• No results found

Felice, Milena, Ottla, Grete en Dora Diamant Kafka's permanente wankelmoedigheid

Ger Witteveen

Kort voor zijn dood verzocht Franz Kafka zijn vriend Max Brod alles wat er maar in zijn nalatenschap aan dagboeken, manuscripten, onvoltooide romans, brieven en aantekeningen te vinden was, ongelezen te verbranden. Brod, die sinds 1905 met Kafka bevriend was en hem in al die jaren had gesteund, geadviseerd, aangemoedigd en bewonderd, is hem op het laatst ongehoorzaam geweest. Hij weigerde.

Of het nu inderdaad Kafka's overtuigende wens is geweest, zijn werk te laten vernietigen, is moeilijk vast te stellen. Volgens Herman Verhaar kun je je moeilijk aan de indruk onttrekken, dat Kafka graag in zulke situaties met zijn werk koketteerde. Tijdens zijn leven had hij veel van zijn werk zelf vernietigd, maar waarom de rest juist door Brod zou moeten worden verbrand, wiens antwoord Kafka wel zou moeten weten, lijkt één van de vele paradoxen in zijn leven. Of wilde Kafka nog een laatste bevestiging van Brods bewondering voor zijn werk? Maar zelfs al had Brod het verzoek ingewilligd en het nageslacht geen of bijna geen weet van de figuur Kafka gehad, aan de brieven aan Felice Bauer had hij niet kunnen komen. Die waren in haar bezit en ze deed ze pas jaren later, toen ze in het midden van de jaren dertig uit Duitsland emigreerde, via een advocaat (en ook nog met medewerking van Max Brod) de uitgeverij Schocken toekomen, die van deze brieven uit de periode

1912-1917 in 1955 een uitgave verzorgde. In 1976 gaf de uitgeverij Fischer de brieven in een dikke pil uit, waarin Kafka's ongeveer vijfhonderd brieven aan Felice en de tientallen aan haar vriendin Grete Bloch ongekort werden opgenomen; een boek, dat de lezer niet zonder gevoel van schaamte, ja zelfs voyeurisme leest.

Kafka leerde Felice Bauer, die uit Berlijn kwam, kennen op een avond in 1912 ten huize van Max Brod, waar hij was uitgenodigd enkele verhalen uit zijn werk te komen voorlezen. Een week later schreef hij in zijn dagboek over haar:: ‘Knochiges Gesicht, das seine Leere offen trug. Freier Hals, überworfene Bluse. Sah ganz häuslich angezogen aus. (...) Fast zerbrochene Nase. Blondes, etwas steifes reizloses Haar, starkes Kinn. Während ich mich setzte, sah ich sie zum ersten Mal genauer an, als ich sass, hatte ich schon ein unerschütterliches Urteil.’ Er is vaak beweerd dat Kafka een slecht geheugen had. Deze dagboeknotitie, een week na de ontmoeting, bewijst wel het tegendeel.

Een maand later, eind september, schrijft Kafka haar zijn eerste brief. Felice schrijft een kort briefje terug en zwijgt daarna wekenlang. Via haar familie probeert Kafka het opnieuw en in oktober begint één van de merkwaardigste, taaiste en tegelijk ontroerendste briefwisselingen uit de Duitse literatuurgeschiedenis, wat later Kafka's ‘Kampf um Felice’ genoemd is, een strijd, die vijf jaar heeft geduurd en die Kafka zou verliezen, wat hij van tevoren heeft geweten en waarschijnlijk ook heeft gewild.

