• No results found

Het favoriete personage

In de Boekenbijlage van december 1982 koos F. Harmsen van Beek als haar Favoriete Personage (‘ja, maar het moet iemand uit de litteratuur zijn’) Plume van Henri Michaux, en Else Hoog koos de adorabele Professor Pnin van Nabokov, en Willem Jan Otten had een absolute voorkeur voor Zij uit een gedicht van Leopold. De reacties op de vraag wie het meest geliefde personage uit de literatuur was, bleek zo verrassend en gevarieerd, dat de redactie van de Boekenbijlage een groot aantal schrijvers, columnisten en dichters verzocht ook hun Favoriete Personage op te schrijven. Van de ongeveer tachtig inzendingen die we binnenkregen, wordt een boekje gemaakt dat in april zal verschijnen. In deze en de volgende Boekenbijlage alvast een kleine voorpublikatie. tie.

Pascal Derivat door Cees Nooteboom

Er zit een paradox in deze vraag, want hij wordt gesteld aan schrijvers terwijl hij nu juist aan lezers gesteld moet worden. Is een schrijver dan geen lezer? Vaak genoeg, maar nooit een echte. De schrijver is een armoedige lezer omdat hij als schrijver aan een stuk door de fictie wil doorbreken van wat hij leest. Hij wil weten hoe die andere schrijver zijn verhaal geschreven heeft, hoe hij de suite van dat verhaal heeft gecomponeerd, de personen geconstrueerd. Daarmee tast de lezende schrijver de geloofwaardigheid van verhaalfiguren aan. De echte lezer mag zich vereenzelvigen, lijden en genieten, de schrijver-lezer kan dat nooit meer helemaal, hij heeft zijn onschuld verloren. Hij zoekt naar de technè, de kunst, de dubbele bodem en de trucage.

De schrijver ziet in zijn onmacht alleen maar constructies, de machtige lezer zit op zijn troon achter het raam en ziet de smekende menigte van romanfiguren buiten die schreeuwen om toegelaten te worden. Wie zal hij eens kiezen in zijn almacht? Die achterlijke jongen uit Yoknapatawpha County? De vervoerde Spaanse edelman op zijn dwaze paard? De neurotische Haagse dame die de druppels van de dokter uit Brussel al bij zich heeft om op de laatste bladzij te sterven? Of toch maar die onbenaderbare tiener die met de oudere heer van motel tot motel trekt in het verre Westen? Wie hij aanwijst, gaat leven, wie hij weigert, blijft in het eeuwige limbo tussen de kaften.

De schrijver ziet het spektakel aan, maar hij wil er niet aan meedoen. Er staan schimmen bij die iets met hem te maken hebben, hij mag niet kiezen, het enige dat hem gegund wordt is iemand uit die ontzaglijke volksmassa achter de dranghekken, de een of andere naamloze uit de Bouquetreeks. Of is het toch anders? Ziet hij, achter die eerste groep van om een echt bestaan schreeuwende smekers die vier figuren dan niet staan, afgezonderd, niets vragend, op een lege plek? Zij willen niet naar binnen. Zij zijn zelf schrijvers. Geschreven schrijvers, maar toch schrijvers. Hij zwaait, en misschien zwaaien ze terug. François, die zijn vader Mijnheer Seurel noemde, en die, toen de schrijver nog jong was en van niets wist hem in een drama van verlies en hartstocht gewikkeld had tot het leek alsof hij zelf mee mocht leven in het verhaal dat hem verteld werd, Marcel die hem als Virgilius was voorgegaan in alle lagen van de herinnering waar men zijn ziel in steeds andere, en soms de vreselijkste gedaantes

tegenkomt, en de kettingrokende Zeno die hem geleerd had om meters boven zijn eigen leven te hangen om het opnieuw te verzinnen als een boek. De vierde man kon hij niet goed zien. Hij keek nog even naar het gedrang voor de ramen, zag hoe de almachtige lezer de oudste van de drie zusters en haar landgenoot, de jongste van de twee gebroeders als een kampcommandant wegstuurde, en begreep dat hij daar verder niets te zoeken had. Maar op het ogenblik dat hij onopvallend door een zijdeur uit het gebouw aan de Raamgracht, waar dit alles plaatsvond, wilde verdwijnen, maakte de man, die zojuist nog onzichtbaar was, zich los uit het groepje van vier en liep snel op hem toe.

‘Kent U mij dan niet meer?’ ‘Pascal Derivat!’

Iets van de omgekeerde Dorian Gray vond er in hem plaats, alsof er een gehate klok in zijn lichaam te pletter viel en hij nog één keer jong was. De eigenaar van het Mas Théotime was niets veranderd sinds hij hem in 1953 voor het eerst ontmoet had, maar dat kon ook niet. Even bleven ze aan elkaar hangen in zo'n vreemde, mediterrane accolade waarbij twee mannen hun best doen elkaar vast te houden terwijl de rest van de wereld instort. Pascal Derivat, die hem de weg naar de Provence en de Midi en zo op een geheimzinnige manier naar het schrijven gewezen had! O, zum Teufel mit der Konsequenz! dacht hij, en sloeg zijn arm om de schim voor hem, en zo liepen ze, ieder op zijn eigen wijze tot een leven van woorden veroordeeld, als twee verdwaalde zwervers de Kloveniersburgwal af om een verleden van dertig jaar in de pastis te verdrinken.

Winnie the Pooh door Dirk Ayelt Kooiman

Het ligt voor de hand te veronderstellen dat het de favoriete romans zijn die bevolkt worden door favoriete personages. Ik noem díé boeken favoriet die ik om de zoveel tijd herlees, en ik me dan steeds weer nieuw moet aanschaffen omdat ik ze heb uitgeleend en, terecht, niet heb teruggekregen. Dode zielen, Oblomov, Kosmos,

Madame Bovary, Bekentenissen van Zeno, Reis naar het einde van de nacht, De ziener, Schuld en boete. Zeg mij wie uw vrienden zijn... Moordenaars, hysterici,

voyeurs, huichelaars, paranoïci, oplichters en lethargici.

Wie is mijn favoriet: hij die mij het meest of juist het minst onsympathiek is? En dan de positieve helden. Professor Krug uit Nabokovs Bend sinister, Krleza's verteller in Op de rand van het verstand, Dostojewski's Idioot, Kafka's Herr K., Jezus van Nazareth. Ik zou niet graag in hun voetsporen willen treden. Stuk voor stuk worden ze aan het mes geregen, krijgen ze kogel, of, op z'n best, eindigen ze in gevang of gekkenhuis.

En die ene. Uit Een romance, De grote stilte, Vertellingen van een verloren dag. En maar mopperen, zeuren, grübeln, overal iets achter zoeken. Ik kleed en voed hem elke dag, maar een favoriet - nee.

- Tóch een favoriet, bedenk ik nu. Winnie the Pooh. Bij hem zou ik wel eens gezellig willen gaan logeren.

34

Winnetou door Mensje van Keulen

Vaak kom ik niet eens meer op de namen van personages. Het zijn veelal andere, indrukwekkende hoogtepunten waarom een aantal boeken me bijblijft. Zoals het slot van Joseph Conrads Heart of Darkness, het eerste hoofdstuk van Irvings Garp, het einde van Kleists Michael Kohlhaas. Als ik dan per se aan personages denk, zijn er bij voorbeeld: de neef van Isabel in Henry James' Portrait of a Lady; de hinderlijke man die Philip Roth's Zuckerman lastig valt; mevrouw Griezel in Roald Dahls De

Griezels (Op een ochtend wipte ze haar glazen oog eruit en liet het in meneer Griezels

bierglas vallen, toen hij even niet keek.); of de oude poetsvrouw in een verhaal van Katherine Mansfield die, wanneer haar door de heer des huizes gevraagd wordt hoe het met haar kleinzoon gaat, antwoordt: ‘We buried 'im yesterday, sir.’

Ik kan een personage (of ander hoogtepunt) niet los zien van al wat het omringt: het boek. De bewondering, een zekere liefde, is voor de auteur, en de auteur die mij het meest heeft verrast, is Flaubert. Zijn Haat is een deugd is het meest geestige, droevige, troostrijke, herleesbare boek dat ik ken. Maar Flaubert een personage noemen?

Van diens Indianenbloed naar Winnetou, is een rare stap. Het is ook een stap naar de tijd dat een auteur me nog weinig tot niets zei, de tijd dat ik een jaar of twaalf was. Na Winnetou, het opperhoofd der Apachen te hebben verslonden, kreeg ik voor Sinterklaas Winnetou's dood. De titel, zo dreigend, die ik niet geloven wilde, de Indiaan die toch de geest geeft... Niet alleen het hart van Old Shatterhand brak, het waren vreselijke dagen. Desondanks las ik de andere delen, waarin Winnetou tenslotte wél leefde en zo kwam het eens voor dat mijn moeder me op de schouder tikte en wat lacherig zei, op te staan. Om mij heen was alles weggedragen. Ik zat op de laatste stoel in de kamer.

Oom Boos-Kusje door Jan Mulder

Een oom in een erg kort verhaal van Remco Campert. Hij heette Boos-Kusje.

Alles is een naam en de mooiste is Boos-Kusje. Herinner me niet meer wat oom Boos-Kusje op zijn kerfstok had, maar het kan niet zo erg zijn dat hij mijn sympathie ooit nog eens verspeelt. Dat komt ook door het feit, dat ik zelf eens iets heb willen schrijven over een man die graag oom Boos-Kusje wilde worden en ervan uitging dat je dan eerst op oom Boos-Kusje moest lijken.

