• No results found

De totstandkoming van de Wet deskundige in strafzaken

In document Deskundigenbewijs in het strafproces (pagina 47-51)

3. De Wet deskundige in strafzaken

3.1 De totstandkoming van de Wet deskundige in strafzaken

Het huidige recht inzake de omgang met deskundigenbewijs in het strafproces heeft histo- rische wortels. De historische context kan gevolgen hebben voor de omgang met deskun- digenbewijs. Het kan verklaren waarom bepaalde regels zijn gecodificeerd en inzicht bie- den in de betekenis van deze regels. Weinig relevant is echter de geschiedenis van wetgeving die niet meer geldig is. Daarom wordt in dit onderzoek weinig aandacht besteed aan de geschiedenis van het recht inzake deskundigenbewijs van voor 2010. De regels met betrekking tot deskundigen in het Nederlandse strafproces zijn in 2010 sterk veranderd. Zeker voor wat betreft het vooronderzoek heeft bijna geen wetsartikel dat direct of indi- rect is gerelateerd aan de deskundige in het strafproces nog dezelfde inhoud als voor 2010. Wie geïnteresseerd is in de historische ontwikkeling van het recht inzake deskundigenbe-

72 Van Dorst 2015; Keulen & Knigge 2016, p. 63; 73 Keulen & Knigge 2016, p. 675-689; Elzinga 2011.

wijs in het Nederlandse strafproces van voor 2010 wordt verwezen naar de beschrijvingen van dit recht in de proefschriften van Hielkema, Van Kampen en Meintjes-Van der Walt.74

De wijzigingen van het Wetboek van Strafvordering inzake de omgang met deskundi- genbewijs vloeiden voort uit het in par. 2.1 genoemde onderzoeksproject Strafvordering 2001. Strafvordering 2001 heeft geleid tot diverse partiële wijzigingen van het Wetboek van Strafvordering, zoals het recht inzake de positie van de rechter-commissaris en de regeling over processtukken. Vooral de Wet deskundige in strafzaken heeft aanzienlijke consequenties gehad voor het recht inzake deskundigenbewijs in het strafproces.75 Door

deze wet heeft de deskundige een eigen positie gekregen in het Nederlandse strafproces. Deze regels blijven waarschijnlijk ook na de modernisering van het Wetboek van Strafvor- dering ongewijzigd van kracht. In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan de totstand- koming (par. 3.1) en de algemene doelstelling van de Wet deskundige in strafzaken (par. 3.2), inclusief de doelstelling van het daarmee samenhangende Besluit register deskundi- gen in strafzaken (par. 3.3).

De aanzet tot de Wet deskundige in strafzaken werd gegeven in het door Kwakman ge- schreven deelrapport ‘De deskundige in het strafproces’ van het onderzoeksproject Straf- vordering 2001.76 In dit deelrapport werden een aantal problemen omtrent deskundigen-

bewijs in het Nederlandse strafproces beschreven, en aanbevelingen gedaan om deze problemen op te lossen. De analyse werd toegespitst op drie punten: de rechten van de verdediging, de rol van de rechter en onafhankelijkheids- en kwaliteitswaarborgen.

Kwakman constateerde twee grote problemen bij de omgang met deskundigenbewijs in het Nederlandse strafproces. Ten eerste waren de mogelijkheden van de verdachte om de verklaringen van de deskundige te betwisten beperkt. In het vooronderzoek was het voor de verdediging nauwelijks mogelijk invloed uit te oefenen op het onderzoek van de door het OM ingeschakelde deskundige. Het laten verrichten van een (tegen)onderzoek was lastig, omdat de verdediging 1) vaak niet op de hoogte was van de inschakeling van een deskundige, 2) slechts beperkt toegang had tot de ruwe onderzoeksresultaten en het spo- renmateriaal dat door de deskundige was onderzocht en 3) de kosten van een eigen des- kundigenonderzoek niet kon dragen. Ook tijdens het onderzoek ter terechtzitting moest de verdediging hoge drempels nemen om een deskundige in te laten schakelen of tegenon- derzoek te laten verrichten.77 De beperkte mogelijkheden tot betwisting van deskundigen-

bewijs door de verdediging gingen wringen in het licht van het in het EVRM toegekende recht om belastend bewijsmateriaal te betwisten.