Brievenbombardement

Vanaf de eerste brieven blijkt Kafka's ambivalente houding tegenover Felice en een eventueel huwelijk vat hij een keer samen met de woorden: ‘Ohne sie kann ich nicht

leben und mit ihr auch nicht.’ Hij schrijft, van haar te houden, haar te aanbidden

(acht weken na aanvang van de correspondentie krijgt hij voor het eerst het woordje ‘Liebste’ uit zijn pen), alle hulp en heil wat betreft de contacten naar de buitenwereld van haar te verwachten; en tegelijk blijft zijn ‘unerschütterliches Urteil’ recht overeind staan. Hij schrijft haar ook over zijn levenswijze, hun al te grote karakterverschillen, over zijn ‘jämmerliches Wesen’, zijn verlangen naar eenzaamheid, zijn angst voor intimiteit, zijn zwakke gezondheid, zijn schamele inkomen en vooral over het schrijven, waarvan hij zich nooit zou kunnen losmaken en dat een huwelijk altijd in de weg zou staan. Zijn enige bestaansreden noemt hij de literatuur, die hem alleen een gevoel van geluk schenkt. Kafka: La litérature, c'est moi.

Kafka met Felice Bauer, zomer 1917

Begrijpelijk dat Felice na verloop van tijd onzeker wordt en niet meer weet wat te denken van deze absurde versieringskunst door middel van een

brievenbombardement. Kafka schreef haar soms twee à drie brieven per dag en raakte in paniek, als ze niet snel genoeg antwoordde. De ene keer schrijft hij over hun verhouding als ‘eine Mischung von Glück und Unglück’ en de keer daarop maakt hij haar het hof met de gouden zin: ‘Ich kann nicht glauben, dass in irgend einem

Märchen um irgendeine Frau mehr gekämpft ist als um Dich in mir.’ De verhouding

wordt ten slotte verbroken, maar na een korte wapenstilstand gaat zij verder. Door bemiddeling van Felices vriendin Grete Bloch reisde Kafka eind 1913 naar Berlijn voor een gesprek met Felice. Zonder succes. Aan trouwen dacht ze niet. Schrijven wilde ze nog wel. Begin februari reist Kafka opnieuw naar Berlijn en doet haar een huwelijksaanzoek.

12

Hij vertelt haar vastbesloten te zijn zijn werk op te geven, met zijn ouderlijk huis en Praag te breken (met beide had hij een haat-liefde verhouding) en haar te trouwen. Hij schrijft een brief aan Felices vader vol ‘selbstquälerei’, vol grondeloze eerlijkheid over zijn liefde tot Felice en de onmogelijkheid haar te trouwen, vanwege zijn schrijverschap. Die vader zal op zijn minst een vies gezicht getrokken hebben. In 1914 stemt Felice onverwacht met een verbintenis in en in april verloven Kafka en Felice zich in aanwezigheid van onder anderen Kafka's lievelingszuster Ottla en zijn vader, die misschien voor het eerst trots op zijn zoon is geweest. Volgens Kafka zou Felice zich aan hem gebonden hebben met de gedachte ‘es ist unmöglich, aber ich will es doch’. In zijn dagboek schrijft hij, de verlovingsceremonie als een foltering te hebben gevoeld en zich zelf ‘wie ein Verbrecher gebunden’.

In juli 1914, in het hotel ‘Askanischer Hof’, door Kafka een ‘Gerichtshof’ genoemd, wordt de verloving verbroken (de Duitsers hebben daar het mooie woord ‘Entlobung’ voor). De reden voor deze ‘Entlobung’ zijn in twee dagboeknotities van Kafka te vinden; de eerste is van 21 juni 1913, dus een jaar vóór de verloving, waarin Kafka de pro's en contra's van een huwelijk tegen elkaar afweegt. Er blijkt maar één argument vóór te zijn, namelijk de onmogelijkheid het leven alleen te dragen, een huwelijk met Felice zou zijn bestaan meer weerstandsvermogen geven. De andere argumenten, zes in getal, zijn allemaal tegen een huwelijk: zijn angst, een huwelijk aan te gaan, de wil tot alleen-zijn, dat wat hij tot nu toe gepresteerd heeft is het resultaat van zijn solitaire leven; zijn haat tegen alles wat niet met literatuur te maken heeft, de onmogelijkheid om, eenmaal getrouwd, zijn baan als ambtenaar bij de arbeiders-ongevallenverzekering nog op te geven.

