vervloekt begerenswaardige jas hebben, en voorgoed. Waarom
‘die’ jas, en waarom niet ‘precies zo'n’ jas? Dat zou zijn alsof je genoegen nam met
de tweelingzuster van je geliefde, of met een huis dat naast het huis lag dat je eigenlijk
begeerde. Neen, die jas...
Tot zover King en Juliette. Kosta sloot mismoedig het manuscript en keek Alide
onzeker en afwachtend aan. Alide hield echter de ogen op haar handen in de schoot
gericht, zoals ze had geluisterd. ‘Wat denk je,’ vroeg hij. - ‘Het is een vreemd verhaal,’
zei toen Alide
zelend, ‘ik begrijp niet wat je er mee zeggen wil en waar je heen wil. Hoe gaat het
verder?’ - Hij gaf geen antwoord. Hij keek haar niet meer aan, maar langs haar heen.
Zijn ogen stonden zo dik alsof hij elk ogenblik in huilen uitbarsten kon. Maar hij
barstte helemaal niet in huilen uit, hij staarde alleen maar geladen verdrietig langs
haar heen. Die stemming van hem deed haar pijn en irriteerde haar. Ze zei beheerst
en vriendelijk: ‘Toe, zeg het eens, hoe gaat het verder?’ - ‘Dat schreef ik nog in Mon
Repos’, zei hij, ‘dat weet je.’ - ‘Maar je moet verder gaan,’ hernam Alide vriendelijk,
‘want al bevreemdt het me, ik vind het boeiend, knap.’ - ‘In Mon Repos’, vervolgde
hij, ‘wist ik ook niet wat er nog verder komen zou. Het was een spel. Nu heb ik dat
spel niet meer in me, nu heeft het niet de minste zin meer.’ - Hij stond op en borg
het manuscript in een lade van zijn bureau. ‘Toe,’ zei Alide, ‘dat hoeft toch niet.’ En
ze ging naast hem staan en legde schuchter een arm om hem heen. Maar hij bleef
onbeweeglijk. ‘Ik zou er wel om kunnen huilen,’ zei hij, ‘niet eens alleen om dat
verschrikkelijke avontuur van jou, maar eerder om het feit dat jij me samen met zo'n
volkomen waardeloos individu uit mijn stemming gestoten hebt. Als dat niet gebeurd
was, had ik een boek geschreven, een boek zoals er misschien nog geen geschreven
is.’ - Alide hield haar arm nog vaster om hem heen, en ze schoof voor hem zodat ze
hem kon aankijken. ‘Bart,’ zei ze smekend, ‘dat is nu toch voorbij.’ - Ze zoende hem,
voorzichtig, troostend en smekend tegelijk. Hij liet haar triest begaan. Ze zoende zijn
wangen, zijn mondhoeken, en toen zijn mond. Hij sloot de ogen en liet haar begaan.
Eindelijk nam hij haar hoofd tussen zijn handen, hij keek haar met vermoeide troebele
ogen aan: ‘Is het werkelijk voorbij?’ - Haar reactie deed hem schrikken. Als gestoken
liet ze hem los, haar hoofd tussen zijn handen werd hard en stug. ‘Ja,’ zei ze ruw,
‘het is voorbij. Nog eens, het is voorbij. Hoe vaak zal je dat nóg vragen!’ - Hun ogen
bleven in elkaar, de hare hard, de zijne moe en verwond. ‘Werkelijk, Alide?’ fluisterde
hij oog in oog. Alide rukte zich los. ‘Wat wil je horen? Neen? Goed, neen dan, het
is niet voorbij.’ - Ruw en verbeten wendde ze zich van hem af. Hij greep zich even
vast aan zijn bureau, er laaide een plotselinge blinde drift in hem. Het was onnoemelijk
perfide wat ze daar gezegd had. Hij zag haar met een harde hand de haren uitkammen
en met een poederdons op het gezicht slaan. Daarna greep ze een mantel uit een
kleerkast. Zo, koud, gramstorig, bereidde ze zich voor om uit te gaan. Hij dacht dat
hij zijn drift beheerste, maar zijn stem was fluisterend en heet. Zonder dat te weten
was hij op haar toegelopen, hij liep haar na, naar die spiegel
en die kleerkast en toen naar de tafel waar een lap stof op lag die ze ging inpakken.
