• No results found

De vrijheid van godsdienst

4 Artikel 9 EVRM

4.1 De formulering van artikel 9 EVRM

In de Europese context heeft artikel 9 EVRM aanzienlijk meer betekenis dan het in strekking overeenkomstige artikel 18 IVBPR. De verklaring daarvoor is vooral de jurisprudentie van het EHRM, dat een supranationaal gerecht is en een bindende interpretatie van het EVRM geeft.363 Artikel 9 EVRM is voor de godsdienstvrijheid belangrijker dan artikel 6 Gw omdat Nederland partij is bij het EVRM en de jurisdictie van het EHRM heeft aanvaard. Het luidt als volgt:

1. Eenieder heeft recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst; dit recht omvat tevens de vrijheid om van godsdienst of overtuiging te veranderen, alsmede de vrijheid hetzij alleen, hetzij met anderen, zowel in het openbaar als privé zijn godsdienst te belijden of overtuiging tot uitdrukking te brengen in erediensten, in onderricht, in praktische toepassing ervan en in het onderhouden van geboden en voorschriften.

2. De vrijheid zijn godsdienst te belijden of overtuiging tot uiting te brengen kan aan geen andere beperkingen worden onderworpen dan die bij de wet zijn voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de openbare veiligheid, voor de bescherming van de openbare orde, gezondheid of goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.

In de zaak Kokkinakis tegen Griekenland heeft het EHRM in 1993 duidelijk gemaakt waarom de vrijheid van religie en levensovertuiging een belangrijk grondrecht is. Het stelde bij die gelegenheid de algemene principes vast die aan artikel 9 ten grondslag liggen. Het EHRM oordeelde:

As enshrined in Article 9, freedom of thought, conscience and religion is one of the foundations of a ‘democratic society’ within the meaning of the Convention. It is, in its religious dimension, one of the most vital elements which go to make up the identity of believers and their conception of life, but it is also a precious asset to atheists, agnostics, sceptics and the unconcerned. The pluralism indissociable from a democratic society, which has been clearly won over the centuries, depends on it.364

Artikel 9 EVRM is naar het oordeel van het EHRM van fundamentele betekenis voor een democratische samenleving, omdat religie een vitaal element van de identiteit van

363

B.P. Vermeulen, Vrijheid, gelijkheid, burgerschap, p. 19. 364

EHRM 25 mei 1993, nr. 14307/88, NJCM-bulletin 1994, p. 699-709, m.nt. B.C. Labuschagne, par. 31 (Kokkinakis v. Greece).

127

gelovigen is, en ook kostbaar is voor niet-gelovigen. Het EHRM benadrukte in deze uitspraak de persoonlijke vrijheid van eenieder in een pluriforme, democratische samenleving. Pluriformiteit gewaarborgd door de vrijheid van godsdienst beschouwt het als een van haar wezenskenmerken.

Daarom beschouwt het EHRM het als een plicht van de staat om het hoofd te bieden aan spanningen die onvermijdelijk voortkomen uit het naast elkaar bestaan van verscheidene godsdiensten.365 Het optreden van de overheid dient zich te richten op het bewaren van religieuze pluriformiteit en ingrijpen is om die reden gebonden aan de voorwaarden van een dringende maatschappelijke behoefte en van proportionaliteit.366 Het EHRM zegt dit in een bepaalde zaak zo : ‘The Court’s task is to ascertain whether the measures taken at national level are justified in principle and proportionate. In order to determine the scope of the margin of appreciation in the present case the Court must take into account what is at stake, namely the need to maintain true religious pluralism, which is inherent in the concept of a democratic society (see Kokkinakis, cited above, p. 17, § 31). Similarly, a good deal of weight must be given to that need when determining, as paragraph 2 of Article 9 requires, whether the interference corresponds to a “pressing social need” and is “proportionate to the legitimate aim pursued” (…)’.367

De Kokkinakis-casus is de eerste waarbij het EHRM oordeelde op basis van artikel 9 EVRM. Pas de laatste vijftien tot twintig jaar houdt het EHRM zich op een meer systematische wijze bezig met dit artikel. De ervaring daarvóór was beperkt tot een betrekkelijk klein aantal beslissingen van de ECRM die contextspecifiek waren en die niet voorzagen in een adequaat platform voor het ontwikkelen van meer algemene jurisprudentie. De uitleg in de Kokkinakis-casus is nadien in vaste jurisprudentie van het EHRM steeds bevestigd. Pel somt de uitspraken op.368 Artikel 9 EVRM en de interpretatie die het EHRM eraan geeft, heeft naar de mening van Evans een dominante

365

Paul M. Taylor, Freedom of Religion. UN and European Human Rights Law and Practice, Cambridge: Cambridge University Press 2005, p. 336.

366

EHRM 25 mei 1993, nr. 14307/88, par. 31 (Kokkinakis v. Greece); EHRM 26 september 1996, nr. 18748/91, 23 EHRR 387, par. 44 (Manoussakis and others v. Greece); EHRM 14 december 1999, nr. 38178/97, 31 EHRR 561, AB 2000, 73, m.nt. Sewandono, § 53 (Serif v. Greece); EHRM (GK) 26 oktober 2000, nr. 30985/96, 24 EHRR 55, EHRC 2000/90, m.nt. Gerards; AB 2001, 183, m.nt. M.J. Kanne, par. 62 (Hasan and Chaush v. Bulgaria); EHRM 13 december 2001, nr. 45701/99, 35 EHRR 306, § 116 (Metropolitan Church of Bessarabia and others v. Moldova).

367

EHRM 13 december 2001, nr. 45701/99, par. 119 (Metropolitan Church of Bessarabia and others

v. Moldova). 368

P.T. Pel, Geestelijken in het recht. De rechtspositie van geestelijke functionarissen in het licht van

het eigen recht van kerken en religieuze gemeenschappen in de Nederlandse rechtsorde, Den

128

betekenis gekregen voor de vrijheid van godsdienst zowel op internationaal niveau als op nationaal niveau binnen de aangesloten staten.369

Artikel 9 EVRM beschermt levensovertuiging op gelijke wijze als godsdienst. Het EHRM heeft in de Kokkinakis-casus een ruime uitleg gegeven aan het begrippenpaar

godsdienst en overtuiging. Het EVRM heeft evenmin als de Grondwet inhoudelijke

religieuze criteria op het oog. De nadruk ligt op de bescherming van de individuele elementen. Ten principale wordt de persoonlijke vrijheid beschermd, eventueel zelfs tegen een georganiseerde kerk. Het EHRM heeft bevestigd dat godsdienst ‘primarily a matter of individual conscience’ is.370 Het artikel drukt uit dat levensovertuiging zich heeft ontwikkeld van uniform naar pluriform en van groepsgewijs naar individueel.371 Het geeft een niet-limitatieve aanduiding van de vrijheid van godsdienst. Het eerste gedeelte van het eerste lid waarborgt zonder nadere kwalificatie het forum internum, de innerlijke geestelijke vrijheid. Het tweede gedeelte van lid 1 beschermt de vrijheid om een godsdienst of geloofsovertuiging te manifesteren in foro externo, en openbaart evenzeer de historische wortels van deze bepaling. Het EHRM heeft de inhoud van artikel 9 aldus samengevat:

While religious freedom is primarily a matter of individual conscience, it also implies, inter alia, freedom to manifest one’s religion, alone and in private, or in community with others, in public and within the circle of those whose faith one shares. Article 9 lists the various forms which manifestation of one’s religion or belief may take, namely worship, teaching, practice and observance (see, mutatis

mutandis, Cha’are Shalom Ve Tsedek v. France [GC], no. 27417/95, § 73, ECHR

2000-VII).372

Het EHRM bevestigt in zijn jurisprudentie dat een overeenkomst tussen veel godsdiensten is het ontwikkelen van voorschriften hoe hun aanhangers zich behoren te gedragen in hun persoonlijk leven. Religieuze voorschriften die het gedrag van gelovigen bepalen, omvatten onder meer het geregeld bezoeken van kerkdiensten, het onderhouden van bepaalde rituelen, het in acht nemen van religieuze feestdagen of niet werken op een bepaalde dag van de week,373 het dragen van specifieke kleding,374 en

369

Malcolm D. Evans, ‘Synthesis Report: The European Convention on Human Rights and Domestic Courts. The Case of Freedom of Religion’, p. 406, 409-410.

370

EHRM (GK) 10 november 2005, nr. 44774/98, par. 105 (Leyla Şahin v. Turkey); Jit Peters & Geerten Boogaard, ‘De rechter en religieuze vragen’, in: A.J. Nieuwenhuis & C.M. Zoethout,

Rechtsstaat en religie (p. 89-116), Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2009,

p. 90. 371

C.J.M. Schuyt, ‘Publiekrecht in een multiculturele samenleving’, in: Multiculturaliteit en recht,

Handelingen Nederlandse Juristen-Vereniging 2008, Deventer: Kluwer 2008,

p. 77-78. 372

EHRM (GK), 10 november 2005, nr. 44774/98, par. 105 (Leyla Şahin v. Turkey). 373

129

voedselbeperkingen.375 Door deze voorschriften te onderhouden tonen gelovigen dat zij de godsdienst die zij aanhangen, ook in de praktijk van het leven wensen te belijden, waardoor de overeenstemming tussen individuele en collectieve identiteit wordt bevorderd en in stand gehouden. Hun vrijheid om dit te doen wordt beschermd door artikel 9 EVRM.376

Het recht op godsdienstvrijheid dat artikel 9 EVRM waarborgt, omvat zowel het recht om wel als om niet te geloven en zowel wel als niet aan godsdienstige manifestaties deel te nemen. De bescherming van het grondrecht op godsdienstvrijheid is dus niet eendimensionaal van aard. Aan de ene kant gaat het om de vrijheid van een burger zich te identificeren als religieuze persoon in een gemeenschappelijke religieuze praxis. Aan de andere kant gaat het om de vrijheid van een burger een bepaald gebod niet te onderhouden of een bepaald voorschrift niet na te leven, zonder dat hij komt bloot te staan aan onoorbare druk.

Om bepaalde onderdelen van hun godsdienst te beoefenen kunnen gelovigen zich verenigen in een rechtspersoon. Deze rechtspersoon kan zich beroepen op artikel 9 EVRM. Dit artikel houdt in beginsel mede in dat gelovigen zich organiseren in een gemeenschap die haar eigen karakter beschermt. Binnen de gemeenschap zijn gelovigen gevrijwaard van overheidsingrijpen.377 Een religieuze organisatie komt het recht toe aanhangers of uitingen van andere godsdiensten te weren. De godsdienstvrijheid van de organisatie of instelling weegt in beginsel zwaarder dan de godsdienstvrijheid van de persoon die wordt buitengesloten of wiens uiting wordt beperkt.378 De jurisprudentie van het EHRM biedt de ruimte voor het beschermen van de godsdienstige identiteit van een instelling. Zo oordeelde het in een bepaalde zaak dat ontslag van een personeelslid dat actief werd in een andere geloofsgemeenschap gerechtvaardigd was.379

Het EHRM stelt zich op het standpunt dat de overheid zich dient te onthouden van het interpreteren van religie. Om een enkel voorbeeld te geven, in de Sinan Işık-casus heeft het erop gewezen dat volgens vaste jurisprudentie de rol van de autoriteiten niet is om maatregelen te nemen die een bepaalde interpretatie van religie bevoordelen boven een

374

Onder meer: EHRM (GK) 10 november 2005, nr. 44774/98, par. 78 (Leyla Şahin v. Turkey). 375

EHRM (GK) 27 juni 2000, nr. 27417/95, AB 2001, 116, m.nt. BPV, par. 73 (Cha’are Shalom Ve

Tsedek v. France). 376

Onder meer: EHRM 10 juni 2010, nr. 302/02, par. 118 (Jehovah’s Witnesses of Moscow and

others v. Russia). 377

EHRM 14 december 1999, (Serif v. Greece).

378 Zie het Maimonides-arrest: HR 22 januari 1988, LJN:AD0151, NJ 1988/891, m.nt. EAA, AB 1988, 96, m.nt. FHvdB; NJCM-Bulletin 13-3 (1988), p. 214, m.nt. R. de Winter; AA 1988, 391, m.nt. P.W.C. Akkermans.

379

130

andere. Het komt de staat niet toe de legitimiteit van een bepaalde opvatting van religie vast te stellen, en daarmee een religie te interpreteren. ‘(…), the Court notes that it has always stressed that, in a democratic society where the State is the ultimate guarantor of pluralism, including religious pluralism, the role of the authorities is not to adopt measures favouring one interpretation of religion over another (…). The State’s duty of neutrality and impartiality, as defined in its case-law, is incompatible with any power on the State’s part to assess the legitimacy of religious beliefs, (…).’380

Neutraliteit en onpartijdigheid verbieden de staat naar het oordeel van het EHRM de legitimiteit vast te stellen van een godsdienst of van de wijzen waarop deze wordt uitgedrukt of zich manifesteert.381 Hieruit vloeit voort dat de staat een nauwe beleidsruimte heeft en ernstige en dwingende redenen naar voren moet brengen voor een beperking van de keuzes die mensen maken binnen de sfeer van hun persoonlijke of collectieve autonomie om zich te gedragen conform een religieuze norm. Een inmenging kan een gerechtvaardigde beperking zijn in het licht van artikel 9 lid 2 EVRM, als de keuze van gelovigen strijdig is met de rechten van de mens in de zin van het EVRM, waaronder een breuk met de gelijkheid van de seksen,382 of als deze keuze gelovigen tegen hun wil wordt opgelegd.383