De tweede dagboekaantekening is van maart 1914, in de vorm van een dialoog à la de Heidelberger catechismus, zo scherp, zo niets ontziend dat de koude rillingen over je rug lopen. Weet je zeker, dat je haar niet kunt trouwen? Je hebt toch altijd een huwelijk gewild? Waarom geef je alle hoop op? Wat wil je nu gaan doen, waar kies je voor?: De antwoorden zijn na te lezen in zijn dagboek, pagina 228-230 van de Fischer-uitgave.

Hij kiest voor het isolement, de gewenste eenzaamheid, en begint weer iets regelmatiger te schrijven. Hij schrijft aan de roman ‘Der Prozess’ en de verhalen ‘Der Verschollene’ en ‘In der Strafkolonie’. In zijn dagboek staat: ‘Der Sinn für die Darstellung meines traumhaften inneren Lebens hat alles ins Nebensächliche gerückt.’ Met Grete Bloch onderhoudt hij in deze periode een intensieve correspondentie en door haar wordt hij opnieuw uit zijn isolement gehaald. Het weerzien met Felice vindt al plaats op 23/24 januari 1915. In mei van dat jaar brengen ze samen de pinksterdagen door, in juni verblijven ze te Karlsbad. Felice stelt eisen, Kafka geeft langzaam aan steeds meer toe. In 1916 zijn ze samen in Marienbad en hebben daar hun eerste seksuele contact, wat niet goed bevallen schijnt te zijn, getuige Kafka's opgeluchte(?) verzuchting: ‘Die Mühsal des Zusammenlebens’. Aan Max Brod schrijft hij daarentegen: Jetzt ist es anders und gut. Unser Vertrag ist in Kürze: Kurz nach Kriegende heiraten, in einem Berliner Vorort zwei, drei Zimmer nehmen’ (...) F. wird weiter arbeiten und ich, nun ich, das kann ich noch nicht sagen’.

Zeggen misschien niet, maar weten wel. De weg verloopt via dezelfde twijfels, dezelfde angst, hetzelfde paradoxale gedrag als voorheen en nu zo: Kafka schrijft over zijn gekwelde gemoed, over de tegenstelling tussen ‘Reinbleiben’ en

‘Verheiratetsein’, en stelt lange vergelijkingen op met de levens van door hem zo bewonderde schrijver als Flaubert, Kierkegaard en Grillparzer.

Tuberculose

Na de verloving worden kamers gehuurd, meubels gekocht en Kafka vraagt een visum voor Hongarije aan, doel van de verlovingsreis, waar ze Felices zuster zullen bezoeken. Aan zijn uitgever Kurt Wolff in Leipzig schrijft Kafka, zijn schrijverschap te willen opgeven en het vaste voornemen te hebben om te trouwen. Een paar dagen na de terugkeer uit Hongarije spuwt Kafka bloed op; er wordt tbc geconstateerd. In december verklaart hij Felice dat een huwelijk voor altijd is uitgesloten. Zij reist terug naar Berlijn, hij blijft in Praag achter, ‘ohne Haltung, fassungslos’ (Max Brod). Getwijfeld heeft hij overigens niet meer. Het definitieve einde van een vijf jaar durende strijd voor en tegen een huwelijk. In zijn dagboek schrijft Kafka: ‘Falls ich

in nächster Zeit sterben oder gänzlich lebensunfähig werden sollte, (...) so darf ich sagen, dass ich mich selbst zerrissen habe. (...) Die Welt F. ist ihr Repräsentant -und mein Ich zerreissen in unlösbarem Widerstreit meinen Körper’.

Wat moet dit nu allemaal? Was het alleen maar de angst, zijn schrijverschap te moeten opgeven, of was hij echt opgelucht, de verhouding te kunnen verbreken, toen hij zeker wist tbc te hebben?

