• No results found

Grondwater

In document MER Perkpolder (pagina 43-48)

De beschrijving van de huidige situatie van grond- als oppervlaktewater is gebaseerd op de beschikbare gegevens van Waterschap Zeeuws-Vlaanderen, Provincie Zeeland en Gemeente Hulst. Tevens is gebruik gemaakt van ondermeer de digitale database DINO van NITG-TNO (= Nederlands Instituut voor Toegepaste Geo-Wetenschappen –TNO). Verder biedt het uit-gevoerde deelonderzoek Gebiedsontwikkeling Westelijke Perkpolder; analyse van het water-systeem [134] relevante informatie over het plangebied.

4.4.2 Grondwaterstanden en grondwaterstroming

Zoals al beschreven bij de bodemopbouw geldt voor vrijwel het gehele plangebied grondwa-tertrap VI. Bij grondwagrondwa-tertrap VI bevindt de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) zich tussen de 0,40 m en 0,80 m beneden maaiveld; de gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) bevindt zich dieper dan 1,20 m beneden maaiveld.

In het plangebied staan meerdere peilbuizen die de stijghoogte in het eerste watervoerende pakket meten. Van de peilbuis die gelegen is op een afstand van circa 400 m ten noorden van Kloosterzande is de tijd-stijghoogte reeks opgevraagd bij NITG-TNO. Hieruit is afgeleid dat de gemiddelde stijghoogte NAP -0,75 m is. Door de Provincie Zeeland zijn concept-kaarten van REGIS (NITG-TNO) aangeleverd (zie figuur 4.5).

Uit de isohypsenkaart (winter 1993) komt naar voren dat de grondwaterstroming vanaf de randen aan de Westerschelde gericht is naar de kreek De Vogel en de Graauwse Kreek. Deze kreken hebben een drainerende werking op het grondwater.

De kreek De Vogel is gelegen ten zuiden van Kloosterzande op een afstand van circa 5,5 km van het plangebied. De Graauwse Kreek is ten oosten van het plangebied gelegen nabij het dorp Graauw op een afstand van circa 7 km van het dorp Kloosterzande.

Huidige situatie en autonome ontwikkeling

Figuur 4.5 Isohypsen winter 1993 [conceptkaart REGIS]

Uit figuur 4.5 komt tevens naar voren dat ter plaatse van de kreekrug de stijghoogte relatief hoog is. Er is hier sprake van een opbolling. De beide kreken hebben een drainerende wer-king. De stijghoogte neemt globaal af van NAP 0,00 tot NAP -2,00 m ter plaatse van de kreek De Vogel.

4.4.3 Kwel en infiltratie Kwel

Vanuit de Westerschelde stroomt zout water het watervoerende pakket in. Als gevolg van potentiaalverschillen stroomt het zoute water naar de aanwezige waterlopen. Deze opwaartse stroom van het grondwater wordt kwel genoemd. Binnen het studiegebied gaat het om zou-te/brakke kwel. Als gevolg van de zouzou-te/brakke kwel is het water in de watergangen niet zoet en dus ongeschikt als drinkwater voor het vee. Deze zoute/brakke kwel doet zich met name voor in de polders die gelegen zijn direct achter de Westerscheldedijken en rond Osse-nisse.

De waterkwaliteitsgegevens, die aangeleverd zijn door het waterschap, bevestigen dat er in-derdaad sprake is van zoute kwel (zie paragraaf 4.4.5). Zoals reeds eerder aangegeven wordt de zoute/brakke kwel afgevangen door waterlopen, er is dus sprake van slootkwel. Perceels-kwel, waarbij de kwel tot aan het maaiveld komt, wordt in het plangebied (bijna) niet aange-troffen. Uit de Waterkansenkaarten van de Provincie Zeeland [99] komt naar voren dat in het plangebied bijna geen zoute kwel voorkomt tot in het freatisch grondwater (zie figuur 4.6).

Huidige situatie en autonome ontwikkeling

Figuur 4.6 Zoute kwel freatisch grondwater volgen de Waterkansenkaart [99]

Infiltratie

In gebieden waar een dunne deklaag aanwezig is of ontbreekt, kan neerslag gemakkelijk in de bodem infiltreren. Hier kan zich een zoetwaterbel vormen. Deze neerwaarts gerichte wa-terstroming wordt infiltratie genoemd. Uit de Waterkansenkaart (Provincie Zeeland, 2003) komt naar voren dat de infiltratiemogelijkheden in het plangebied variëren van ruim tot be-perkt (zie figuur 4.7. Op de noord-zuid lopende zand-zavelrug (kreekrug) zijn de mogelijk-heden voor infiltratie groot, in de rest van het plangebied overwegend beperkt. Alleen in de Oostelijke Perkpolder, de Noordhofpolder en Noorddijkpolder ontbreken infiltratiemogelijk-heden geheel. Om hierover gedetailleerde uitspraken te kunnen doen (locatie, infiltratiecapa-citeit) is te zijner tijd ten behoeve van het inrichtingsplan aanvullend bodemonderzoek nodig.

Figuur 3.5 Infiltratiemogelijkheden volgens de Waterkansenkaart [99]

Huidige situatie en autonome ontwikkeling

Bovenstaande kaart (figuur 4.7) geeft de gebieden aan waar theoretisch gezien een zoet grondwatersysteem aanwezig kan zijn. Ondanks het gegeven dat in een gedeelte van het plangebied de infiltratiemogelijkheden beperkt zijn, bevindt zich er een dunne zoetwaterlaag met een dikte van 1,0 tot 2,0 m. Deze zoetwaterlaag is voldoende dik voor de watervoorzie-ning van landbouwgewassen.

Uit figuur 4.8 blijkt dat ter plaatse van de kreekrug bij Kloosterzande de diepte van het zoet-brak grensvlak oploopt tot meer dan NAP -20,0 m. In het resterende gedeelte van het plan-gebied bevindt de diepte van het zoet-brak grensvlak zich tussen NAP 0,00 tot NAP -0,50 m.

De maaiveldhoogte varieert tussen de NAP 0,50 en NAP +1,50 m. Dit betekent dat de dikte van de zoetwatervoorraad varieert tussen de 0,50 m en 2,0 m.

Figuur 4.8 Diepteligging zoet-brak grensvlak, conceptkaart REGIS

In figuur 4.9 is de relatie tussen kwel en zoetwaterbelvorming weergegeven. Uit deze figuur valt af te leiden dat het waterpeil van de Westerschelde beduidend hoger is dan het gehan-teerde polderpeil. Als gevolg hiervan ontstaat er een zoute grondwaterstroom. De aanwezige waterlopen vangen de zoute kwel af. Afhankelijk van de bodemopbouw kan er een zoetwa-terbel ontstaan.

Figuur 4.9 Relatie kwel - zoetwaterbel

Huidige situatie en autonome ontwikkeling

4.4.4 Waterkansenkaarten Omgevingsplan

Op de waterkansenkaarten van de Provincie Zeeland [99] staat tevens de geschiktheid voor diverse ruimtelijke ontwikkelingen aangegeven. De waterkansenkaarten zijn opgesteld in 2003. Als gevolg van voortschrijdend inzicht zijn de kaarten die in het kader van REGIS en het Omgevingsplan [66] zijn opgesteld nauwkeuriger. Indien recentere kaarten beschikbaar zijn, is hiervan gebruik gemaakt. Voor de behandeling van de onderdelen kwel en infiltratie wordt verwezen naar paragraaf 4.4.3. Op grond van een analyse van de waterkansenkaarten kan met betrekking tot het plangebied het volgende worden gesteld:

• Ten noorden van Kloosterzande is de zettingsgevoeligheid beperkt, in het overige gebied hoofdzakelijk sterk.

• Het gebied ten noorden van Kloosterzande is volgens de waterkansenkaart zeer geschikt voor stedelijke uitbreiding. Het gebied ten westen van de veerhaven is geschikt voor ste-delijke uitbreiding en de rest van het gebied minder geschikt. De beoordeling van de ge-schiktheid voor stedelijk uitbreiding is mede gebaseerd op de hoogteligging, de bodem-opbouw (zandige bodems zijn meer geschikt) en het risico op wateroverlast.

• Binnen het plangebied zijn geen risicogebieden gelegen voor wateroverlast [66].

4.4.5 Grondwaterkwaliteit

Er is nauwelijks informatie over de grondwaterkwaliteit in het plangebied beschikbaar. In het kader van REGIS zijn aanvullende metingen verricht om inzicht te krijgen in het zoet-zout grensvlak. In paragraaf 4.4.3 is reeds aandacht besteed aan het zoet-brak grensvlak.

In figuur 4.10 staat de diepte van het brak-zout grensvlak weergegeven.

Figuur 4.10 Diepteligging brak-zoutgrensvlak [conceptkaart REGIS]

Uit figuur 4.10 blijkt dat ter plekke van de kreekrug de diepte van het brak-zout grensvlak oploopt tot meer dan NAP -25,0 m. De diepte van het brak-zout grensvlak in het resterende deel van het plangebied varieert van NAP 0,00 en NAP -0,50 m. Over het algemeen kan ge-steld worden dat zeer hoge nutriëntenconcentraties worden aangetroffen van een natuurlijke oorsprong. In mariene afzettingen komen hoge fosfaat en ammoniumconcentraties voor.

Huidige situatie en autonome ontwikkeling

4.5 Oppervlaktewater

In document MER Perkpolder (pagina 43-48)