• No results found

Het benoemen en beëdigen van deskundigen 1 De benoeming van de deskundige

In document Deskundigenbewijs in het strafproces (pagina 99-115)

6. De inschakeling van de deskundige en het onderzoek door de deskundige

6.4 Het benoemen en beëdigen van deskundigen 1 De benoeming van de deskundige

In het voorgaande is ingegaan op de definitie van deskundige en op de vraag hoe moet worden vastgesteld of de deskundige specifieke of bijzondere kennis bezit. Geconstateerd is dat in het Nederlandse strafproces een formele benadering van het begrip deskundige wordt gehanteerd. Iemand is deskundige als hij wordt benoemd en een opdracht krijgt tot het geven van informatie over of het doen van onderzoek op een terrein waarvan hij speci- fieke of bijzondere kennis bezit (art. 51i lid 1 Sv). Een benoeming is dus het koppelen van een deskundige aan een individuele strafzaak of een samenstel van samenhangende straf- zaken.359 Benoeming vindt plaats op de wijze bij de wet bepaald. Daarmee lijkt vooral ver-

wezen te worden naar de personen die bevoegd zijn tot het benoemen van een deskundige. In deze subparagraaf wordt stilgestaan bij het proces van benoeming. In par. 6.5 wordt ingegaan op het geven van een opdracht. Met betrekking tot de benoeming wordt aan- dacht besteed aan de noodzaak van een benoeming, de bevoegdheid tot benoeming, de beëdiging van de benoemde deskundige, de kosten van de benoemde deskundige en de vraag of benoeming in het belang van het onderzoek is.

De wettelijke voorwaarden voor de status van deskundige lijken: benoemd worden en een opdracht krijgen. De vraag rijst in hoeverre benoeming inderdaad als voorwaarde wordt gesteld voor het verkrijgen van de status van deskundige in het Nederlandse strafproces.360

357 Nijboer 2009, p. 42-43; Crombag, Van Koppen & Wagenaar 1992, p. 315 en Kwakman 1999, p.

379-382.

358 Dit is in ieder geval het standpunt van de minister van Justitie, zie Kamerstukken I 2007-2008,

31116, nr. C, p. 2. Zie over de kennis van forensische opsporingsambtenaren, Jacobs e.a. 2005.

359 Haverkate 2008, p. 19.

Het benoemen van een deskundige die verslag uitbrengt

Uit art. 344 lid 1 onder 4 Sv blijkt dat een verslag van een deskundige alleen een deskundi- genverslag is als dit verslag een antwoord bevat op een aan de deskundige verleende op- dracht.361 Het geven van een opdracht aan een deskundige is gekoppeld aan de benoeming

van de deskundige. De consequentie daarvan is dat in beginsel alleen verslagen van be- noemde deskundigen kunnen worden gekwalificeerd als een deskundigenverslag. Een verslag van een niet-benoemde materiële deskundige is dan wettelijk gezien geen deskun- digenverslag.362

De vraag kan worden gesteld of in de praktijk een materiële deskundige inderdaad be- noemd moet worden voordat zijn verslag kan worden gekwalificeerd als een deskundigen- verslag. Voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wet deskundige in strafzaken was het standpunt van de Hoge Raad dat er geen steun was in de wet voor het standpunt dat deskundigenverslagen alleen als bewijsmiddel mogen worden gebruikt als de deskundige van te voren is benoemd.363 Knigge is van mening dat de situatie na de wetswijziging is

veranderd. Hij stelt dat een verslag van een niet-benoemde deskundige geen deskundigen- verslag is. Ook niet als dit verslag op verzoek van de verdediging wordt gemaakt. Immers, de door de verdediging ingeschakelde deskundige is niet benoemd, heeft formeel geen opdracht gekregen en is daardoor niet gebonden aan de wettelijke regeling. Voor dit standpunt pleit dat het opstellen van een speciale wettelijke regeling over het benoemen van deskundigen weinig toegevoegde waarde heeft als de verslagen van onbenoemde des- kundigen onverminderd als deskundigenbewijs kunnen worden gebruikt.364

