• No results found

De beoordeling door een extra deskundige op initiatief van de verdediging

In document Deskundigenbewijs in het strafproces (pagina 149-152)

8. Meerdere deskundigen in het strafproces

8.2 De beoordeling door een extra deskundige op initiatief van de verdediging

De verdediging kan de behoefte hebben om een nieuwe deskundige in te schakelen om het onderzoek van de eerste deskundige te beoordelen. De beoordeling door de nieuwe des- kundige kan worden gebruikt om de betrouwbaarheid van het deskundigenverslag van de eerste deskundige in twijfel te trekken. Ook kan deze beoordeling worden gebruikt om verzoeken tot het horen van een deskundige of de benoeming van een (tegen)deskundige mee te onderbouwen.

De verdediging kan op verschillende manieren regelen dat een beoordelende deskun- dige wordt ingeschakeld. In de eerste plaats kan de verdediging op eigen gelegenheid de opdracht geven aan een nieuwe deskundige om het deskundigenverslag van de eerste des- kundige te beoordelen. In par. 8.3.1 zal nader op worden ingegaan op het inschakelen van extra deskundigen op eigen gelegenheid. Een specifiek probleem van de beoordeling van het deskundigenverslag op eigen initiatief is dat de deskundige die het verslag beoordeelt niet direct toegang heeft tot de onderliggende ruwe onderzoeksdata en -resultaten, waar- door de beoordeling wordt belemmerd.577

In de tweede plaats kan de verdediging een verzoek doen aan de officier van justitie of de rechter-commissaris om een deskundige te benoemen en deze de opdracht te geven tot het beoordelen van het onderzoek van de eerste deskundige.578 Dit kan via de algemene

bevoegdheid die de verdediging heeft om de officier van justitie (art. 150 Sv) of de rechter- commissaris te verzoeken om een deskundige te benoemen (art. 227 Sv).

In de derde plaats heeft de wetgever met art. 228 lid 4 Sv en art. 230 lid 2 Sv twee aparte wettelijke regelingen opgesteld voor de benoeming van een beoordelende deskundige. In art. 228 lid 4 Sv staat de mogelijkheid voor de verdediging om een deskundige aan te wij- zen die bij het onderzoek van de eerste door de recht-commissaris benoemde deskundige aanwezig is en daarbij aanwijzingen mag geven en opmerkingen mag maken. Hoewel art. 228 lid 4 Sv slechts betrekking lijkt te hebben op door de rechter-commissaris benoemde deskundigen, lijkt het redelijk om te veronderstellen dat er een vergelijkbare bevoegdheid bestaat bij deskundigen die door de officier van justitie zijn benoemd. In art. 230 lid 2 Sv staat de mogelijkheid voor de verdediging om een deskundige aan te wijzen die het recht heeft om het deskundigenverslag van de eerste deskundige toegezonden te krijgen en te onderzoeken. Ook hierbij moet volgens mij worden aangenomen deze beoordelende des- kundige recht heeft op kennisgeving van de uitslagen van onderzoeken van door de rech- ter-commissaris en van door de officier van justitie benoemde deskundigen.

Voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wet deskundige in strafzaken kende het Wetboek van Strafvordering dezelfde mogelijkheden tot het benoemen van een beoorde- lende deskundige. Deze mogelijkheden waren veel uitgebreider geregeld.579 De wetgever

577 Zie par. 7.3.

578 Corstens/Borgers 2014, p. 403 noemt dit een controlerende deskundige. 579 Art. 232 Sv (oud)

heeft echter bij de wetswijziging artikel 227-236 Sv gewijzigd, zodat deze bepalingen voortaan buiten het gerechtelijk vooronderzoek konden worden toegepast. Daarbij zijn een aantal bepalingen geschrapt en andere opnieuw geformuleerd. Hiervoor wordt in de memorie van toelichting of in de rest van de wetsgeschiedenis geen reden gegeven. Ook over de redenen achter de nieuwe formuleringen van de bepalingen is niets terug te vinden. De enige wijziging die inhoudelijk wordt toegelicht, is het schrappen van de mogelijkheid tot appel bij de rechtbank tegen de weigering van de rechter-commissaris om een beoorde- lende deskundige toe te laten bij het eerste deskundigenonderzoek (zie art. 232 lid 3 Sv (oud)). Deze appelmogelijkheid werd niet langer nodig geacht, omdat ‘weigering uiteinde- lijk aan het oordeel van de zittingsrechter kan worden onderworpen’.580