74 Hielkema 1996, Van Kampen 1998 en Meintjes-Van der Walt 2001. Overigens wordt in deze

publicaties niet uitgebreid ingegaan op de ontstaansgeschiedenis van de eerdere bepalingen.

75 Andere belangrijke wijzigingen zijn de Wet versterking positie rechter-commissaris en de Wet

herziening regels betreffende de processtukken in strafzaken.

76 Kwakman 1999; Kamerstukken II 2006-2007, 31116, nr. 3, p. 4. Volgens de memorie van toelich-

ting komt het wetsvoorstel ‘in belangrijke mate overeen met de contouren die zijn geschetst voor een nieuwe wettelijke regeling’ in dit deelrapport.

Het tweede probleem was dat er ‘in de wettelijke regeling omtrent deskundigenbewijs geen (of nauwelijks) criteria te vinden zijn die betrekking hebben op de deskundigheid of onafhankelijkheid van de in te schakelen deskundige, dan wel de betrouwbaarheid van het onderzoek of de gehanteerde onderzoeksmethode’. Kwakman wees erop dat de overheid verantwoordelijk is voor de betrouwbaarheid en validiteit van het deskundigenonderzoek en dat de controle van het deskundigenonderzoek niet alleen kan worden overgelaten aan de verdediging.78

Om deze problemen op te lossen deed Kwakman de volgende aanbevelingen:79

a) Opsporingsambtenaren moeten een ruimere wettelijke bevoegdheid krijgen tot het in- schakelen van onafhankelijke deskundigen. De verdediging moet in het vooronderzoek vergelijkbare rechten krijgen als de opsporingsambtenaren. Dat betekent dat de verdedi- ging in een vroegtijdig stadium processtukken in moet kunnen zien en onder dezelfde voorwaarden als de overheid tegenonderzoek moet kunnen laten verrichten. Op die ma- nier wordt ‘het contradictoire karakter van het strafproces naar voren gehaald’.

b) Tijdens het onderzoek ter terechtzitting moet de verdediging de gelegenheid krijgen de onderzoeksresultaten van deskundigen te betwisten.

c) Er moeten van overheidswege kwaliteits- en onafhankelijkheidswaarborgen worden opgesteld. Daarbij suggereert Kwakman om één of meer van de volgende instrumenten te gebruiken: 1) een lijst met erkende deskundigen, 2) een standaard-vragenlijst om de kwali- ficaties, ervaring, kennis e.d. van de deskundige te toetsen, 3) specifieke of algemene wette- lijke voorschriften betreffende de wijze waarop onderzoek moet worden uitgevoerd, 4) amicus curiae brieven80 en 5) CV-controles.

Naar aanleiding van Strafvordering 2001 besloot de minister van Justitie in het ‘Algemeen kader herziening Wetboek van Strafvordering’ in 2003 tot een gedeeltelijke aanpassing en modernisering van het Wetboek van Strafvordering.81 In Strafvordering 2001 werd onder

andere voorgesteld de positie van verschillende deelnemers aan het strafproces wettelijk te verankeren, waaronder die van de deskundige.82 De minister van Justitie vond het pleidooi

voor een wettelijke verankering van de positie van de deskundige terecht, maar stelde: een

78 Kwakman 1999, p. 366. 79 Kwakman 1999, p. 387-393.

80 Amicus curiae brieven bevatten informatie van beroepsorganisaties of vakgenoten over de be-

trouwbaarheid van de onderzoeksmethode. Het idee is gebaseerd op de praktijk in vooral com- mon law-rechtssystemen. Het is overigens de vraag of de Engelse amicus curiae briefs inderdaad moeten worden vertaald met ‘brieven’. De brief lijkt eerder te maken te hebben met een briefing: het voorbereiden of instrueren van de rechter. Een meer correcte vertaling zou daarom zijn ami- cus curiae instructies. Inmiddels is term amicus curiae brieven echter al ingeburgerd in het Neder- landse juridische jargon.