Hoe de Hoge Raad tegenwoordig denkt over het belang van benoeming voor de kwalifica- tie van een verslag als deskundigenverslag is niet geheel duidelijk. In het arrest van 12 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP8821 stelt de Hoge Raad vast dat een deskundige ook zonder wettelijke, formele benoeming van de verdediging een opdracht kan krijgen tot het doen van onderzoek. De Hoge Raad citeert de memorie van toelichting bij de Wet deskundige in strafzaken. Daarin staat dat het de verdachte in beginsel vrij staat opdracht te geven tot het verrichten van onderzoek. Volgens Hoge Raad kan daarom: ‘de verdachte zonder instem- ming van het openbaar ministerie of de rechter op eigen initiatief opdracht geven tot het uitvoeren van onderzoek en de resultaten daarvan in het geding brengen. (…) Aan de vrij- heid van de verdachte om de resultaten van op diens eigen initiatief uitgevoerd onderzoek in het geding te brengen, heeft de Wet deskundige in strafzaken geen verandering ge- bracht. (…) Het is aan de rechter om te beoordelen welke betekenis toekomt aan zo een rapport’.365

361 Zie over het verlenen van een opdracht, par. 6.5.1 en over het verslag van de deskundige, par. 7.1. 362 Knigge 2010, p. 1-2; Keulen & Knigge 2016, p. 515. Zie par. 10.1.

363 HR 21 februari 1978, ECLI:NL:HR:1978:AD6939; HR 21 september 1999,

ECLI:NL:HR:1999:ZD1615; Reijntjes 2007, p. 120.

364 Knigge 2010, p. 1-2; zie ook Minkenhof-Reijntjes 2009, p. 402 en Corstens/Borgers 2014, p.

813.

Uit deze uitspraak volgt dat het verslag van een niet-benoemde deskundige die in op- dracht van de verdediging is gemaakt, wel in het geding kan worden gebracht. Nadat het deskundigenverslag is ingebracht, is het aan de rechter om te beoordelen welke waarde hij aan dit verslag hecht. Wat precies de status is van een verslag van een door de verdediging ingeschakelde onbenoemde deskundige wordt niet geheel duidelijk. Uit de overweging van de Hoge Raad volgt immers niet zonder meer dat het verslag van een dergelijke deskundige ook mag worden gebruikt als bewijsmiddel. Annotator Reijntjes gaat er echter vanuit dat het een deskundigenverslag is in de zin art. 344 lid 1 onder 4 Sv.366 Dit lijkt ook voor de

hand te liggen. Wanneer wordt vastgehouden aan het uitgangspunt dat alleen verslagen van benoemde deskundigen bruikbaar zijn als bewijsmiddel, heeft het immers voor de verdediging weinig toegevoegde waarde om een opdracht te geven aan een deskundige. Het blijft dan voor de verdediging praktisch gezien onmogelijk zelfstandig deskundigen in te schakelen. Het lijkt echter niet de bedoeling te zijn geweest van de wetgever om de in- schakeling van alle deskundigen in het strafproces geheel via de officier van justitie en de rechter te laten verlopen. Integendeel, in de memorie van toelichting wordt expliciet de mogelijkheid besproken dat de verdediging zonder medewerking van de officier van justi- tie of de rechter een opdracht geeft aan de deskundige. De minister van Justitie heeft er geen bezwaar tegen dat de verdediging een deskundige een opdracht geeft zonder officiële benoeming.367 Verdedigd kan worden dat dit een opdracht is in de zin van art. 344 lid 1

onder 4 Sv.

Anders dan bij de verslagen van een niet-benoemde deskundige van de verdediging, lijken de verslagen van niet-benoemde materiële deskundigen die op verzoek van de officier van justitie onderzoek uitvoeren, niet als formeel deskundigenverslag te kunnen worden aan- gemerkt. De Hoge Raad wijst erop dat ‘de bevoegdheid van de officier van justitie om een deskundige te benoemen is beperkt tot de deskundigen die zijn opgenomen in het landelijk register van vaste gerechtelijke deskundigen’.368 Wanneer wordt toegestaan dat de versla-

gen van niet-benoemde deskundigen die op verzoek van de officier van justitie onderzoek doen als bewijsmiddel worden gebruikt, kan de benoemingsprocedure worden ontwe- ken.369 Niets staat er dan aan in de weg dat de officier van justitie buiten de wettelijke rege-

ling om (en dus buiten het deskundigenregister om) deskundigen benoemt.

De vraag rijst hoe met de verslagen van niet-benoemde deskundige die op verzoek van de officier van justitie onderzoek doen, moet worden omgegaan. Het is mogelijk dat de rechter dergelijke verslagen aanmerkt als een overig geschrift (art. 344 lid 1 onder 5 Sv) en zo als bewijsmiddel gebruikt. Hiermee kan de benoemingsprocedur nog steeds door de officier van justitie worden ontweken. Een oplossing van dit probleem zal echter eerder

naar Kamerstukken II 2006-2007, 31116, nr. 3, p. 14. In HR 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:736 komt de Hoge Raad tot een vergelijkbare overweging.

366 HR 12 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP8821, NJ 2011, 516 m.nt. Reijntjes onder 2. 367 Kamerstukken II 2006-2007, 31116, nr. 3, p. 14. Dit volgt ook uit art. 51j lid 4 Sv. 368 HR 12 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP8821.

moet worden gezocht in het kader van art. 359a Sv dan via het stelsel van wettelijke be- wijsmiddelen.

Het benoemen van een deskundige die wordt gehoord

De tekst van art. 51i lid 1 Sv impliceert dat een deskundige moet worden benoemd voordat hij mag worden gehoord tijdens het onderzoek ter terechtzitting. In de tekst van art. 343 Sv staat echter niet dat de deskundige een opdracht moet hebben gekregen of moet zijn benoemd voordat hij tijdens het onderzoek ter terechtzitting een verklaring mag afleggen. Bij de bespreking van de nieuwe wet vroeg Knigge zich daarom af of de verdachte alleen deskundigen mag oproepen of meebrengen naar het onderzoek ter terechtzitting die van te voren zijn benoemd. Hij opperde dat Titel IIIC niet voor de ter terechtzitting gehoorde deskundige is geschreven.370 Reijntjes stelde in zijn noot naar aanleiding van HR 12 juli

2011, ECLI:NL:HR:2011:BP8821, NJ 2011, 516 dat het in alle redelijkheid niet vol te houden is dat alleen benoemde deskundigen onderzoek mogen doen in strafzaken. Een andere oplossing werd aangedragen door Haverkate, die stelt dat een beëdiging kan wor- den gezien als een bijzondere manier van benoemen. De zittingsrechter draagt namelijk diensten op aan de deskundige (zie art. 51j Sv) en daardoor wordt de deskundige be- noemd.371

Bij de behandeling van de Wet versterking positie rechter-commissaris in 2012 heeft de minister van Veiligheid en Justitie duidelijk gemaakt dat een deskundige moet worden be- noemd voordat hij mag worden gehoord. Het stelt dat ‘aan het horen van een deskundige een benoeming dient vooraf te gaan’.372 Dit is echter niet direct terug te vinden in de wet.

Weliswaar staat in art. 315 lid 3 Sv dat als de rechtbank aan een nieuwe deskundige onder- zoek wenst op te dragen, zij dan de deskundige benoemt. Maar dit ziet niet op het horen van de deskundige. Zonder in te gaan op de opmerking van de minister gaat A-G Aben er klaarblijkelijk vanuit dat benoeming niet nodig is als een deskundige wordt gehoord tijdens het onderzoek ter terechtzitting.373 Bovendien stelt Aben dat het verhoor van de deskun-

dige niet gelijk kan worden gesteld met zijn benoeming als deskundige. Volgens Cor- stens/Borgers is het echter de meest ‘veilige’ en voor de hand liggende route om een des- kundige te benoemen als hij wordt gehoord.374 Dit lijkt het meest recht doen aan de

opvatting van de minister van Veiligheid en Justitie.

Geconcludeerd kan worden dat het onduidelijk is of een deskundige moet worden be- noemd voordat hij kan worden gehoord. Verschillende auteurs menen dat een benoeming niet nodig is voordat de deskundige wordt gehoord, terwijl de minister van Veiligheid en

370 Knigge 2010, p. 2. 371 Haverkate 2009a, p. 8.

372 Kamerstukken I 2011-2012, 32168, E, p. 5. ‘In de Wet versterking positie rechter-commissaris is

geregeld dat aan het horen van een deskundige een benoeming dient vooraf te gaan en voorts dat geen benoeming nodig is in geval de te horen deskundige eerder is benoemd in verband met de opdracht een rapport uit te brengen.’

373 Zie de conclusie van Aben bij het in par. 6.2.1 genoemde arrest over het technisch opsporingson-

derzoek naar tachograaf-schijven, HR 22 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2774.

Justitie juist stelt dat een deskundige wel moet worden benoemd. De opvatting van de mi- nister past het beste bij het uitgangspunt dat de kwaliteiten van de deskundige moeten worden onderzocht voordat de deskundige kan worden ingeschakeld in het strafproces. Het horen van niet-benoemde deskundigen past niet goed bij dit stelsel. Mijns inziens moet daarom, zolang wordt vastgehouden aan de benoemingsprocedure, de voorkeur worden gegeven aan een benoeming van de deskundige voorafgaand aan het verhoor.375

