dus precies als elke snol. Maar kijk dan wéér, hoe haar die ogen tegemoet staarden,
trots en gereserveerd, en hoogstens met neerbuigende nieuwsgierigheid alsof ze
dacht: Wat zou dat zijn, een hospita. En kijk dan ook naar dat gezicht, gaaf, adellijk,
een vrouw onder de vrouwen als een hert onder de dieren. Neen, het was geen snol.
Die Peps, die had ze door. Dat was een doodgewone jongen die veel geld verdiende
en zijn vrouw had ingeruild voor een waarmee hij beter dacht te zijn. Dat was gewoon.
Wel droevig voor die vrouw natuurlijk, maar gewoon. Die dààr, die was wat
moeilijker. En toch, ze kon het er maar niet bij laten zitten, niet alleen omdat dat
ongemoedelijke haar niet lag, maar ook omdat ze alle recht had, vond ze, op wat
vriendschap, op vertrouwen zelfs. Want had ze zich niet van 't begin af solidair
getoond? Maar toch, als vrouwen, kan en hoef je bovendien elkaar niets wijs te
maken, tussen vrouwen is toch geen comedie nodig, zeker tegenover haar niet die
heus wel bewezen had dat ze wat kon begrijpen en ook tolereren. ‘Voordat meneer
Peps hier woonde’ - en ze zei het al, waar ze van plan was het alleen nog maar te
denken - ‘woonde hier een stel op deze kamers dat elkaar uit pure liefde scheen te
willen opvreten. Maar na drie maanden vochten ze als kat en hond. En hoe dat kwam?
Zijn eerste vrouw zat hem nog dwars, ja, innerlijk, wel te verstaan. Maar dat zal u
niet overkomen, met meneer Peps. Die wéét tenminste wat hij wil. Hem zat zijn
vrouw alleen maar dwars in letterlijke zin. Hij heeft wat last aan haar beleefd! Ik ook
trouwens. Neen? Weet u dat zo niet? Ze kwam hier aan de deur. Ik zie hem nog de
trap af gaan, in hemdsmouwen en met een sigaretje in zijn mond. “Hé, donder op,”
zei die. Wel grof, maar toch is het de enige manier.’ Alide knikte, maar ze keek
daarbij zo leeg dat het de vraag was of ze nog wel luisterde. De hospita stond echter
eenmaal op de vloer gekleefd, ze praatte dus maar verder net alsof ze daartoe
aangemoedigd was. ‘Een tweede keer,’ zei ze gejaagd, ‘een tweede keer heeft hij
haar hier uit het portaal gewerkt, zo, met zijn schouder, en hij hield zijn handen in
zijn broekzakken, weer in zijn hemdsmouwen en met een sigaretje in zijn mond. Hij
zei: ‘Donder nou op, want anders sla ik nog je rotkop in elkaar.’ - Alide lachte, heel
even maar, schor, laag getimbreerd. Die lach werd glimlach, een ternauwernood
ontblote tandenrij en ogen die ironisch loerden. ‘Ja, dat zei hij toen,’ hervatte ze. Ze
tastte aarzelend, voorzichtig verder. ‘Eer een man zoiets zegt, nietwaar?’ - En toen
Alide, klankvol, lapidair:
‘Had ik het al gedaan.’ - En daarop durfde nu de hospita te lachen, breeduit, op haar
gemak gesteld: ‘Ha, ha, maar u zal dat ook niet gebeuren. Dat overkomt alleen de
sulletjes. Tenslotte is een man wat je er zelf van maakt.’ - Hoewel dat spottende
loerende glimlachje, dat haar onzeker maakte, bleef, ging ze ook daarop in. Ze rekte
zich vertrouwelijk, ongegeneerd behaaglijk uit en zei: ‘Ik maak van hem een trouw
gehoorzaam ventje.’ - Weer lachen, onvervaard, en ondertussen keek ze nieuwsgierig
tegen die mooie borsten op die opsprongen onder de zijde van de peignoir als twee
ontwaakte dieren. ‘Wilt u nog koffie?’ vroeg ze daarop gul. Alide knikte toen van
neen, maar greep een doos bonbons die onder haar bereik stond. En dat presenteren,
waar ze zich ternauwernood voor uit de kussens oprichtte, ging met een knipoogje
gepaard, vertrouwelijk, maar toch ironisch, een bezegeling van hun verstandhouding,
maar tevens het congé voor dit moment. Alide was dus weer alleen. Ze at bonbons.
Haar hand greep feilloos toe, rustig en resoluut, zonder begerigheid. Ze keek
onafgebroken, met verzonken blik, in het bonbondoosje. Haar kaken hielden zonder
een moment respijt hun malende beweging, onvermoeibaar, fanatiek. Wie zou er
ooit op de gedachte zijn gekomen, dat ze zojuist als 't ware ingewijd was tot Mevrouw
Peps? Ze had daarvoor een waardigheid, die nog met Kosta samenhing maar hier
geen zin had, moeten prijsgeven. Ze was niet meer de mevrouw Kosta die naar het
andere, vijandelijke kamp overgelopen was, ze had er zich gelijkgeschakeld aan
begrip en zeden. Ze dacht dat allemaal niet eens, ze at alleen bonbons, alsof er niets
gebeurd was. Ze at hardnekkig door, bonbons met gladde ruggen en bedekt met
chocolade-netwerk, en bonbons met chocolade-vulling en met crêmevulling. Op een
gegeven ogenblik was het toch weer het verleden, toch weer Kosta, die haar aandacht
opvergde, maar niet voor wat er juist gebeurd was, want dat wist hij niet en kon hij
evenmin vermoeden. Maar hij legde dwingend beide handen om haar gezicht en
keerde dat naar hem. Hij keek haar grappig verwijtend aan: ‘Is dat bonbons eten.’
-Ze toonde zich gebelgd: ‘Ik snoep haast nooit.’ - Maar achter hem verscheen het
landschap als op een middeleeuws portret. Het maakte hem heel eenzaam,
onbenaderbaar, onwerkelijk, alsof hij altijd maar een droombeeld was geweest. Ze
at hardnekkig door. Zonder zich dat bewust te maken koos ze naar een bepaald
systeem, eerst die, dan die. Terwijl haar hand feilloos bleef toegrijpen kauwde ze
door, met onverschillige remloze gulzigheid. En eindelijk smeet ze de lege doos op
tafel en toen keek ze nog een tijdje star voor zich uit. Ze dacht aan de vertederde
gevoelens die ze voor hem gekoesterd
had, aan het geluk dat ze erin gevonden had hem recht te doen en te ontzien. Maar
als je even maar jezelf recht deed, dan was het mis. Het heette dat zij hem had
uitgestoten, maar hij deed het haar, alleen omdat nu Peps er was. Alsof je heel een
leven lang uitsluitend voor één wezen kon bestaan! Een mens is eenmaal meer dan
wat je voor een ander bent, ook meer dan wat jezelf vraagt van die ander. Een mens
was veel, machtig en onpeilbaar veel... Toen kwam ze van de divan af, die machtige
onpeilbare Alide. Ze deed met rustige gebaren haar peignoir af, maar haar ogen
stonden hard. Ze liep met sierlijk élan op haar japon toe, maar haar handen grepen
die met ingehouden kracht. Toen ze gekleed was, ging ze voor de spiegel staan,
kamde haar haar, verfde haar lippen bij en keek zichzelf daarna met harde critische
ogen aan. Ze had een mooi gezicht, die vrouw daar in de spiegel. Die hardheid in
die ogen kon smelten tot tederheid of overstemd worden door een opvallend stralende
lach. Wat jammer was, dat waren haar te zware handen. Je zag het zo, die waren
moeilijk, en ook zelden, teder. Je kon het zien, daar lag een kracht in die soms door
kon tintelen tot in haar ellebogen, en dan leek het haar alsof ze zware knotsen aan
haar lichaam had in plaats van armen, grof en gevaarlijk. Jammer was dat. De vrouw
daar in die spiegel keerde zich van haar af, toen zij zich van die spiegel afkeerde.
Alide liep alleen en met een heimelijk verdriet-gevoel de slaapkamer en de salon
door en ging naar beneden. Toen ze de straatdeur opende stond dat verdriet in haar
gereed om uit te breken tot een dwaze daad. Ze had Kosta wel willen opbellen om
hem te vragen: ‘Heb je geen behoefte aan mijn tederheid?’ - Geen sterveling had die
zo kunnen opwekken als hij. Ze deed het niet. Ze liep zonder te willen dralen naar
de zaak van Peps. Carlos, de vreemdeling, begroette haar met een zoetsappige
beleefdheidsgrijns. Hij stond achter de cassa en hij rekende behoorlijk naar zich toe,
daar kon je van op aan. Het personeel, gewiekste meiden, wisselde natuurlijk blikken
achter haar rug. Ze ging naar boven, naar 't kantoortje, waar hij op haar wachtte. Ze
was te laat. ‘Waarom ben je nou toch zo laat,’ zei hij. Hij sprak op de bekende
nederige jammerende toon, maar in zijn ogen stond alweer het wantrouwen. ‘Ik weet
het niet,’ antwoordde ze en voelde plotseling een overdreven diepe teleurstelling.
Hij had haar moeten opvangen in hete blijdschap, dan was het goed geweest. Op
haar vaag antwoord greep hij haar bij een arm en keek haar geteisterd aan. ‘Ik weet
het niet,’ herhaalde hij, ‘en wat betekent dat?’ - Toen laaide de teleurstelling tot
woede op. Had ze dus daarom zelfs niet opgebeld? Haar vrije
arm verhief zich als een knots die ze met volle kracht op hem deed neerkomen.
Daarna brak ze in tranen uit en snikte ze: ‘Daar kom ik nou voor naar je toe...’ Hij
wist niet wat hij doen moest om het goed te maken.
In de vacantie die ze vervolgens samen doorbrachten vonden er even onheilspellende
In document
Anna Blaman, Eenzaam avontuur · dbnl
(pagina 131-134)