• No results found

Analyse- en evaluatiekader casus

6 De seculiere staat

In het voorgaande heb ik betoogd dat vrijheid van godsdienst vraagt om een seculiere staat. Dat wil zeggen dat de overheid zich neutraal dient op te stellen en een zekere distantie dient te bewaren ten opzichte van uitingen van religie. Zowel de islamitische

533

185

rechtsgeleerde An-Na’im als de christelijke filosoof Taylor beargumenteert ook dat de staat seculier behoort te zijn.

An-Na’im beredeneert dat de enige manier waarop iemand een moslim kan zijn, is uit overtuiging en door vrije keuze. Daar is een seculiere staat voor nodig. Een seculiere staat is neutraal ten opzichte van religieuze overtuigingen. Hij staat niet vijandig tegenover religie en tegenover religieuze organisaties, maar hij is ook niet onverschillig. An-Na’im verwerpt dan ook het opleggen van de sharia, de religieuze wet van de islam. Bassiouni legt uit dat de term sharī’a verwijst naar dat wat Allah heeft ingesteld in de Qur’ān (Koran). De sharī’a bevat onder meer algemene beginselen, voorlichting, voorschriften en verboden. Ze onderscheidt wat wettig en rechtmatig is van wat het niet is. De sharī’a richt zich in essentie op de verhouding tussen menselijke wezens en God en de verhoudingen tussen menselijke wezens onderling. Ze omvat het geheel van verplichtingen en plichten die menselijke wezens God verschuldigd zijn, en van individuen en collectiviteiten ten opzichte van elkaar. Als wetssysteem is de sharī’a geëvolueerd in verschillende culturele omgevingen gedurende verscheidene eeuwen. Het islamitisch recht is gebaseerd op de sharī’a, maar het omvat veel meer dan de sharī’a en beslaat een veel breder gebied van menselijke en sociale activiteiten.534

An-Na’im kiest voor secularisme. Met de term secularisme duidt hij een seculiere staat aan die de ruimte biedt aan religieuze vroomheid vanuit een oprechte overtuiging. Hij pleit voor een seculiere staat, niet voor een seculiere samenleving, om echte religieuze praxis te versterken en te bevorderen. De principes van de sharia zijn door hun aard en functie ongeschikt voor handhaving door de staat. De staat behoort niet te proberen de sharia te handhaven, opdat moslims juist in de gelegenheid zijn te leven door hun eigen geloof in de islam als een zaak van religieuze verplichting, en niet als de uitkomst van dwang door de staat. An-Na’im pleit dan ook voor een institutionele scheiding van islam en staat die nodig is voor de sharia om haar eigen positieve en verlichtende rol te hebben in de levens van moslims en in islamitische gemeenschappen. Deze zienswijze noemt hij de religieuze neutraliteit van de staat, waarbij de overheidsinstellingen geen enkele religieuze leer en geen enkel religieus beginsel bevoordelen noch benadelen. Het oogmerk van een dergelijke neutraliteit is de vrijheid te waarborgen van individuen in hun gemeenschappen om welke kijk op een religieuze leer of welk religieus beginsel dan ook te aanvaarden, te verwerpen of te wijzigen.535

534 M. Cherif Bassiouni, The Sharī’a and Islamic Criminal Justice in Time of War and Peace, p. 38-41.

535

Abdullahi Ahmed An-Na’im, Islam and the Secular State. Negotiating the Future of Shari’a, Cambridge (MA): Harvard University Press 2008, p. 1-4.

186

Taylor wijst erop dat seculariteit van de staat een gecompliceerd vereiste is. Zij houdt in het voldoen aan drie criteria, zoals samengevat in de leuze van de Franse Revolutie: vrijheid, gelijkheid en broederschap. Vrijheid impliceert de vrije uitoefening van religie. Enigerlei vorm van dwang is daarbij uitgesloten. Gelijkheid heeft betrekking op gelijkheid ongeacht de aard van de levensovertuiging. Niemand geniet een geprivilegieerde status. Broederschap houdt in dat alle geestelijke gemeenschappen dienen te worden gehoord en te worden ingesloten in het voortgaande proces van het bepalen wat de politieke identiteit van de samenleving is, wat het precieze regime van rechten en uitzonderingsbepalingen is, en welke mensenrechten worden beschermd. Het vierde criterium dat Taylor hieraan toevoegt, is het tot stand brengen en handhaven van harmonie tussen de aanhangers van verschillende geloofsovertuigingen en wereldbeschouwingen. Het seculier zijn van de staat heeft dan ook niet betrekking op de verhouding tussen staat en kerk of tussen staat en religie. De scheiding van staat en kerk is een van de aspecten van de seculariteit van de staat. Deze seculariteit omvat de vier genoemde criteria en impliceert daarmee het geven van het juiste antwoord van de democratische staat op de diversiteit of pluriformiteit van de samenleving. De seculiere staat beschermt burgers in hun aanhangen en in praktijk brengen van welke overtuiging dan ook, waarbij de staat mensen gelijk behandelt in het nastreven van hun keuzes, en hen allen gehoor geeft. De gelijke behandeling door de staat van zijn burgers dient erop gericht te zijn de vrijheid van godsdienst van minderheden te bewaken en niet onnodig te beperken.536