81 Kamerstukken II 2003-2004, 29271, nr. 1, p. 8. 82 Kamerstukken II 2006-2007, 31116, nr. 3, p. 4.

‘wettelijke regeling is vooralsnog minder urgent dan de positie van het slachtoffer en de getuige’.83

De wettelijke verankering van de positie van de deskundige kreeg voor de wetgever wel prioriteit toen bleek dat de gerechtelijke dwaling in de Schiedammer Parkmoordzaak mede het gevolg was van een verkeerde omgang met het deskundigenbewijs in die zaak.84 Naar

aanleiding van het onderzoeksrapport van de commissie Posthumus over deze gerechtelij- ke dwaling85 deed de minister in het debat in de Tweede Kamer de toezegging dat werk

zou worden gemaakt van de uitwerking van de aanbevelingen van Strafvordering 2001 inzake de positie van de deskundige.86 Deze toezegging maakte deel uit van een verbeter-

programma waarin werd omschreven hoe uitvoering zou worden gegeven aan de aanbeve- lingen van het onderzoeksrapport Posthumus: het ‘programma versterking opsporing en vervolging’.87 Gedeeltelijk liepen de voornemens parallel aan een ander meerjarenplan

voor de versterking van de forensische opsporing.

Het voorstel van de Wet deskundige in strafzaken werd op 21 juli 2007 aangeboden aan de Tweede Kamer.88 Voor die tijd was er al een conceptwetsvoorstel voorgelegd aan de Raad

voor de rechtspraak, de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak, het College van procu- reurs-generaal, de Nederlandse Orde van Advocaten, de Raad van Hoofdcommissarissen en Nederlands Forensisch Instituut. De consultatie van deze organisaties leidde niet tot fundamentele aanpassingen.89 Na drie nota’s van wijziging werd het wetsvoorstel op 21

mei 2008 aangenomen in de Tweede Kamer en op 20 januari 2009 in de Eerste Kamer. De wet is in werking getreden op 1 januari 2010.

De Wet deskundige in strafzaken heeft al geleid tot twee evaluatieonderzoeken. In 2010 werd door Keulen, Elzinga, Kwakman en Nijboer een pre-evaluatie uitgevoerd geti- teld ‘Het deskundigenregister in strafzaken. De beoogde werking, mogelijke neveneffecten en risico’s’.90 Hierin werd het juridische kader van de wet uiteengezet en de verwachte

werking onderzocht. In 2014 verscheen het evaluatieonderzoek van De Ridder, Aker- boom, Hoving, Schudde en Struiksma getiteld ‘Evaluatie van het Nederlands Register Ge- rechtelijk Deskundigen’.91 Hierin werden de eerste effecten van de Wet deskundige in

strafzaken en de oprichting van het NRGD onderzocht.

83 Kamerstukken II 2003-2004, 29271, nr. 1, p. 11.

84 Kamerstukken II 2006-2007, 31116, nr. 3. Zie hoofdstuk 1, par. 1.2. 85 Posthumus 2005.

86 Handelingen II 15-09-2005, p. 107-6475.

87 Kamerstukken II 2004–2005, 29 800 VI, nr. 168 en Kamerstukken II 2005-2006, 30300 VI, nr.

32.

88 Kamerstukken II 2006-2007, 31116.

89 De belangrijkste wijziging naar aanleiding van het commentaar was de wijziging van de artikelen

227 tot 236 Sv, omdat er anders verschillende regels zouden ontstaan over de omgang met des- kundigenbewijs binnen en buiten het gerechtelijk vooronderzoek. Zie par. 7.2.2.

90 Keulen e.a 2010. 91 De Ridder e.a. 2014.

3.2 Het doel van de Wet deskundige in strafzaken

In document Deskundigenbewijs in het strafproces (pagina 47-51)

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN