• No results found

Doping in de wielersport

3. Wielerjournalistiek en doping

3.2 Doping in de wielersport

Het gebruik van prestatiebevorderende middelen in de wielersport is niets nieuws. Niet voor niets bracht Theo Koomen al in 1974 zijn boek 25 jaar doping uit.93 Zolang er gefietst wordt, zijn er valsspelers, al in de tweede editie van de Ronde van Frankrijk nam een aantal coureurs de trein om een deel van het parcours af te snijden. Ook toen al was het gebruik van doping en drugs in de vorm van amfetamine en alcohol aanwezig in het peloton. Sterker nog, Arthur Linton, die overleed in 1896 een paar maanden na het winnen van Bordeaux-Parijs, wordt over het algemeen gezien als de eerste dode als gevolg van dopinggebruik.94

Daniel Coyle plaatst in het boek dat hij samen met Tyler Hamitlon schreef een historische noot over het dopinggebruik vanaf het begin van het wielrennen. Daarin vertelt hij dat in de eerste helft van twintigste eeuw de coureurs vooral veel stimulerende middelen gebruikten die de hersens beïnvloeden, waardoor ze niet het gevoel hadden dat ze vermoeid raakten. Behalve de eerder genoemde amfetamines, bijvoorbeeld ook cocaïne en ether. Later kwamen daar corticoïden en steroïden bij die het herstel bevorderden en de spiermassa deden toenemen. Daarna kwam het welbekende Erytropoëtine, oftewel EPO, dat zorgde dat er meer rode bloedlichaampjes werden aangemaakt en de zuurstoftransportatie werd bevorderd. Dat de gebruikers het risico niet schuwde blijkt wel uit het feit dat EPO de dood van zo’n tiental Nederlandse en Belgische wielrenners zou hebben veroorzaakt.95

Met de ontwikkeling van de sport, gaat ook de ontwikkeling van dopinggebruik verder, al doen de instanties er steeds meer aan om het gebruik van verboden middelen tegen te gaan.

93

Koomen, 25 jaar doping.

94

Nederlandse Dopingautoriteit, De eerste…

http://www.dopingautoriteit.nl/wat_is_doping/geschiedenis_van_doping/de_eerste (geraadpleegd: 17-10-2013).

95

Pagina | 32 Ondanks dat de gevaren van doping al vroeg in de twintigste eeuw bekend waren, duurde het tot 1965 voordat er ook maar iets werd opgesteld dat zou leiden tot een dopingwetgeving.96 Het was slechts een eerste kleine stap naar de grootschalige controles die we nu kennen, maar hoe streng de controleurs ook zijn, het blijft altijd een race tussen gebruiker en controleur, waarbij de inventieve sporter doorgaans een kleine voorsprong heeft. Hoewel de controlerende instanties de dopinggebruikers steeds dichter op de huid zitten.97 Toch blijft doping een belangrijke negatieve rol vervullen in sport en sportjournalistiek, maar wat is doping precies?

Doping is het gebruik van drugs door sporters om de prestatie te verbeteren. Doping moet het energiepeil van de sporter verhogen, waardoor zijn of haar lichaam in staat is om beter te presteren dan onder normale omstandigheden.98 Er zijn diverse redenen waarom sporters over gaan tot het gebruik van verboden (en veelal gevaarlijke) middelen. Ten eerste is er het een competitief aspect. De gebruiker wil beter presteren dan de concurrenten. Daarnaast, en daar sterk aan verwant, is er het financiële aspect. Wie in het wielrennen goed presteert en zich in de kijker weet te fietsen, kan veel meer geld verdienen. Goede contracten bij grote ploegen zijn er alleen voor de beste wielrenners.99 De laatste twee redenen zijn prestatiegericht. Een sporter wil presteren, zichzelf overtreffen en niet alleen voor zichzelf, maar ook voor het publiek.100 Het publiek verwacht namelijk steeds meer en betere prestaties van sporters en kan ze aanvuren om beter te presteren.101 Die druk kan sporters doen besluiten over te gaan tot dopinggebruik. Maar zoals Hamilton vooral aangeeft, zijn het competitieve aspect en daaraan gelieerd het financiële aspect het belangrijkste. Er was in zijn tijd nauwelijks plaats in het profpeloton voor wielrenners die niks gebruikten en zij, die bij wijzen van spreken op water en brood reden, konden zeker niet rekenen op dikke salarissen.102

