• No results found

Het gelijk van de hinderlijke vragen

J.T. Barendregt over psychologie, psychotherapie en China

De zielenmarkt. Over psychotherapie in alle ernst. door J.T. Barendregt Uitgever: Boom, 184 p., f 27,50

Christien Brinkgreve

De vorige winter overleden psycholoog Johan Barendregt bezat de kenmerken van het ware professorendom: de scherpe blik die direct tot de fundamenten weet door te dringen, de systematische scepsis en de chronische ongelovigheid die niet tot nihilisme maar tot onderzoek weet te inspireren. Het is deze houding die ook Barendregts laatste boek, de postuum uitgegeven artikelenbundel De zielenmarkt, kenmerkt: het prikkelende ontleden van wat voor wetenschap doorgaat, en het terugbrengen van de gedachten tot enkele basisvragen, in dit geval vooral over psychotherapie.

Het boek bestaat gedeeltelijk uit al eerder gepubliceerde artikelen, en gedeeltelijk uit stukken die door zijn zoon Henk Barendregt na zijn overlijden voor uitgave gereed zijn gemaakt. Het oudste stuk dateert uit 1957, de meeste zijn geschreven in de jaren zeventig. Al variëren de hoofdstukken in onderwerp en toegankelijkheid, ze hebben een aantal dingen gemeen: de helderheid van de vragen, de geconcentreerdheid van de zinnen, en de onmodieusheid van de gedachten, of het nu gaat over psychotherapie en psychologie of over zijn reis door China.

In de stukken over psychotherapie bepleit Barendregt in de eerste plaats de ontwikkeling van een goede diagnostiek die aan de keuze van een therapie vooraf dient te gaan. Een beslissing over een bepaalde therapie zou genomen moeten worden op grond van inzicht in de vraag welke therapie bij welke klachten past en bij welke persoonlijkheid, maar meestal wordt het bepaald door de richting die de therapeut aanhangt: therapieën zijn meer therapeut-gericht dan patiënt-gericht, luidt een van zijn conclusies. Therapeuten van verschillende richtingen, die gevraagd werden hun commentaar te geven op een gefingeerde gevalsbeschrijving, bleken allen deze patiënt goed in hun taal en praktijk in te kunnen passen, hoe verschillend de omschrijvingen verder ook zijn. Waar de gedragstherapeut droog noteert dat het piekeren over vader in elk geval te maken heeft met de basale verveling, daar schrijft de Rogeriaan dat de patiënt 's nachts wakker ligt en dan piekert en zachtjes ligt te huilen. Verschillende woorden, verschillende werelden. Voor de gedragstherapeut bestaat de patiënt uit een bundel gewoontes, uit situatie-reactie-koppelingen die haar dagen bepalen. De wereld van de Rogeriaan is mooier: voor hem is de patiënt iemand met belevingen en wensen die zij in haar leven nog eens vervuld hoopt te krijgen. Deze verschillen in bewoordingen gaan samen met een verschil in aanpak: waar de Rogeriaan zou proberen de patiënt te laten stilstaan bij wat er in haar omgaat, daar zou de

gedragstherapeut het gepieker juist krachtig aanpakken. Na het weghameren van dit gepieker zou het verdriet dan wel ophouden, terwijl volgens de Rogeriaan het piekeren wel zal verdwijnen als de patiënt geen verdriet meer heeft.

J.T. Barendregt

Fondspatiënten

Wie hier gelijk heeft, is vooralsnog geen uitgemaakte zaak, maar in elk geval gaat het in de wereld van de Rogeriaan heel wat minder ruw toe. In de wetenschap kunnen we lang en breed discussiëren over de vraag in hoeverre een persoonlijkheidstheorie juist is en in hoeverre het rendement van een therapie is aangetoond, maar als het erop aankomt, zo concludeert Barendregt, dan gaan we af op de theorie die het mooiste is, op de therapie die onze ziel ontziet. Dan worden esthetische criteria aangelegd. ‘Want dan kiezen zij niet de therapie die naar hun opvatting de beste is:

de klachten doen verdwijnen in zo min mogelijk tijd.

Dat is meer iets voor fondspatiënten. Die leven onder dermate eenvormige omstandigheden dat zij toch nauwelijks een eigen ziel ontwikkeld kunnen hebben. Ze moeten dus maar in gedragstherapie en dat is trouwens al heel wat chiquer dan pillen. Maar interessante mensen hebben wel een eigen ziel. En die moet, zoals voor goed geld bij de tandarts hun gebit, bewaard blijven, levenslang, hoe treurig die ziel er ook aan toe is. Deze mensen hebben daarom recht op de meest luxueuze therapie: de klachten doen verdwijnen met zo min mogelijk verandering. Of dat recht een voorrecht is, is een andere vraag,’ zo besluit hij een van zijn stukken op de hem

kenmerkende, de mat wegtrekkende wijze.

trefze-39

kerheid van zijn taal treft de alertheid van zijn waarnemingen. Nog voor de geduchte Rubinstein met Klein Chinees woordenboek haar tanden in China had gezet - het was 1974, de tijd van het Grote Juichen over China was nog in volle gang - had Barendregt reeds in Het Parool verslag gedaan van zijn Chinese ervaringen. Dat hij zich door de Chinezen geen stroop om de mond liet smeren, valt bij een rechtgeaard anticommunist als hij niet te verwonderen. Toch is zijn reisverslag niet rancuneus ontmaskerend. Het begint wat brommerig -: ‘Enige scepsis was wel op zijn plaats.

Reeds in de bus van het vliegveld naar Peking konden we onze vooruitstrevende gevoelens niet langer bedwingen. We jubelden over alles wat we zagen: kijk eens, wat leuk, daar staat iemand van een brood te eten; kijk eens wat een interessante fietsbellen ze hier hebben. Ik ben politiek te weinig geëngageerd en een te

onaangenaam mens om over dit soort dingen langdurig mee te blijven juichen’ -,

maar de toon wordt allengs verwonderd en vooral nieuwsgierig. Al zal zijn voortdurende sceptische gevraag niet door alle groepsleden steeds evenzeer

gewaardeerd zijn, toch is zijn houding ten opzichte van de Chinezen niet anders dan die hij tegenover de Nederlanders in zijn boek (in dit geval vooral therapeuten en patiënten) aan de dag legt. Hij vraagt zich chronisch af wat hij ziet, en in hoeverre dat verschilt van wat ze zeggen; en waarop ze baseren wat ze zeggen; en waarom ze zich gedragen zoals ze doen. Maar misschien worden dat ook in Nederland, en ook binnen de wetenschap, hinderlijke en onbeleefde vragen gevonden.

Smakelijk voedsel

Niet alleen was Barendregt ‘vroeg’ in zijn China-kritiek, hij schiep een groot genoegen in de ontmaskering van wat hem maar onder ogen of ter ore kwam, en de vele modes op het gebied der psychotherapie boden hem in de jaren zeventig hiertoe ruimschoots en smakelijk voedsel. Hij had soms iets van een hinderlijke horzel waarvan menigeen in stilte hoopte dat hij de buurman zou steken, opdat de eigen dromen en plannen nog even ongeschonden konden blijven.

Zo leefde in de jaren zeventig de droom van de multimethodische omnipotente therapeut, de therapeut die alles zou kunnen, die alle richtingen in zich zou verenigen en wist te integreren, die steeds dat zou hanteren wat op dat moment voor die patiënt het beste was. De gedachte was mooi, en begrijpelijk: want was de beperktheid van menig therapeut niet een groot euvel, en leden patiënten niet nodeloos omdat ze bij voorbeeld bij een analyticus in een eindeloze therapie verwikkeld waren geraakt waar een gedragstherapeut de patiënt met een eenvoudige oefening even over een dood punt zou kunnen helpen? En getuigde het niet juist ook van ruimdenkendheid dat de hogere analytici hiermee erkenden dat de lagere gedragstherapie soms meer aangewezen was?

De gedachte was mooi, het motief was mooi, maar de vraag was hier, zo oordeelde Barendregt, of één persoon al die therapieën kon combineren. Die richtingen verschilden immers sterk, in activiteit, terminologie en ook in doelstelling:

gedragstherapeuten braken stimulus-respons-koppelingen af en probeerden mensen minder afhankelijk van de situatie te maken, Rogerianen dirigeerden iemand op nondirectieve wijze naar een reëel en vooral niet te laag zelfbeeld, en psychoanalytici

herleidden het gedrag tot motieven en doelstellingen en trachtten de patiënt te doen inzien dat deze conflicterende doeleinden had. Kon een therapeut zich niet beter bij één taal houden; één leest was immers al moeilijk genoeg om zich goed en met vrucht bij te houden. Leidde deze oecumene in psychotherapeutisch Babel niet tot

spraakverwarring en zielsvervuiling, zo luidde Barendregts retorische vraag. Toen een hinderlijk geluid, maar de praktijk heeft hem, zoals vaker bij hinderlijke geluiden, geen ongelijk gegeven. Een belangrijk deel van De zielenmarkt gaat over fobieën, en de bevindingen, beschouwingen en overwegingen hierover zijn het resultaat van het grote fobieënproject dat Barendregt in de jaren zestig opzette aan zijn afdeling klinische psychologie. Het onderzoek van al zijn medewerkers werd op dit project afgestemd; iets wat toen een uitzonderlijk staaltje van streng doordacht centralisme was, en nu ongeveer is waar de overheid met veel hangen en nog meer wurgen heen werkt: het geïntegreerde onderzoeksbeleid.