Weet u hoe een oom Boos-Kusje eruitziet? Zo'n mannetje dat veel in België voorkomt, dat is 'm. Hij heeft veel weg van de kunstschilder René Magritte. Hoedje op, altijd hetzelfde driedelige pak aan, wit overhemd, stijve boord en de strop van de das is plat en alles lijkt daar volkomen normaal en rustig. Een snorretje is geen

bezwaar. Kaal hoofd is goed en kortgeknipt met scherpe scheiding zeer goed. Zwarte schoenen met veters. Oom Boos-Kusje verandert nooit wat in zijn huis, dat geen wit interieur heeft. Hij zal nooit een tafel of een kast een andere plaats geven. Het is zoals het is.

Mijn verhaal zou een soort Bolero van Ravel van dergelijke oom Boos-Kusjes moeten worden. Steeds meer zouden er in cafés zitten en door de straten marcheren. Zijn ze een heel klein beetje fascistisch? Ziet het er liefelijker uit dan het in

werkelijkheid is? Iedereen wil het worden op een gegeven moment. Achter de loketten van het postkantoor en lange rijen ervóór, in lagere schoollokalen ontluikende nieuwe aanwas, en scheidsrechters van alle sporten moeten er bij voorbeeld ook uitzien als onze favoriet: oom Boos-Kusje.

In mijn Boos-Kusje-maatschappij is het streven erop gericht, zo'n gerespecteerd mannetje te worden. Een oom Boos-Kusje heeft geen angst voor de dood. Hij leeft zijn leven zonder storende bijgedachten. Hij spreekt wel graag in zich zelf en schrijft aan rapsodietjes in de namiddag, na de wandeling. Inzinkingen kent hij niet. Oom Boos-Kusje is een persoonlijkheid waar neefjes en nichtjes van opaan kunnen. Nooit legt hij de klemtoon verkeerd.

Op een dag stapt hij in de trein en de conducteur zegt: ‘Wel, tsjonge, Nummer 1 in de trein, wie had dat ooit gedacht!’

Oom Boos-Kusje wil een foto met handtekening geven, maar terwijl hij de portefeuille pakt, zakt hij in elkaar. Einde hoofdstuk zeven. Acht: Het verpletterende laatste gelijk van oom Boos-Kusje. Negen: Tante Jo.

Karlsson door Piet Grijs

Op zoek naar het favoriete personage ontmoet je onophoudelijk je dichtstbijzijnde personage. Ik houd in de echte wereld meer van vrouwen dan van mannen, terwijl er toch van beide evenveel zijn. In dat deel van de echte wereld dat literatuur heet, houd ik van meer mannen dan vrouwen. Er zijn daar ook meer mannen, en de meeste schrijvers zijn mannen. Behalve dan de schrijver van mijn favoriete personage.

Jongens met wie ik mij kan vereenzelvigen, zijn Kees en Wouter. Maar ik houd het meest van mannen die uitsluitend en alleen leven voor hun eigen idee, en de hele wereld daarvoor met liefde platbranden. Michael Kohlhaas en Max Havelaar zijn daar voorbeelden van. Ik bewonder ze, maar ik kan ze niet volgen, in hun ideeën en in hun consequente houding.

In de hele wereldliteratuur is maar één figuur waarvan niet vaststaat of het een jongetje is of een man. Dat is Karlsson, Karlsson van het dak, aldaar neergezet door Astrid Lindgren. In zijn huis op het dak hangt een bel. Trek je één keer aan de bel, dan betekent dat: ‘Kom onmiddellijk hier’. Trek je twee keer, dan betekent het: ‘Kom alsjeblieft niet hier’. En als je drie keer belt, betekent het: ‘Wat er een bof dat er op

deze wereld tenminste één mooie, verstandige, moedige man rondloopt, die net dik genoeg is en in alle opzichten voortreffelijk en dat jij die man bent, Karlsson’.

Karlsson is de volmaakte egoïst. Met hem verveel je je nooit. Hij heeft ontzag voor niemand. En dan heeft hij ook nog een helikopterwiekje op zijn rug zitten waarmee hij echt kan vliegen. Kees en Wouter worden volwassen. Michael en Max komen vreselijk aan hun eind. Maar Karlsson is de allerbeste personage ter wereld, zoals hij zelf zou zeggen. Ik trek drie keer aan zijn bel.

Alva door Lévi Weemoedt

Ik las Willem Wijcherts als kind: met gemak wel duizend keer! want ik lag veel ziek... Wie nu 't meest tot mijn verbeelding sprak? Ik geloof Alva. Die leek me wel sympathiek.

35