Niet alleen de koers zelf is dus een wedstrijd, maar ook het gebruik van dopingproducten. Een strijd tussen de gebruikers onderling. Wie gebruikt wat, hoeveel en wie heeft er als eerste het nieuwste product? Terwijl tegelijkertijd de strijd tussen de gebruiker en de controlerende instantie en ook tussen de wielrenners en de pers zich afspeelt. Want hoewel in de vorige paragraaf naar voren kwam dat journalisten niet vaak de dopingproblematiek aan de kaak wilde stellen, is het de afgelopen decennia weldegelijk naar voren gekomen. Zo publiceerde het Duitse tijdschrift Der Spiegel in 1999 een verhaal over dopinggebruik bij de Telekomploeg in 1995. In datzelfde jaar schreef de Franse krant Le Monde over een positieve dopingtest van Lance Armstrong in de Tour de France van ’99. Maar de renners,

96

Koomen, 25 jaar doping, 25.

97

Hamilton & Coyle, De Wielermaffia, 275.

98

Martyn Lucking, ‘Sport and drugs’, in: Sport, culture and Id eology, ed. Jennifer Hargreaves (Londen: Routledge & Kegan Paul, 1985), 197.

99

Hamilton & Coyle, De Wielermaffia, 42.

100

Ruud Stokvis, De Sportwereld, een sociologische inleiding, (Alphen aan den Rijn: Samson, 1989).

101

Stokvis, Sport, publiek en de media, 37.

102

Pagina | 33 ploegen en wielerbond moffelden alles vakkundig weg. Zoals Hamilton stelt regisseerden zij de pers.103

Een strijd in de strijd dus, waar we de afgelopen jaren steeds meer over te weten zijn gekomen. Renners met spijt, of renners die last van hun geweten kregen hebben openbaar de biecht gedaan. Er zijn ook steeds meer boeken over verschenen die de buitenwereld een inzicht hebben gegeven in de enorme complexiteit en verwevenheid van het dopinggebruik in het wielrennen. Niet allen het boek van Hamilton, maar ook die van David Millar104 en Thomas Dekker.105 Eerder al was er het boek van Willy Voet, de verzorger van Festina die in 1998 werd aangehouden aan de vooravond van de Ronde van Frankrijk. Hij had een kofferbak vol met dopingampullen. In zijn boek schrijft Voet over de manier waarop hij doping toediende bij de renners, maar ook hoe ze het voor elkaar kregen om controleurs te belazeren en zo met het gebruik weg te komen. 106

Sommige (oud-)wielrenners komen langzaam bij zinnen, maar hoe zit dat dan met de Nederlandse pers? Na de Ronde van Frankrijk in 1998 kwam er al kritiek op de houding van de Nederlandse pers.107 De Nederlandse media zouden een weinig kritische blik hebben en de problematiek niet van alle kanten belichten. Dat beeld is voor een groot deel blijven hangen. Als we kijken naar één van de belangrijkste vertegenwoordigers uit het oude wielerjournaille, Mart Smeets, dan lijkt dat de wielerverslaggeving in Nederland wellicht blijft hangen in een oud stramien. Een stramien waarin geen of geen gedegen onderzoek werd gedaan naar doping in de sport en waarbij de aandacht voor dopinggebruik sowieso vrij gering was. Toch blijkt dat niet helemaal waar nu Smeets in zijn boeken vertelt over zijn worsteling met doping en journalistiek. Hij is kritisch op zijn eigen functioneren, maar vindt zelf dat hij doping voldoende aan de kaak heeft gesteld, voor zover dat mogelijk was binnen het spanningsveld waarin hij opereerde.

Smeets stond op goede voet met Lance Armstrong. Hij werd door anderen zelfs gezien als vriend van de Amerikaan.108 Iets dat Smeets zelf altijd stel vrij makkelijk wegwuifde en zei slechts bewondering te hebben voor de prestaties van de Amerikaan.109 De journalist bestempelde de mogelijke vriendschapsband altijd als nonsens, maar desondanks is het opvallend dat ook hij nooit vraagtekens plaatste bij de prestaties van Armstrong. “Ik ben wel eens de vriend van Lance Armstrong

103

Hamilton & Coyle, De Wielermaffia, 92-100.

104

David Millar, Koersen in het duister. (Utr echt: Tirion Uitgevers, 2012).

105

Thomas Dekker, Schoon genoeg. (Utrecht: Arbeiderspers, 2011).

106

Willy Voet, Prikken en Slikken, 30 jaar doping in de wielersport. Memoires van een wielersoigneur. (Baarn: de Fontein, 1999).

107

Alain Franco, Nederlandse media zijn gedrogeerd door de Tour, NRC Handelsblad, 3 augustus, 1998.

http://retro.nrc.nl/W2/Lab/Tour/T89.html (geraadpleegd: 17-10-2013).

108

Peter Olsthoorn, Mart en Lance maken me iets duidelijk, Villamedia, 21 juli, 2010.

http://www.villamedia.nl/opinie/bericht/mart-en-lance-maken-me-iets-duidelijk/ (geraadpleegd: 20-1-2015)

109

Ruud de Wild, Mart Smeets over doping & Lance Armstrong, Radio 538, 11 oktober, 2012.

Pagina | 34 genoemd, maar dat is de grootst mogelijke onzin. Ik volgde hem gewoon als wiele rverslaggever.”110 Dat laat Smeets optekenen in Metro na de bekentenis van Armstrong bij Oprah Winfrey. Maar als Mart Smeets als wielerverslaggever de Amerikaan volgde, had hij dan niet kritisch tegenover diens prestaties moeten staan? Wist hij niet meer af van het immense dopingnetwerk dat zich rond de wielrenner had gevormd? Dat zijn vragen die blijven hangen na dit soort verklaringen.

In een aantal van zijn boeken spreekt Smeets over zijn ervaringen met de dopingverhalen binnen het wielrennen en zelfs over bekentenissen van renners, maar veel vaker bleek hij achteraf te zijn voorgelogen en werd er keihard in zijn gezicht gelogen door de sporters. Zoals eerder gezegd publiceerde hij niet alles wat hem ter oren kwam. Eén keer paste hij uit piëteit met de renner zelfs een belangrijke passage in één van zijn boeken aan. Dit omdat het onderwerp anders zijn baan als ploegleider zou verliezen. Smeets schrijft daarover in zijn boek Gepakt het volgende:

“Terug naar dat boek Het laatste geel. Er was één ex-renner die me na ons interview belde. Hij trok zijn verklaring in. Hij had begrepen dat als zijn n ieuwe werkgever zou verne men dat hij ooit aan de epo had gezeten, hij direct zijn boeltje kon pakken en we rkloos zou worden. Of ik dus zijn eerder gedane uitspraken wilde vergeten en niet wilde opschrijven. Het zei er nog ‘alsjeblieft’ bij ook. In het boek kwam te staan dat de renner in kwestie van epo had gehoord. Zoals de renner gevraagd had. Hij had ook nog zijn e xcuses aangeboden. Twee maa l. Later waren we elkaar nog weleens tegengekomen, maar we hadden er nooit meer een woord over gesproken.”111