Dat zijn vertwijfelde en kritische gestel hem niet tot een angstige kruidenier maakte, blijkt ook uit het grote gebaar waarmee hij andere projecten aanpakte, ook plannen die nooit van de grond kwamen. Zo was hij bij de voorbereidingen van een nieuw op te richten Interfaculteit voor Psychotherapie - waarvan hij met de Amsterdamse psychiater Van Dantzig de initiatiefnemer was - niet van zins om uit te gaan van de bestaande opleidingen om die in een gecombineerde en verbeterde versie uit te brengen.

Proust en Musil

Men diende eerst te weten wat een therapeut moest kúnnen, teneinde daaruit vervolgens af te leiden wat deze moest kénnen. Een principiële houding die de psychiaters in de commissie zeer onpraktisch voorkwam, gewend als die zijn snel te moeten handelen zonder de tijd voor die rustige bezinning op de grondslagen van het doen en het denken zoals dat in de sociale wetenschappen model staat.

Een lastig mens, maar - zoals vaak - vooral voor zich zelf. Een van de conflicten waarvan zijn werk de sporen draagt, is de eeuwige strijd in de wetenschap tussen ‘hard’ en ‘zacht’: wat we zeker weten, is niet interessant en wat interessant is, weten we niet zeker. Of - in andere woorden - de spanning tussen precisie en relevantie. In zijn wetenschappelijk werk ging Barendregt uiterst streng en rigoureus te werk - zijn haat tegen ‘het metafysisch gelul’ was te groot om zich hierin enige vrijheid te kunnen veroorloven - maar de teleurstelling na gedane, streng bewaakte, aan nauwe banden gelegde onderzoeksarbeid was vaak dat het toch eigenlijk zo weinig opleverde. Wat hij van psychologie wist, zo kon hij verzuchten, had hij niet geleerd uit de psychologie maar uit de romanliteratuur, met name van Proust en Musil. Gelukkig werd in de loop der jaren zijn stijl wat essayistischer, en stond hij zich iets meer toe aan onbewezen gedachten en overwegingen. Steeds bleef een strengheid in denken en argumentatie, maar het gebied en de toon verruimde zich aanzienlijk toen de eisen van toetsbaarheid en voorspelbaarheid niet meer de dienst

ge-40

heel en al uitmaakten.

In de twintig jaar dat Barendregt als hoogleraar de scepter zwaaide over de

Amsterdamse klinische psychologie hebben strenge methodologische eisen de wolliger wetenschapsbeoefening uit eerder jaren vervangen. Evenals zijn collega A.D. de Groot, wiens Methodologie voor enkele generaties psychologen en aanverwante wetenschapsbeoefenaren de bijbel van het wetenschappelijk werk is geworden, werd Barendregt gevreesd om zijn strengheid en scherpte. Hij heeft strenge eisen bevorderd, van zijn leerlingen geëist, maar er tegelijkertijd onder geleden dat ze vaak zo braaf en fantasieloos werden opgevolgd. Hoe beminnelijk Barendregt voor zijn vrienden ook was, zijn leerlingen zijn niet te benijden: met harde hand en scherpe tong zijn deze opgeleid tot het doen van een soort onderzoek waarvan hij zelf dan weer de poverheid der resultaten hekelde. Zijn lof voor ‘buitenstaanders’ die zich minder aan strenge methodologische eisen gelegen lieten liggen en stukken schreven die hij zijn eigen leerlingen nooit had toegestaan, moet voor hen soms onverdragelijk zijn geweest.

Is hij erin geslaagd de tweestrijd tussen ‘hard’ en ‘zacht’ in zijn psychologisch werk geheel op te lossen? vraagt A.D. de Groot zich af in zijn in memoriam waarmee

De zielenmarkt opent. Het antwoord luidt ontkennend, en niet alleen vanwege zijn

vroege dood. De Groot betwijfelt of een oplossing mogelijk zou zijn geweest, en wenselijk. ‘Ik geloof dat die strijd tussen “harde” (methodologische, ethische) eisen en “zachte” menselijke feiten (tekorten, zwakheden, voor hem het echt humane) door Johan werd gekoesterd, romantisch gekoesterd. Hij was een romanticus, die

emotioneel gehecht was aan strijd - kritiek, debat, schaken - aan paradoxen, aan lijden om verlies en het menselijk tekort ook; en aan de fraaie vormgeving daarvan.’ Al deze elementen zijn in De zielenmarkt terug te vinden, zowel de strijd, het lijden, als de mooie stijl, die een toonbeeld is van helderheid en beknoptheid, soms op het staccato af. Barendregt heeft door zijn vroege dood - hij was zevenenvijftig toen hij stierf - een belangrijk deel van zijn werk niet af kunnen maken. Misschien is het een schrale troost om te bedenken dat als hij nog leefde dit boek zeker nog ergens bij hem in de la zou liggen, waar zijn zoon en een bevriende collega het na zijn dood uitgehaald hebben. Hieraan danken we een van de interessantste en zinnigste boeken over de zachte sector die ik ken; nog geen tweehonderd pagina's uiterst bondig proza dat menig plechtig en verheven standaardwerk in deze branche zal overleven.