- ‘Doe jij zó af met alles wat gebeurd is? Luister!’ En hij greep haar arm. Ruw rukte
ze zich los. Hij liet niet af. Hij zei met hete fluisterende stem: ‘In Godsnaam, luister.
Je hebt, ik weet het wel, je hebt tenslotte mij boven die vent verkozen. Een eer, Alide,
Godverdomme, en een blijk van liefde! Maar laten we niet afdwalen. Ik moet je nu
vertrouwen, en dat wil ik ook. Je bent geen hondje aan een lijn. Ik wil je niet
bespionneren. Ik wil geen puzzle van je gedachten maken en geen legkaart van je
tijd. Dan zouden wij toch beiden krankzinnig worden. Bespionneren zal ik je nooit
en ook wil ik niet vragen hoe je met jezelf in 't reine bent gekomen, na zo'n jaar.
Maar waarom zeg je uit jezelf niets, waarom zwijg je alles dood?’ - Ze was
doorgegaan met inpakken van die lap stof, maar op het eind van zijn tirade stond ze
roerloos, met de handen zwaar op de tafel. Ze keek met een ontdaan gezicht in 't
lege. ‘O houd toch op,’ zei ze met beverige stem, ‘je spionneert niet en je vraagt niet,
maar je doet veel erger. Vergeet het toch. Want anders kan het immers nooit meer
goed worden.’ - Ze veegde steels en hardhandig een paar tranen weg. ‘Was ik toch
maar gegaan, niet naar die vent, maar weg, alleen.’ - Kosta voelde zich plotseling
enkel en enig schuldenaar. ‘Alide,’ zei hij onderworpen, en hij greep haar arm. ‘Neen,’
zei ze, ‘eerst bederf je het.’ - Haar lippen trilden, maar ze wou niet huilen. ‘Het lijkt
wel,’ zei ze met gebroken beverige stem, ‘alsof je er op uit bent me van streek te
brengen.’ - Toen nam hij haar ondanks haar weerstand in zijn armen: ‘Neen Alide,
kijk me aan, hoe kan dat nou, ik heb je lief!’ - Ze keek echter afwerend en verdrietig
langs hem heen. ‘Alide,’ bezwoer hij haar, ‘Alide, heus, ik doe mijn best, maar soms
zit het me toch zo ontzettend dwars. Ik zal maar niet vertellen wat er dan wel in me
omgaat, want dan hebben we het er wéér over. Vergeef het me.’ - Een laatste traan
gleed langs haar neus. ‘Wacht,’ en hij streek die weg, ‘nu is het over, zeg nu maar
vlug of je nog van me houdt.’ - Toen vestigde ze langzaam haar blik op hem. Ze
keek hem aan, verdrietig en oplettend. ‘Ja,’ zei ze, ‘en van jou alleen.’ En ze
herhaalde: ‘Van jou alleen.’ En toen: ‘Maar lieverd, wees toch niet zo moeilijk. Nu
was er niets, toch kwam je er weer op.’ - ‘Ja, door die rotroman,’ zei Kosta. Toen
glimlachte ze toch. ‘Neen,’ zei ze, ‘het is mooi, ik ben er zelfs een beetje bang van,
van die fantasie van jou.’ - Hij kuste haar. ‘Wees maar niet bang,’ mompelde hij,
‘wees maar niet bang.’ - Hij voelde zich volkomen verreind en vol overgave. Ze zei:
‘Nu ga ik naar de naaister met die lap, en kom zo spoedig mogelijk terug.’ - Ze keek
hem vast en
schapen aan. ‘Ja liefste,’ en hij hielp haar in haar mantel. Dat ging gepaard met een
omhelzing en een zoen. Hij liep gearmd met haar de gang uit naar de trap. Ook daar
weer een omhelzing en een zoen. Ze ging een paar treden de trap af, keerde zich
weer om en legde haar hand liefkozend op zijn knie. ‘Liefste,’ zei ze warm, ‘ga
schrijven.’ - ‘Ja,’ zei hij, ‘ja, over het bezoek van Juliette aan King.’ - ‘Geef me je
hand,’ zei ze. Hij deed het. Ze bracht die hand aan haar mond en drukte er een kus
op. ‘Mijn God, mijn God, Alide...’
Mijn God, mijn God, Alide! In mijn portefeuille had ik een uitgebreid verslag over
de levensloop van de heer Peps. Dat werd mij door mijn informator ter hand gesteld
toen het allang weer tussen jou en mij in orde was, toen het dus niet meer nodig was.
Het kwam immers diezelfde ochtend, toen ik je in Mon Plaisir kwam halen, al in
orde. En dat gebeurde toen we de koffers pakten om te vertrekken. Midden onder
dat koffers pakken kwam ik naar je toe. ‘Alide,’ zei ik, ‘doe het niet, blijf bij me.’
-Het was ternauwernood een groot emotioneel moment. Ik weet precies hoe ik er toe
gedreven werd. Gewoonlijk pakten we voor elkaar, ik haar bezittingen en zij de
mijne. En ook die laatste ochtend in Mon Repos ging ze als vanzelfsprekend aan mijn
boel beginnen, dus ik aan de hare. Ze deed het net zo zorgzaam en zo liefdevol als
ooit tevoren. En ik dacht: is dat de laatste keer dat wij dat voor elkander doen? Dat
leek me zo bizar, even bizar als doodgaan als je jong bent en van elkander houdt.
Het kon niet. En toen zei ik dus: ‘Alide, doe het niet, blijf bij me.’ Misschien had ze
hetzelfde als ik gedacht; ze reageerde althans onmiddellijk, zonder bedenken, alsof
ze op die vraag gewacht had. Ze knikte enkel maar. En mijn reactie was dat ik begon
te beven als een riet en helemaal niet meer kon pakken. Toen ben ik maar alleen wat
op de weg gaan lopen totdat ik gekalmeerd was. En in de trein kreeg zij het, zomaar,
in een coupé vol mensen. Ze ging daar zitten huilen, zo overstuur... en dat voor mijn
Alide, mijn gereserveerde, trotse Alide! Thuisgekomen stelde ze als eis dat ze
persoonlijk aan Peps zeggen wou dat het niet door zou gaan. Ze zag er tegen op
omdat hij het, op zijn manier, zo ernstig had gemeend. Ze rilde en was tegelijk ijskoud.
Maar ik kon deze taak niet van haar overnemen, dat was al te hard. Tenslotte was
Peps ook een mens. En zij behoorde er de moed toe te verzamelen. Binnen een half
uur was ze al terug. Ze huilde niet toen ze terug was en ze was ook niet bijzonder
gedeprimeerd. Ik was teleurgesteld. Ze had toch even werkelijk gedacht dat haar die
Peps wat waard was. En ze gaf die Peps toch op en bracht daarmee toch
min of meer een offer, ook al deed ze dat op voorschrift van haar eigen hart. Ik had
een tweede crisis verwacht, en die bleef uit. En ik had ook verwacht dat ze iets zeggen
zou, al was het maar: ‘praat me er niet over, het was verschrikkelijk.’ Of: ‘het viel
mee, hij komt er best overheen.’ Maar ze zei niets. Ik vroeg het dus: ‘Hoe ging dat
daar?’ - Ik vroeg het zacht, maar eisend, want ik moest het weten. Ze keek strak,
ongenaakbaar voor zich neer. Het was alsof ze met zichzelf in heimelijk beraad ging.
Toen zei ze, met haar grijze ogen bijna vijandig in de mijne: ‘Dat doet er niet meer
toe. Ik wil er vanaf dat moment ook nooit meer over praten.’ - Dat was de wijze
waarop zij, mijn trotse ongenaakbare Alide, een offer bracht. Ik voelde me beschaamd
en tekort gedaan...
Mijn God, Alide, dat verslag der Daden en Dromen van de heer Peps werd een
In document
Anna Blaman, Eenzaam avontuur · dbnl
(pagina 78-83)