Toch verwijt Smeets zichzelf niet veel als het gaat om zijn handelen, maar ook omdat het voor wielerjournalisten vrijwel onmogelijk is gebleken om de waarheid boven tafel te kr ijgen wat dopinggebruik betreft. Over zijn eigen werkwijze schrijft hij onder meer: “Wat was de werkelijkheid, wat was de waarheid? Dat heb ik de afgelopen veertig jaar nooit compleet geweten als ik me in het peloton begaf.”112

Om vervolgens daar aan toe te voegen:

“Ben ik in al die jaren te naïef geweest? Ja, zeker weten. Is dat erg? Daar valt over te redetwisten. Ik heb in de loop van mijn veertig jaar in de sportjournalistiek genoeg werkstukken over doping en gedrogeerde renners naar voren gebracht. Ik be n verketterd toen ik in 1979 Joop Zoetemelk ‘positief’ noemde en met het sluitende bewijs kwam.”113

Over die affaire rond Zoetemelk schreef de vermaard sportjournalist elf jaar eerder ook al in zijn boek Dertig. Zijn beschuldigingen aan het adres van Zoetemelk, die bevestigd waren door de

110

Joost Tadema, Mart Smeets niet verrast door uitspraken Lance Ar mstrong, Metro , 18 januari, 2013.

http://www.metronieuws.nl/entertainment/mart-smeets-niet-verrast-door-uitspraken-lance-armstrong/SrZmar!shRgfkTGSdY/ (geraadpleegd: 21-1-2014).

111

Mart Smeets, Gepakt, (Amsterdam: De Kring, 2013), 13.

112

Smeets, Gepakt, 14.

113

Pagina | 35 internationale en nationale wielerbond, zorgde er zelfs voor dat de NOS in de ban werd gedaan door de Nederlandse profwielrenners. Smeets schrijft over zijn afwegingen en werkwijze bij het bekend maken van de positieve dopingtest van Zoetemelk, toch kon hij de gevolgen daarvan niet overzien, zo bleek een dag na de publicatie:

“Thuis nam ik een borrel, overdacht wat er kon gaan gebeuren en werd de volgende ochtend gewekt met de mededeling dat de vaderlandse wielerwere ld op zijn kop stond. Binnen vierentwintig uur was duidelijk dat de profrenners in Nederland ons van de NOS in de ban hadden gedaan. Ten eerste omdat we een filmp je hadden uitgezonden waarin de draa k gestoken werd met het arbeidsethos van de heren profrenners, en t en tweede omdat we aan de eerbaarheid van ons nationale wie lersymbool Joop Zoeteme lk getornd hadden. Het feit dat ik hem als ‘positief’ bestempeld had, werd door de profrenners als een dikke motie van wantrouwen gezien en de gehele bedrijfstak had zich uit gesproken tegen een verdere samenwerking met de NOS, zonder daar overigens specifiek namen b ij te noemen.”114

Het typeert de lastige situatie waarin de wielerjournalist werkt op het moment dat het op doping aan komt. Iets dat niet alleen speelde eind jaren 70, maar ook nog veel later bij andere dopingzaken. Zo spreekt Smeets over de dopingzaak rond Gert-Jan Theunisse in de Tour de France 1988. De coureur gaf tegenover de journalist toe dat hij een positieve dopingtest had afgelegd, maar zodra Smeets vijf minuten later hem op camera dezelfde vraag stelde ontkende de renner.115 Waarna het vrijwel onmogelijk was om aan sluitend bewijs te komen om alsnog het verhaal de wereld in te brengen. Hetzelfde gold voor een verhaal waar Smeets een aantal renners van een Belgische ploeg hoorde praten over het omzeilen van een dopingcontrole. De commentator bracht het in de uitzending en kreeg direct een fikse berisping van Felix Lévitan de toenmalige directeur van de Tour de France. Ondanks dat Smeets het zeker bij het rechte eind had, zo bleek velen jaren later uit een opmerking van de Duitse wielrenner Didi Thurau: “’Jij was toch die journalist die ooit kwam met dat verhaal dat Capri Sonne de boel flikte bij een dopingcontrole?’ Ik knikte en hij keek me lachend aan: ‘Dan heb je het toen goed gezien of gehoord. Zo is het inderdaad gegaan… de oude truc met een condoom.’116