In de oude bepalingen werd de aangewezen beoordelende deskundige niet benoemd door de rechter-commissaris, maar wel beëdigd (art. 234 lid 1 jo. 228 lid 1 Sv (oud)). Of de rechter-commissaris tegenwoordig de door de verdediging aangewezen deskundige moet benoemen of beëdigen is niet duidelijk; hierover is niets meer te vinden in de wet. In het licht van de systematiek van de wet lijkt het aannemelijk dat de rechter-commissaris de

1. De verdachte aan wien van de opdracht aan deskundigen gedaan, is kennisgegeven, is bevoegd zijnerzijds een deskundige aan te wijzen, die het recht heeft bij het onderzoek der door den rechter-commissaris benoemde deskundigen tegenwoordig te zijn, daarbij de noodige aan- wijzingen te doen en opmerkingen te maken.

2. De rechter-commissaris kan om redenen in den persoon gelegen, de toelating van een bepaal- den aangewezen deskundige tot het onderzoek weigeren.

3. Hij onderwerpt alsdan onverwijld zijne weigering aan het oordeel der rechtbank die alsnog de toelating kan bevelen.

4. In geen geval mag, tenzij de rechter-commissaris hierin bewilligt, door de aanwijzing vertra- ging in den aanvang of den loop van het onderzoek plaats hebben.

Art 233 Sv (oud)

1. De verdachte aan wien van den uitslag van het onderzoek is kennis gegeven, is bevoegd zijner- zijds een deskundige aan te wijzen, die het recht heeft het verslag der door den rechter- commissaris benoemde deskundigen te onderzoeken. Het tweede en derde lid van het voor- gaande artikel zijn van overeenkomstige toepassing.

2. In geen geval mag, tenzij de rechter-commissaris hierin bewilligt, door de aanwijzing vertra- ging in den loop van het gerechtelijk vooronderzoek plaats hebben.

3. De rechter-commissaris verleent aan den aangewezen deskundige inzage of afschrift van het verslag, bedoeld in het eerste lid.

Art. 234 Sv (oud)

1. Met betrekking tot den door den verdachte overeenkomstig een der beide voorgaande artike- len aangewezen deskundige zijn de artikelen 211–213, 228–230 en 231, derde en vierde lid, van overeenkomstige toepassing.

2. Die deskundige brengt aan den rechter-commissaris een met redenen omkleed verslag uit. Het verslag wordt schriftelijk of mondeling uitgebracht, naar gelang de rechter-commissaris dit vordert.

3. Die deskundige ontvangt uit 's rijks kas vergoeding op denzelfden voet als de deskundigen door den rechter-commissaris benoemd.

door de verdediging aangewezen deskundige eerst moet benoemen.581 Immers een verslag

van een niet-benoemde deskundige zonder opdracht is geen deskundigenverslag in de zin van art. 344 lid 1 sub d Sv.

Er valt veel voor te zeggen dat de rechter-commissaris de bevoegdheid toekomt om te beoordelen of de benoeming van een beoordelende deskundige in het belang van het on- derzoek is.582 De huidige regeling geeft de rechter-commissaris niet de mogelijkheid om te

weigeren de door de verdediging aangewezen beoordelende deskundige te benoemen. Dit geldt zowel voor de aanwijzing van een beoordelende deskundige die aanwezig is tijdens het onderzoek van de eerste deskundige als voor de aanwijzing van een deskundige die het deskundigenverslag moet beoordelen. Voordat de wet was gewijzigd was het mogelijk het verzoek te weigeren om redenen in de persoon gelegen (art. 232 lid 2 jo 233 lid 1 Sv (oud)). Daarnaast mocht het aanwijzen van een beoordelende deskundige niet leiden tot een vertraging van het gerechtelijk vooronderzoek (art . 232 lid 4 en 233 lid 2 Sv (oud)). Na de wetswijziging zijn deze weigeringsgronden uit de wet verdwenen. Daarvoor in de plaats is gekomen dat de rechter-commissaris – indien benoeming inderdaad is vereist – de benoeming kan weigeren als de door de verdediging aangewezen persoon niet deskundig genoeg is. De benoemingseisen zijn breder dan de vroegere ‘redenen in de persoon gele- gen’, want die zagen slechts op de onpartijdigheid van de deskundige, waarbij weigering van de aangewezen deskundige op zijn plek was ‘ofwel gezien zijn relatie met de verdachte, ofwel gezien zijn persoonlijke verhouding met de door de rechter-commissaris benoemde deskundige’.583 Na de wetswijziging is er geen vervanging gekomen voor de weigerings-

grond dat de beoordelende deskundige het vooronderzoek niet mag vertragen. Dit kan alleen worden meegenomen als de rechter-commissaris ook het belang van het onderzoek bij de benoeming mag betrekken.

De aangewezen deskundige moet het verslag met commentaar over het onderzoek doen toekomen aan de rechter-commissaris – wederom aangenomen dat benoeming is vereist – omdat de rechter-commissaris dan de opdrachtgever is. De kosten die de aange- wezen deskundige maakt, worden van overheidswege vergoed.584 Deze twee punten wa-

ren voorheen expliciet geregeld (art. 234 lid 2 en 3 Sv (oud)), maar moeten nu impliciet volgen uit het feit dat de beoordelende deskundige door de rechter-commissaris wordt

581 Zo ook Corstens/Borgers 2014, p. 404.

582 Anders is het denkbaar dat de verdediging slechts uit tactische overwegingen gebruik gaat maken

van de mogelijkheid om een beoordelende deskundige aan te wijzen. Als er voor de rechter- commissaris – buiten de eisen die in het algemeen aan de deskundigheid van de deskundigen worden gesteld – geen wettelijke gronden zijn om een beoordelende deskundige te weigeren, lijkt het mogelijk dat de verdediging nog een derde deskundige aanwijst die het onderzoek beoordeelt van de beoordelende deskundige. Eveneens kan de verdediging een volgende deskundige aan te wijzen die het deskundigenverslag beoordeelt van de beoordelende deskundige. Dit kan eindeloos doorgaan. Een redelijk doel lijkt hiermee niet te worden gediend, maar het kan de proceskosten wel opjagen en het strafproces vertragen.

583 P.T.C. van Kampen, in: Melai/Groenhuijsen, art. 233 (oud) aant. 6.1 (online, bijgewerkt 1 augus-

tus 2001).

584 M.J. Dubelaar, in: T&C Strafvordering, art. 228 Sv, aant. 4 en art. 230 Sv (online, bijgewerkt 1 juli

benoemd. De huidige tekst van de wet sluit niet uit dat de rechter-commissaris kennisge- ving aan de verdediging van het verslag met commentaar op het eerste onderzoek kan uit- stellen (art 230 lid 1 jo lid 2 Sv).585

Met betrekking tot de aanwezigheid van de deskundige is tijdens het onderzoek van de eerste deskundige (art. 228 lid 4 Sv) geldt nog een aanvullende bepaling. De verdediging moet binnen één week na dagtekening van de kennisgeving van de benoeming van de eer- ste deskundige laten weten dat zij van deze mogelijkheid om een deskundige aanwezig te laten zijn gebruik wil maken. De termijn van één week is erg kort,586 zeker in vergelijking

met de bevoegdheid die bestond voordat de wet werd gewijzigd. Toen was het verzoek niet gebonden aan een termijn (art. 232 Sv (oud)). De eerste deskundige mag waarschijnlijk meteen starten met zijn onderzoek en behoeft niet af te wachten of de verdediging gebruik maakt van zijn recht op een beoordelende deskundige.587

Voordat de Wet deskundige in strafzaken in werking trad, werd van de mogelijkheid tot het aanwijzen van een beoordelende deskundige tijdens het onderzoek van de eerste des- kundige (art. 228 lid 4 Sv), voor zover bekend, nooit gebruik van gemaakt.588 De reden

daarvoor was dat er weinig voordeel werd gezien in het bijwonen van het onderzoek, ter- wijl daarmee wel rechten op contra-expertise konden worden verspeeld, zoals het recht op tegenonderzoek bij DNA-onderzoek (art 191a lid 10 en art. 195b lid 3 Sv).589 Diezelfde

argumenten bestaan nog steeds. Daar bovenop komt nu ook nog de korte reactietermijn van één week. Het is daarom niet waarschijnlijk dat veel gebruik gaat worden gemaakt van deze bevoegdheid. Art. 228 lid 4 Sv lijkt het lot van de vergetelheid te zijn beschoren.

8.3 Tegenonderzoek door een extra deskundige op initiatief van de

In document Deskundigenbewijs in het strafproces (pagina 149-152)

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN