• No results found

5. Resultaten en analyse

5.6 Gelijkwaardigheid

De meerderheid van de respondenten is het erover eens dat iedereen gelijkwaardig, maar niet gelijk is. De respondenten geven meerdere redenen waarom de samenwerkingspartners niet allemaal gelijk zijn. Zo benadrukt een bestuurder dat ze allemaal wel heel ongelijksoortig zijn, een andere bestuurder zegt: “Ik merk niet dat partijen denken ‘maar die is machtiger dan ik ben’. Er wordt goed geluisterd naar alle soorten partijen. Maar misschien is het wel zo dat er partijen zijn die zich klein voelen. Dat zou wel kunnen.” Een van de directeuren geeft aan dat hij de afgelopen periode in discussies helemaal niet het gevoel heeft gehad dat de ene

directeur meer waard was dan de andere. Wel denkt hij dat de organisaties een verschillende positie hebben: “Dat heeft ook te maken met historie, met verleden. Je hebt kleinere

organisaties en je hebt grotere organisaties. Een organisatie waar de gemeente 4 miljoen per jaar in stopt, dat is toch iets anders dan een festival waar 65.000 per jaar aan gegeven wordt.” Een aantal keer wordt dit verschil tussen de instellingen benoemd, zo vertelt een van de gemeenteambtenaren dat er wel een onderscheid tussen de BIS-instellingen en de lokale instellingen te herkennen is. Volgens de respondent snappen BIS-instellingen over het algemeen beter hoe het werkt en hebben ze eerder door dat dit ook om de toekomstige positionering, strategie en geld gaat. Ook een directeur van een instelling geeft aan dat BIS- instellingen ongetwijfeld een andere positie hebben dan lokale instellingen, doordat ze er met een andere blik naar kijken maar ook doordat ze simpelweg makkelijker uren vrij kunnen maken om in het traject te stoppen.

Een andere gemeenteambtenaar benoemt dat het belangrijk is dat het evenwicht aanwezig is en dat er ruimte is daar gelijkwaardig over te praten. Een van de

doordat er wel hiërarchieën lopen, bijvoorbeeld door de manier waarop de geldstromen lopen. De respondent vervolgt: “Maar in principe qua zeggenschap over dit project, of over inbreng, dan is iedereen natuurlijk helemaal gelijk.” Een derde gemeenteambtenaar voegt hieraan toe dat er tussen de partijen die nu in de wedstrijd zitten een machtsevenwicht is doordat zowel de instellingen als de gemeenten ongeveer even groot zijn, en de provincie sowieso met beiden steden iets moet doordat de gemeenten erbinnen liggen.

5.6.2 (Gemeente) Arnhem vs. (gemeente) Nijmegen

De meerderheid van de respondenten is het erover eens dat Arnhem en Nijmegen een andere positie hebben maar dat deze in de samenwerking (vrijwel) niet merkbaar is. Het verschil in positie komt er met name vandaan dat Arnhem een plek aan de G9 tafel heeft, relatief gezien meer BIS-instellingen bevat en kunstacademie ArtEZ huisvest.

Volgens een Arnhemse gemeenteambtenaar is het een gegeven dat de steden een andere positie hebben, maar is het de kunst dat als iets positiefs voor de samenwerking te zien en niet als bedreiging. Een procesbegeleider geeft aan dat de steden op twee vlakken

gelijkwaardig zijn, dit betreft de omvang van de steden qua inwoneraantal en dat ze bijna hetzelfde scoren op de woonaantrekkelijkheidsindex. De respondent vervolgt: “Ze zijn niet evenwichtig als je kijkt naar de BIS-instellingen in de twee steden. En ze zijn zeker niet evenwichtig als je kijkt naar het type instellingen. Maar dat zie ik als een voordeel, omdat ze dan daardoor complementair aan elkaar zijn.”

Een Arnhemse gemeenteambtenaar geeft aan dat er wel een spanningsveld zit in dat de steden een beetje ongelijkwaardig zijn en dat het belangrijk is dat iedereen zich bewust is van die gevoeligheid. Doordat dit proces gaat over de verdeling van rijksgelden van OCW en doordat er daarvan relatief veel geld naar Arnhem en relatief vrij weinig naar Nijmegen gaat, brengt dit volgens de respondent onvermijdelijk met zich mee dat Arnhem zich meer als cultuurstad profileert. Dezelfde respondent geeft aan dat er wel getracht wordt deze

ongelijkheid te verkleinen door bijvoorbeeld Nijmegen mee te laten liften op de G9 positie. Zo is een Arnhemse ambtenaar naar een Nijmeegse ambtenaar toegestapt met het aanbod voorafgaand aan de G9 overleggen met Nijmegen af te stemmen wat er ingebracht moet worden op de bijeenkomst, zodat af en toe ook Nijmeegse kwesties in kunnen worden gebracht. De respondent vervolgt: “Want dat is natuurlijk wel de tafel waar VNG, IPO en OCW aan zitten en daar gebeurt het natuurlijk wel.” Na afloop koppelt de Arnhemse ambtenaar aan de Nijmeegse ambtenaar terug wat er besproken is.

Een provincieambtenaar denkt dat het een terechte constatering is dat er een

ongelijkwaardigheid ervaren wordt of gezien kan worden, maar denkt niet dat dat terecht is. De respondent denkt dat dit komt doordat er veel meer aandacht is voor canonieke kunst en de BIS, of dat nou terecht is of niet. De respondent vervolgt: “Dus in het traditionele profiel, ja, daar is Arnhem hét. Maar ik denk dat Nijmegen eigenlijk net zo’n krachtig profiel heeft, alleen op andere disciplines. Maar omdat die niet in de BIS zitten, wordt het eigenlijk ongelijkwaardig gezien. Ook een van de ambtenaren van de Rijksoverheid geeft aan dat de BIS ten onrechte wordt gezien als de heilige graal. Een andere rijksambtenaar voegt toe niet van mening te zijn dat in het profiel van 025, Arnhem er mooier vanaf komt of de

bovenliggende partij is.

5.6.3 Gemeente vs. instellingen

De belangrijkste ongelijkheid die naar voren komt is volgends de respondenten aanwezig door de subsidierelatie die de gemeente met de instellingen heeft. Binnen het samenwerkingsproces lijkt er steeds meer een machtsevenwicht tussen beide partijen te zijn ontstaan.

Een van de gemeenteambtenaren zegt hierover: “Er is per definitie geen gelijkheid. Waar wij wel altijd naar streven, en dat is ook het uitgangspunt, je gaat respectvol met elkaar om. En je probeert in ieder geval de ander te begrijpen. Maar de instellingen zullen altijd ondergeschikt zijn aan hun subsidiegever. Dat is de aard van de relatie.” Een andere ambtenaar herkent de machtspositie van de overheid, maar ziet ook een omslag binnen het traject: “Wij zijn natuurlijk wel subsidieverstrekkers en dat geeft je een zekere machtspositie. [..] Maar in dit proces wisten we al vanaf het begin af aan, van nu moeten we eigenlijk wel gelijkschakelen. En hoe doe je dat dan. En dat is best even zoeken geweest maar ik heb het gevoel dat dat wel gelukt is.”

Ook bestuurders herkennen dat normaal gesproken de verhouding is dat de gemeente of provincie dingen vraagt en de instellingen daaraan moeten voldoen omdat ze anders geen subsidie krijgen. Dat deze rolverdeling gedurende het proces veranderde beaamt een van de procesbegeleiders: “De overheden hebben in het begin natuurlijk ook relatief veel gestuurd. Daarna hebben ze het los gelaten. Dus dat de culturele instellingen de kans kregen om bottom-up hun ideeën en visie echt te vormen en dat weer terug te leggen bij de overheden.”

Ook de instellingen hebben inmiddels een balans in de positionering van de

verschillende overheden en instellingen ervaren. Een van de directeuren is van mening dat de subsidierelatie vervaagt, ook zegt de directeur: “Het is ook heel prettig. Dat je niet met degene met de zak geld aan tafel zit, maar dat je gewoon op de inhoud kijkt met elkaar.” Een andere

directeur geeft aan dat het een zoektocht is geweest. Deze respondent vervolgt: “De overheid trekt zich langzaam terug en heeft een andere rol gekregen. Waar sommige overheden en de bijbehorende ambtenaren een beetje aan moeten wennen.” Zelf ervaart de respondent het concept van ‘wie betaalt, bepaalt’ ook niet zo sterk, doordat de ambtenaren zelf niet betalen en het enkel de rol is die ze hebben.

5.6.4 Provincie vs. samenwerkingspartners

Vijf respondenten geven aan dat provincie Gelderland zoekende is naar haar rol in de samenwerking. Zo geeft een van de ambtenaren van de provincie aan dat het provinciebreed een vraagstuk is waar de precieze rol van de provincie ligt. Dat geldt niet alleen voor cultuur, maar ook voor allerlei andere onderwerpen. De respondent vervolgt: “In die zin is de rol van de provincie tot nu toe bescheiden geweest. [..] Maar ik verwacht in de toekomst dat de provincie een actievere rol in kan gaan nemen.” De respondent denkt dat het verbinden van de verschillende stedelijke netwerken met elkaar een mogelijke toekomstige rol voor de

provincie is. Een procesbegeleider en gemeenteambtenaar denken dat de provincie er minder diep in zit en nog meer naar haar rol aan het zoeken is omdat Arnhem-Nijmegen maar een van de vele regio’s binnen de provincie is. Een van de ambtenaren van de Rijksoverheid verbaast zich erover dat provincie Gelderland en Overijssel zo zoekende zijn geweest naar hun rol omdat ze binnen Landsdeel Oost en het bijbehorende manifest juist een leidende rol op zich hebben genomen. De respondent geeft aan dat Arnhem en Nijmegen de provincie ook echt hebben gevraagd onderdeel te zijn van 025, terwijl ze vanuit Ede-Wageningen helemaal geen vraag hebben gekregen. De respondent denkt dan ook dat het een bewuste keuze van

provincie Gelderland is geweest om een afwachtende houding aan te nemen. Een andere ambtenaar van de Rijksoverheid herkent zich in de zoekende rol van provincies in zijn algemeen. Dit komt volgens de respondent omdat provincies een aantal wettelijke taken hebben, deze bevinden zich vooral op erfgoed en cultuureducatie en dat zit soms veel meer op ruimtelijke zaken dan op cultuur.

5.6.5 Stedelijke cultuurregio vs. regiogemeenten

De respondenten geven aan dat de regiogemeenten nu nog niet betrokken worden bij 025, ook is er geen duidelijk beeld van de manier waarop ze betrokken zouden moeten worden.

Een van de ambtenaren van de provincie geeft aan dat ‘eerst succes maken, dan succes delen’ de mantra is geworden. Dat is iets dat aanvankelijk bestuurlijk nog niet helemaal zo gevoeld werd, maar inmiddels is dit bijgesteld. De respondent is van mening dat het niet enkel

zo hoeft te zijn dat de huidige samenstelling anderen erbij moet gaan betrekken. Er is een rol voor de anderen die aan willen sluiten, om daar actief in te zijn, maar de weg moet wel open zijn. De rijksambtenaren vinden ook dat de regiogemeenten betrokken moeten worden. Zo geeft een rijksambtenaar, op persoonlijke titel, aan: “Ik vind dat stedelijke regio’s

verantwoordelijkheid moeten nemen voor hun ommeland. Dus ik vind ook dat Arnhem- Nijmegen echt zichzelf de ambitie moet stellen om die samenwerking breder te maken. Om dat toch ook te verhouden tot gemeenten en kernen daaromheen of daartussen.” Een andere rijksambtenaar hoopt dat de Achterhoek toch deel uit gaat maken van het grotere geheel Arnhem-Nijmegen.

Ook bestuurlijk is men van mening dat de regiogemeenten betrokken moeten worden. Zo zegt een bestuurder: “Ik vind het heel erg belangrijk dat Arnhem en Nijmegen elkaar heel goed vinden en van daaruit de samenwerking met andere regio’s en met andere partijen zoeken. En nee dan is het hiermee niet klaar.” Een andere bestuurder is van mening dat de urgentie voor het betrekken van regiogemeenten niet zo gevoeld wordt en vindt dat de regio zelf ook moet aangeven hoe belangrijk dit voor ze is. Een derde bestuurder geeft aan dat dit wel om het verdelen van de subsidiepot van het Rijk gaat en de steden meer in hun

portefeuille krijgen: “Ze willen de cultuur een beetje van het platteland wegslopen.” Een andere bestuurder denkt dat de proeftuinen de mogelijkheid bieden de omliggende gemeenten te betrekken, hiervoor moet echter eerst duidelijk worden welke proeftuinen de Rijksoverheid gaat ondersteunen. Een vijfde bestuurder weet niet of het überhaupt nodig en nuttig is om de regiogemeenten te betrekken, de respondent vervolgt: “Ik weet gewoon eigenlijk niet wat hun rol zou moeten zijn.” Deze respondent geeft aan dat de provincie het wel heel belangrijk vindt maar dat het vanuit Arnhem en Nijmegen niet zo evident is. Er is wel een poging tot contact met de regiogemeenten gedaan maar daar is niet iets heel concreets uitgekomen.

5.6.6 Kartrekkersrol

Er zijn twee duidelijk partijen die worden aangewezen als de kartrekkers. Dit is de

begeleidingscommissie en de procesbegeleiding, waarbij met name de procesbegeleider van LAgroup vaak genoemd wordt.

Over de begeleidingscommissie wordt gezegd: ‘ze trekken er harder aan dan de rest’, ‘uiteindelijk is het de begeleidingscommissie die zijn nek uitsteekt’ en ‘de

begeleidingscommissie is de kartrekker.’ Zoals benoemd in de eerste paragraaf van dit

hoofdstuk zorgt de procesbegeleider van LAgroup er volgens een ambtenaar van de provincie voor dat de partijen zelf op basis van gelijkwaardigheid kunnen werken en de hiërarchie

helder is doordat de procesbegeleider het geheel coördineert. Ook een van de Nijmeegse gemeenteambtenaren denkt dat de procesbegeleiding erbij is geroepen om te zorgen dat de machtsverhoudingen goed blijven. De respondent vervolgt: “Het is goed om daar een

onafhankelijke instantie, of in ieder geval een persoon in functie te hebben. Waarbij iedereen zich eraan committeert van wij vinden hem goed in zijn functie en hij mag dat voor ons gaan doen.”

Een van de Nijmeegse directeuren noemt dat op een gegeven moment een aantal Arnhemse instellingen de kartrekkers zijn geweest: “Daar heb ik ook wel op aangestuurd, jullie hebben die BIS-gelden, jullie zijn hier angstig voor. Als jullie nu achterover hangen en dat ik dan jullie subsidie veiligstel, daar begin in niet aan. Dus zeker vanuit het Arnhemse is er vrij veel initiatief geweest.” Eenmaal wordt ook een Arnhemse ambtenaar genoemd die beschreven wordt als gedreven en in de onduidelijkheid vaak dingen op heeft gepakt.

Een van de procesbegeleiders geeft juist aan dat er een kartrekker mist: “Helaas was die er niet. Het zijn over de hele linie, hele aardige, betrokken, enorm betrokken, enorm gecommitteerde mensen, maar niemand staat op en zegt ik ga dit trekken.” Dit komt volgens de respondent doordat iedereen erg druk is met zijn primaire verantwoordelijkheden. Het kan alleen niet dat de procesbegeleiding de kartrekker blijft en een van de grote valkuilen is dan ook dat de manier waarop dit traject aangestuurd moet worden nog niet helder is.

5.7 Vertrouwen