Het geeft de dunne lijn aan waarop sportjournalisten balanceren als het op dopingverhalen aankomt. Smeets geeft nog het voorbeeld van de dreiging met rechtszaken wanneer wielrenners of ploegen openlijk werden gelinkt aan dopinggebruik.117 In Gepakt kijkt Smeets naar zijn eigen functioneren in deze zaken en zet dat ook af tegen het functioneren van nationale en internationale collega’s. Waaruit hij de conclusie trekt, dat pas toen de FBI er aan te pas kwam, de beerput echt open ging en duidelijk was wat voor dopingschandalen er zich allemaal rond Lance Armstrong afspeelden:

114

Smeets, Dertig. Terugblik op dertig jaa r Tour d e Fran ce, 110.

115

Smeets, Dertig. Terugblik op dertig jaa r Tour d e Fran ce, 115.

116

Smeets, Dertig. Terugblik op dertig jaa r Tour d e Fran ce, 121-125.

117

Pagina | 36

“…hoewel er best mensen in het vak waren die op onderzoek uit gingen, was er helemaal nie mand, ik herhaal: he-le -maa l nie mand, die boven water wist te halen wat de Amerikaanse federale agenten wel zou lukken. Ook de grootste Armstrong -bashers, de best ingevoerde dopingjagers en de venijnigste volhouders binnen het uiterst kle ine peloton van onderzoeksjournalisten in de wie lrennerij, hadden moeten afhaken. De Ier David Walsh had zijn beschuldigingen moeten intrekken, zijn krant had bakzeil gehaald en had moeten betalen aan een zegevierende Armstrong. Maar, ere wie ere toeko mt, Wa lsh hield vol en blee f Armstrong aanvallen. Ook de altijd snuffelende collega’s van L’Équipe konden na een mooie vondst in 2005 niet verder; het speurwerk we rd interessant bevonden en vervolgens vergeten. De autoriteiten bemoe iden zich niet met doping en de gehele wiele rwe reld stond jarenlang als bevroren sur place.”118

Dit alles geeft een bepaalde nuance in het verhaal dat de wielerjournalistiek het niet zo nauw zou nemen met de in hoofdstuk twee benoemde algemene journalistiek normen. Toch geeft het een duidelijk beeld dat het lastig is om alles over doping in het wielrennen op tafel te krijgen ook al lijkt het bewijs op een dienblad te worden aangereikt. De wielerjournalisten worstelen klaarblijkelijk continu met die spagaat waarin ze gedreven zijn. Ze willen wel kritisch zijn, maar het kan niet altijd. Zeker omdat ze ook nog eens een zo groot mogelijk publiek willen dienen en zo dicht mogelijk op de sport willen zitten. Dat maakt het werken niet altijd even evident, immers vooral de positieve verhalen over hun ‘helden’ spreken het publiek aan, waardoor bijvoorbeeld een verhaal van dopinggebruik door één van de topwielrenners in Nederland weleens heel negatief kan uitpakken. Zoals Mart Smeets al merkte toen hij in 1979 berichtte over dopinggebruik van Joop Zoetemelk. Anderzijds krijgen diezelfde journalisten de laatste jaren veel kritiek over zich heen, omdat ze het massale dopinggebruik in het wielerpeloton niet eerder bloot hebben kunnen leggen.

Het is daarom goed te begrijpen dat het sportjournaille voelt dat het moet voldoen aan twee standaarden die, soms zelfs al intern, conflicteren. De algemene journalistieke norm en de ethische standaard die van een journalist verwacht mag worden en daarnaast de verwachting van het publiek dat steeds mondiger aan het worden is en de sportwereld die zelf tracht het nieuws te regisseren.