6.4.2 De bevoegdheid tot benoeming Officier van justitie

De officier van justitie kan in het belang van het onderzoek een deskundige benoemen die is geregistreerd in het register (art. 150 lid 1 Sv). Met het register wordt het NRGD be- doeld. De officier van justitie hoeft niet te motiveren waarom hij voor een specifieke des- kundige heeft gekozen. De officier van justitie kan de deskundige ambtshalve benoemen of op verzoek van de verdachte.376 Meestal zal de officier van justitie de deskundige inschake-

len tijdens het vooronderzoek, maar de wet beperkt de bevoegdheid niet tot deze procesfa- se. Indien een zaak wordt aangehouden voor nader onderzoek kan de officier van justitie ook tijdens de schorsing een opdracht geven aan geregistreerde deskundigen.377 In hoger

beroep is de advocaat-generaal niet zelfstandig bevoegd om een deskundige te benoe- men.378

In art. 150 lid 2 Sv staat de mogelijkheid dat de hulpofficier van justitie geregistreerde deskundigen inschakelt voor zover deze deskundigen ‘technisch onderzoek’ doen. De mi- nister heeft niet uitgewerkt wanneer er sprake is van technisch onderzoek, maar heeft het College van Procureurs-Generaal opdracht gegeven dit te doen. In de Aanwijzing tech- nisch opsporingsonderzoek/ deskundigenonderzoek staat dat het College er voor heeft gekozen om het begrip ‘technisch deskundigenonderzoek’ niet uit te werken.379 In plaats

daarvan is er door het College voor gekozen het benoemen van deskundigen voor te be- houden aan de officier van justitie. In de praktijk mag de hulpofficier dus geen gebruik maken van zijn bevoegdheid om deskundigen in te schakelen. In plaats daarvan is er in de Aanwijzing voor gekozen het begrip technisch opsporingsonderzoek ruim te definiëren.

375 In par. 7.2.3 wordt een suggestie gedaan voor het moment waarop de rechter tijdens de terechtzit-

ting de deskundige zou kunnen benoemen en de wijze waarop hij de kwalificaties van deze des- kundige kan beoordelen. Zie par. 10.1 over de consequentie van het niet benoemen van een des- kundige voor de bruikbaarheid van zijn verklaring.

376 In het kader van de opdrachtgeving (par. 6.5.1) wordt verder ingegaan op de plicht van de officier

van justitie om de verdachte op de hoogte te stellen van de benoeming en de gegeven opdracht.

377 Kamerstukken II 2006-2007, 31116, nr. 3, p. 28. De minister van Justitie noemt het gebruik van

deze bevoegdheid in het kader van de reactie van de officier van justitie op een (informeel) ver- zoek van de rechtbank tot aanvullend opsporingsonderzoek.

378 Kamerstukken II 2006-2007, 31116, nr. 3, p. 25.

379 Aanwijzing technisch opsporingsonderzoek/deskundigenonderzoek, p. 1. Zie par. 6.2.1. Tech-

De hulpofficier mag wel technisch opsporingsambtenaren inschakelen, want zij zijn geen deskundigen.380

Rechter-commissaris

De rechter-commissaris kan een deskundige benoemen als dit in het belang van het onder- zoek is (art. 227 Sv). Daarnaast kan de rechtbank aan de rechter-commissaris het verzoek doen een deskundige te benoemen (art. 316 lid 1 Sv). In hoger beroep is ook de raadsheer- commissaris bevoegd deskundigen te benoemen (art. 411a Sv en 420 Sv).381 De rechter-

commissaris mag een deskundige die in het NRGD staat benoemen. In dat geval hoeft hij niet te motiveren waarom hij voor een specifieke deskundige heeft gekozen. De rechter- commissaris hoeft zich bij het benoemen van deskundigen echter niet te beperken tot ge- registreerde deskundigen. Hij mag elke persoon als deskundige benoemen die hij als des- kundige aanmerkt. De rechter-commissaris zal regelmatig gebruik moeten maken van deze bevoegdheid, omdat in het NRGD niet alle in het strafproces benodigde deskundigen staan of kunnen staan.382 Als de rechter-commissaris een deskundige benoemt die niet is

opgenomen in het NRGD moet hij motiveren op grond waarvan hij de benoemde persoon als deskundige aanmerkt (art. 51k lid 2 Sv). De rechter-commissaris kan hierbij inspiratie putten uit de eisen die in art. 12 lid 2 BRDS worden genoemd (art. 20 BRDS).383

De rechter-commissaris kan ambtshalve een deskundige benoemen, op vordering van de officier van justitie en op verzoek van de verdachte (art. 176 Sv en art. 227 Sv).384 Het is

niet geheel duidelijk in welke gevallen de rechter ambtshalve een deskundige mag benoe- men. In de genoemde artikelen zijn geen beperkingen te vinden. Corstens/Borgers wijst erop dat het opmerkelijk is dat in art. 176 Sv slechts wordt verwezen naar art. 182 Sv met betrekking tot verzoeken van de verdediging en dat dus niet duidelijk is of art. 182 lid 7 Sv van toepassing is.385 In art. 182 lid 7 Sv wordt het ambtshalve verrichten van onderzoeks-

handelingen door de rechter-commissaris beperkt tot de gevallen waarin de verdachte in voorlopige hechtenis is gesteld. Corstens/Borgers verdedigt de opvatting dat de rechter door art. 182 lid 7 Sv niet beperkt is in zijn mogelijkheden om ambtshalve een deskundige te benoemen, omdat art. 176 Sv in een andere titel staat dan art. 182 Sv.386 Aan de andere

kant verdedigigen Keulen & Knigge de opvatting dat de rechter-commissaris ambtshalve

380 Zie par. 6.2.1. Corstens/Borgers 2014, p. 320 suggereert dat het OM het begrip technisch opspo-

ringsambtenaar ruim heeft gedefinieerd om ervaring op te doen met de informatieplicht tegen- over de verdachte en om te voorkomen dat deze informatieplicht te snel van toepassing is.

381 Zie Haverkate 2014b, p. 171. 382 De Ridder e.a. 2014, p. 77. 383 Zie par. 6.3.2

384 Zie verder over de onderzoeksbevoegheid van de rechter-commissaris in het algemeen, par. 2.3.1.

In het kader van de opdrachtgeving (par. 6.5.1) wordt verder ingegaan op de plicht van de rechter- commissaris om de officier van justitie en de verdachte op de hoogte te stellen van de benoeming en de gegeven opdracht.

385 Corstens/Borgers 2014, p. 401.

386 Corstens/Borgers 2014, p. 401. Zie ook P.P.J. van der Meij, in: T&C Strafvordering, art. 176 Sv,

slechts gebuik mag maken van onderzoeksbevoegdheden als hij daartoe op grond van art. 181 en 182 Sv bevoegd is.387 Ook Haverkate betoogt dat de rechter-commissaris zich bij

het ambtshalve benoemen van deskundigen moet houden aan het kader van art. 181-183 Sv.388 Dit laatste heeft mijn voorkeur, omdat zo wordt aangesloten bij het kader dat ook

voor andere onderzoekshandelingen geldt.

Ook vanwege de verhouding tussen de rechter-commissaris en de zittingsrechter is het wenselijk dat bij de beoordeling van verzoeken tot benoeming van deskundigen wordt aangesloten bij het kader van art. 181-183 Sv. In HR 3 maart 2015, ECLI:NL:HR: 2015:505 heeft de Hoge Raad bepaald dat na dagvaarding de rechter-commissaris alleen nog kan besluiten tot voortzetting van reeds lopend onderzoek dat op grond van art. 181 Sv al was gestart. Na dagvaarding is geen plaats voor nieuwe verzoeken tot het doen van onderzoekshandelingen. Ook kan de verdediging na dagvaarding niet meer op grond van art. 183 lid 3 Sv bezwaar maken tegen de beslissingen van de rechter-commissaris. Verder is bepaald dat de artt. 181-183 Sv niet van toepassing zijn na terugverwijzing naar de rech- ter-commissaris door de zittingsrechter op grond van art. 316 Sv. Het is wenselijk dat ver- zoeken met betrekking tot deskundigen aan de rechter-commissaris op overeenkomstige wijze worden behandeld.

De officier van justitie kan met het oog op de opsporing van strafbare feiten vorderen dat de rechter-commissaris een deskundige benoemt. Hij moet daarbij een omschrijving geven van het strafbare feit waarnaar de deskundige onderzoek moet doen, en zo mogelijk de verdachte aanwijzen (art. 181 lid 1 Sv). De officier van justitie kan in het verzoek suggere- ren welke persoon als deskundige moet worden benoemd.389 De rechter-commissaris

beslist op dit verzoek bij een met redenen omklede beschikking (art. 181 lid 2 Sv). Hij stelt de verdachte op de hoogte van deze beslissing, tenzij het belang van het onderzoek zich hiertegen verzet (art. 181 lid 3 Sv).

De verdachte kan de rechter-commissaris een schriftelijk en met redenen omkleed ver- zoek doen tot het benoemen van een deskundige als hij is verhoord of wordt vervolgd we-

In document Deskundigenbewijs in het strafproces (pagina 99-115)

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN