• No results found

Analyse- en evaluatiekader casus

4 Het wezen van godsdienst

Godsdienst als een sociale praxis is een gecompliceerd verschijnsel. Eshleman geeft een werkdefinitie. Zijn definitie is ruim genoeg om er datgene onder te vangen dat gewoonlijk wordt herkend als religie en voldoende nauw om deze uitingen te onderscheiden van wat duidelijk geen religie is. Hij definieert religie als volgt.

Een religie streeft ernaar door middel van een onderling verweven samenstel van symbolen, verhalen, leerstukken, rituelen, ethische voorschriften en maatschappelijke instellingen te voorzien in een geschikte wijze van verbonden te zijn met dat wat wordt beschouwd als de Hoogste Heilige Werkelijkheid (Ultimate Sacred Reality), zowel met het verstand en het gevoel als in gedrag, en zowel individueel als collectief. Het verbonden zijn met de Hoogste Heilige Werkelijkheid komt tot uiting in de onderling verbonden componenten van een religieuze traditie – verhalen, geloofsuitspraken, symbolen – en de wijze waarop deze worden geordend rond de voorstelling van de

518

Peter Winch, The Idea of a Social Science and its Relation to Philosophy, p. 57, 61, 63, 64, citaat: p. 61.

519

Hans Küng, De islam. De toekomst van een wereldreligie, Kampen: Uitgeverij Ten Have 2006. 520

Vergelijk Bassiouni met betrekking tot zijn analyse van de islam: M. Cherif Bassiouni, The

176

Hoogste Heilige Werkelijkheid. De wijze waarop religie dient te voorzien in troost en/of kracht bij de uitdagingen van het leven is het functionele aspect van religie. Dit aspect benadrukt dat religie ernaar streeft om het menselijke wezen te brengen in de juiste verhouding met dat wat wordt beschouwd als de Hoogste Heilige Werkelijkheid. Wat deze juiste verhouding inhoudt, varieert door de religieuze tradities heen.

De uitdrukking Hoogste Heilige Werkelijkheid bedoelt Eshleman breed genoeg te zijn om de verscheidene wijzen te vangen waarop tradities deze werkelijkheid hebben gekarakteriseerd – bijvoorbeeld als God, Allah, Brahman, Dao – alsmede om iets aan te geven van dat wat als het onderscheidende aan deze Werkelijkheid wordt toegeschreven. Dat wat heilig is, wordt apart gezet, in de zin dat het oproept tot een bijzondere houding van verering, of dat wordt gezegd dat het deze houding verdient. Er is een grote verscheidenheid in wat in een religie als heilig wordt beschouwd – bijvoorbeeld bepaalde individuen, locaties en rituele objecten. Het woord Hoogste zoekt de betekenis aan te duiden waarin religie, in de ruimste en fundamenteelste zin van het woord, het hoogste belang is. Dat is, volgens religie, dat er een heilige werkelijkheid of een heilig aspect van de werkelijkheid is dat, gegeven haar of zijn aard, onze hoogste interesse en betrokkenheid verdient.521

Heilig is datgene, stelt Borgman, dat niet geschonden mag worden, of dat onschendbaar is. Afhankelijk van de menselijke omgang kan alles een religieuze betekenis krijgen en als heilig worden ervaren en kan in alles het heilige verschijnen. Het expliciet religieuze maakt duidelijk welke voorstelling van het heilige in een bepaalde religie of cultuur leeft. Daarbij wordt een onderscheid tussen het profane en het sacrale aangebracht. Borgman betoogt dat er echter geen onomstotelijke grens bestaat tussen religie en niet-religie, tussen heilig en profaan. Zoals het heilige tegelijkertijd werelds is, zo blijft elke wereldse interpretatie van religie tegelijkertijd ook religieus. Zoals de religie geen materie-vrije, zuiver geestelijke ruimte is, zo is er ook geen religievrije, zuiver seculiere ruimte. Religie impliceert een visie op de publieke sfeer en wat daarin van belang is. Borgman verzet zich tegen de idee dat religie slechts betekenis heeft voor de private sfeer en dat religie pas zou deugen als de staat als bewaker van de publieke sfeer haar met rust kan laten zonder zich er zorgen over te hoeven maken.522

Het concept religie beschouwt Barber als een christelijke uitvinding. Het christendom heeft, zo betoogt hij, het bestaan afgedwongen van zoiets als religie. De kwestie is daarbij niet wat christenen geloven. Waar het om gaat, is dat het christendom zichzelf definieert in termen van wat geloof is. Een christen te zijn is een specifieke

521

Andrew Eshleman (red.), Readings in Philosophy of Religion. East Meets West, Malden (MA): Blackwell Publishing 2008, p. 4-5.

522

177

levensovertuiging te hebben, op een zodanige wijze dat iemand die deze niet heeft, niet een christen kan worden genoemd. De uitvinding van het christendom, het ontdekken en uitdenken ervan, impliceert het maken van onderscheid tussen kenmerken van het christendom en kenmerken die daar niet toe behoren. De uitvinding van het christendom is dan ook niet te scheiden van de uitvinding van wat niet-christendom is, van wat ketterij, dwaling, ongeloof en valse godsdienst is. Deze typering van het christendom houdt een nadruk in op het feit dat iemands religieuze identiteit wordt

bereikt en niet wordt gegeven. Als iemand een christen is door te geloven, dan is het

noodzakelijk voor diegene om een christen te worden. Een christen te zijn is niet een zaak van afkomst of erfenis, maar is een status die wordt bereikt door bekering tot en inlijving in een groep, die wordt gedefinieerd door het christelijk geloof. De kenmerken van de oude identiteit zijn ondergeschikt aan de nieuwe identiteit van de christen. Of men een Jood of een Griek is, een slaaf of een vrije, een man of een vrouw heeft voor het christen-zijn als zodanig geen betekenis. Dat schreef de apostel Paulus al.523

Met de opkomst van het christendom en het onderscheiden van zijn kenmerken ontstond de behoefte om een bepaald verschijnsel als religie te duiden. Dit betekent niet dat wat men als religies is gaan beschouwen, niet al werd gepraktiseerd voorafgaand aan het christendom. Het specifieke punt is dat zulke praktijken niet eerder werden begrepen als uitingen van het behoren tot zoiets als religie. Het nieuwe van het christendom maakte het noodzakelijk een categorie uit te denken waartoe het op een passende wijze kon behoren. Het christendom heeft met het uitvinden van zichzelf religie uitgevonden. Religie is het generieke concept waardoor het christendom zichzelf herkent. Een religie wordt vastgesteld naar haar geloofsinhoud en wie deze geloofsinhoud aanhangt, heeft een specifieke religieuze identiteit. Het is daarom niet toevallig, zo meent Barber, dat als men zich een religie voorstelt, men dit doet met als referentiekader het christendom. Voordat het christendom ontstond, waren er geen beoefenaren van zoiets als het jodendom, terwijl er duidelijk wel gelovigen waren, dat wil zeggen, mensen die de God van de Joden dienden. Als specifieke religie is het jodendom uitgevonden als reactie op de uitvinding van het christendom.524 De islam die zo’n zeshonderd jaar later opkwam dan het christendom en wortels heeft in het christendom en het jodendom, is van meet af aan als een religie beschouwd.525 Van belang voor dit hoofdstuk is dat een religie een specifieke geloofsinhoud heeft en dat

523

Galaten 3:28 (NBV): ‘Er zijn geen Joden of Grieken meer, slaven of vrijen, mannen of vrouwen – u bent allen één in Christus Jezus.’

524 Daniel Boyarin, A Radical Jew: Paul and the Politics of Identity, Berkeley: University of California Press 1994.

525 Daniel Colucciello Barber, ‘Secularism, Immanence, and the Philosophy of Religion’, in: Anthony Paul Smith & Daniel Whistler, After the Postsecular and the Postmodern: New Essays

in Continental Philosophy of Religion (p. 152-171), Newcastle upon Tyne: Cambridge Scholars

178

de identiteit van de gelovige wordt bereikt door een leer te onderschrijven en een sociale praxis te beoefenen.