Zoveel is zeker: zijn brieven en dagboeken bewijzen dat hij Felice alleen van een afstand kon liefhebben; hij had haar alleen als ‘penfriend’ nodig, niet haar lijfelijke aanwezigheid, alleen haar brieven. Nu heeft Kafka buiten Felice Bauer nog met andere vrouwen een relatie gehad, vaak intensiever, lichamelijker, zo men wil; de naam Grete Bloch is al gevallen, maar zij was niet de enige. En hoewel er over deze verhoudingen vaak minder bekend is, zijn ze allemaal op zijn zachtst gezegd uiterst problematisch geweest.

Helmut Binder zegt in zijn enkele jaren geleden verschenen Kafka-Handbuch, dat Kafka in 1916, tijdens een flauwe periode met Felice, met tenminste zes vrouwen contacten heeft gehad; en dat hij met hun geen diepgravende discussies heeft gehad over de rozenbottelteelt aan het Tanganjikameer, hoeft geen betoog. Later heeft hij deze vluchtige verhoudingen als ‘unrein’ en ‘Verirrungen’ afgedaan en er met geen woord meer over gerept.

In 1913 heeft hij een korte, enkele dagen durende relatie gehad met een

achttienjarige Zwitserse, wier naam hij in zijn dagboek tot de initialen G.W. afkortte en over wie hij nadien ook nooit iets heeft losgelaten.

In 1918 ontmoette Kafka de Tsjechische Julie Wohryzek, dochter van een

schoenmaker en koster van een synagoge in een Praagse voorstad. Hij verloofde zich met haar en verbrak de verloving volgens hetzelfde patroon als indertijd met Felice. Lange tijd is er over deze verhouding zo goed als niets bekend geweest, tot er een brief gevonden werd, die Kafka kort na de verloving aan Julie's zuster schreef (zie Wagenbach) en waarin exact dezelfde problemen beschreven staan als in de brieven aan Felice. Beide overigens vrouwen met weinig verstand van en interesse voor literatuur in het algemeen en voor die van Kafka al helemaal niet. Dan is er de legende die Greta Bloch de wereld instuurde. Zij zou in 1916, dus tussen de beide verlovingen met Felice in, van Kafka een kind hebben gehad, dat hij nooit heeft gekend of het bestaan ervan heeft vermoed, en dat op zevenjarige leeftijd, in 1923, één jaar voor

Kafka's dood, zou zijn gestorven. Een verhaal, dat door de ‘Forschung’ nooit serieus is genomen.

Vuurspuwende berg

Over Milena Jesenska en Dora Diamant is meer bekend. De eerste, twaalf jaar jonger, getrouwd, bohémienne, die enkele werken van hem in het Tsjechisch vertaalde, ontmoette hij in 1920. Deze vuurspuwende berg van hartstochten heeft hem, volgens haar eigen woorden, de liefde geleerd en hem binnen vier dagen van zijn angsten afgeholpen. Dat hij in ieder geval een groot vertrouwen in haar heeft gehad, blijkt wel uit het feit dat hij haar enkele manuscripten en zijn complete dagboeken gaf, wat zeer ongebruikelijk voor hem was; waarschijnlijk is, dat zij één van de weinige mensen - zo niet de enige in zijn leven - is geweest die hem begreep. Door middel van Dora Diamant, een zwoelig, vleselijk type, gelukte het hem Praag definitief te verlaten om zich, eind september 1923, samen met haar in Berlijn te vestigen en het laatste halfjaar van zijn leven samen te leven.

Tenslotte is er zijn zuster Ottla, met wie Kafka waarschijnlijk niet alleen een familiaire band onderhield. Met haar heeft hij, zo schrijft hij, als man en vrouw onder één dak geleefd.

Tegenover deze drie vrouwen heeft hij nooit het argument van het schrijven of tbc laten gelden; met Milena heeft hij om het laatste zelfs gelachen en zijn ziekte als een doodordinaire verkoudheid beschouwd. Weliswaar is het met Milena of Dora nooit tot een huwelijk gekomen, maar dat zal eerder zijn geweest, omdat hij voor de veeleisende en overrompelende liefde van de eerste zal zijn teruggeschrokken, en met Dora had het toch geen zin meer. Het is duidelijk dat Kafka voor het huwelijk niet deugde.

14