Uitingen van godsdienst kunnen spanningen oproepen als zij de rechten van andere burgers beperken of als gelovigen de ordening van de samenleving dwingend willen beïnvloeden. De islam kent de sharia. Daarvan bestaan vele interpretaties maar een staatsrechtelijke claim is hoe dan ook in strijd met het beginsel van de democratische samenleving. Hetzelfde geldt voor het jodendom en het christendom. Om duidelijk te maken wat een dergelijke claim inhoudt, geef ik een visie op de ordening van de staat in de traditie van de protestantse stroming binnen het christendom die bekend staat als het neocalvinisme. De ontwerper daarvan is Abraham Kuyper (1837-1920) die een van de voorlopers van het CDA oprichtte, alsmede de Vrije Universiteit in Amsterdam. In zijn dissertatie legt Dengerink uit dat Kuyper uitgaat uit van de belijdenis van de absolute soevereiniteit van God. Hij is de schepper en onderhouder van de wereld, de kosmos, en Hij wijst aan ieder schepsel zijn eigen plaats. Elk schepsel heeft een eigen taak en bestemming en daarmee een eigen levenswet. Zowel de natuur als de samenleving is aan vaste ordinantiën – regelingen of regels – onderworpen. De ordening van de samenleving dringt zich op aan de mens tot in de kleinste

536

187

vraagstukken als de wil van God.537 Daarom is de religie niet tot een afgebakend terrein te beperken, maar doordringt zij het gehele leven. Het is juist de volledigheid van de ordinantiën voor het gehele leven, die het gehele leven opeist voor de dienst aan God. De verplichting waaronder we geboren zijn om Gods ordinantiën te gehoorzamen is in de schepping gefundeerd.538 In zijn rede ‘Souvereiniteit in eigen Kring’ (1880) verklaart Kuyper dat God Zijn soevereiniteit volledig heeft opgedragen aan Christus. Er is geen enkel terrein in deze wereld dat Christus niet het Zijne noemt (p. 10). Nergens wordt de macht van Christus tot het geestelijk terrein beperkt.539 In ‘Souvereiniteit in eigen Kring’ poneert Kuyper met nadruk dat in het gehele leven de strijd zich concentreert om het Kruis van Christus, en dat men zich nergens op neutraal terrein bevindt.540 Soevereiniteit in eigen kring wil voor Kuyper zeggen dat het hoogste gezag in elke levenskring niets dan God boven zich heeft, en dat de staat zich daar niet tussen mag schuiven. Kuyper onderscheidt een gebied van het persoonlijke, het huiselijke, het wetenschappelijke, het maatschappelijke en het kerkelijke leven, die aan een eigen levenswet gehoorzamen. Zo heeft de kring van het gezin een ingeschapen levenswet, die inhoudt dat de ouders hun kinderen lichamelijk en geestelijk moeten opvoeden.541 Kuyper rekent dit tot de door God bepaalde ordening van de schepping. Zijn visie op de ordening van de maatschappij wringt daardoor enerzijds met de beginselen van de liberale democratische rechtsstaat die al in zijn tijd tot ontwikkeling kwam. Het democratische element in zijn visie is anderzijds dat de staat niet het monopolie heeft op het hoogste gezag. Hij erkent de soevereiniteit van afzonderlijke kringen en beperkt daarmee de overheidsmacht van de staat. Maar uiteindelijk is het Kuyper wel te doen om een christelijke staat en een christelijke overheid.

Een seculiere staat zoals An-Na’im en Taylor die zien, biedt bescherming aan uitingen van religie. Rowan Williams noemt dit procedureel secularisme. Procedureel secularisme houdt in dat een overheid in haar beleid geen voordeel toekent aan of voorkeur heeft voor welke geloofsgemeenschap dan ook. In overeenstemming met dit beginsel definieert de staat zijn rol als een die toezicht heeft over een verscheidenheid van gemeenschappen met een religieuze overtuiging en die, als dit noodzakelijk is, hen bijstaat om de onderlinge vrede te bewaren. Rowan stelt tegenover het procedureel secularisme het programmatisch secularisme. Hij geeft als voorbeeld Frankrijk. Programmatisch secularisme houdt in dat elke manifestatie van trouw aan welke religie dan ook afwezig is in de publieke sfeer, zodat iedereen ondubbelzinnig deelt in een publieke loyaliteit aan de staat. Deze loyaliteit aan de staat wordt niet verduisterd door

537

J.D. Dengerink, Critisch-historisch onderzoek naar de sociologische ontwikkeling van het

beginsel der ‘souvereiniteit in eigen kring’ in de 19e en 20e eeuw, Kampen: Kok 1948,

p. 96-97.

538 J.D. Dengerink, Critisch-historisch onderzoek, p. 97-98. 539

J.D. Dengerink, Critisch-historisch onderzoek, p. 98. 540

J.D. Dengerink, Critisch-historisch onderzoek, p. 105. 541

188

tekenen van private overtuigingen, omdat elk teken van zulke overtuigingen rigoureus is verbannen uit de publieke ruimte. Programmatisch secularisme ziet Rowan als een probleem. Het definieert een exclusieve publieke orthodoxie van een nieuw soort, en heeft invloed op de veronderstelling dat slechts één soort van loyaliteit werkelijk mogelijk is. Loyaliteit aan het geloof is dan een zaak van private voorkeur. Deze opvatting van secularisme reduceert wat voor veel mensen hun intiemste en beslissende morele inspiraties vormt tot het niveau van private keuzes, levensstijlkeuzes zou men kunnen zeggen. Dit heeft gevolgen voor de vraag hoe de staat zichzelf ziet en omgaat met religieuze vrijheid. Hij denkt over zichzelf niet als een gemeenschap van gemeenschappen maar eerder als een monopolistische soevereine macht.542 Uit dien hoofde legt hij de burgers beperkingen op aan hun vrijheid van godsdienst.