• No results found

De proef met gereguleerde wietteelt

2. De drugsproblematiek en het beleid (1965-2010)

3.5 De proef met gereguleerde wietteelt

Hoewel in dit hoofdstuk criminaliteitsontwikkelingen en met name repressieve interventies om deze tegen te gaan, centraal staan, is het goed om ook kort aandacht te besteden aan het regeringsbesluit om te gaan experimenteren met een gesloten coffeeshopketen, met andere woorden: om ook de toevoer van wiet naar de coffeeshops te gedogen. Van feitelijke regulering is geen sprake: internationale verdragen verbieden immers nog steeds formele decriminalisering, waardoor ook hier moet worden gewerkt op grond van het opportuniteitsbeginsel en de keuze om niet te vervolgen. De wet- en regelgeving voorziet, aldus het wetsontwerp, dus louter formeel in “experimenten met als doel om te bezien of en hoe op kwaliteit gecontroleerde wiet gedecriminaliseerd (sic) aan de coffeeshops toegeleverd kan worden en wat de effecten hiervan zijn”. Voor deze experimenten konden gemeenten zich aanmelden, wat een aanzienlijk aantal heeft gedaan, en deze worden op het moment van schrijven voorbereid. Het experiment zal worden uitgevoerd in zes tot tien (middel)grote gemeenten voor een periode van vier jaar en zal, als de beide Kamers akkoord gaan, starten in 2020. Het is de bedoeling dat in elk van die gemeenten tenminste één teler een vergunning gaat krijgen. Zeer waarschijnlijk worden dat er echter (veel) meer, aangezien de coffeeshopbranche al het bezwaar maakte dat hun aanbod te gevarieerd is voor slechts een toeleverancier om erin te kunnen voorzien.

Een belangrijke reden voor de proef is dat vanuit het lokale bestuur al een aantal jaren een sterke lobby is gevoerd, waarbij werd aangehaald dat de huidige situatie problemen oplevert voor de openbare orde en veiligheid, de volksgezondheid en het tegengaan van ondermijnende criminaliteit. Daarnaast lijken voor anderen vooral morele argumenten mee te spelen. Maatschappelijk zou tegen hasjiesj en marihuana nauwelijks nog weerstand bestaan en ook de schadelijkheid zou binnen acceptabele grenzen vallen. Het verminderen van de schadelijkheid is overigens ook een argument voor het gedogen van de teelt, omdat daarmee het THC-gehalte beter kan worden gelimiteerd en het gebruik van allerlei zware bestrijdingsmiddelen worden tegengegaan. Ook wordt gesteld dat er dan waarschuwingen op het product kunnen worden geplakt, zoals bij sigaretten en alcohol gebeurt, ofschoon dat in principe niets te maken heeft met het feit dat de wiet in een gedoogsituatie is gekweekt: het zou nu ook al kunnen. Het voert te ver om hier het hele plan tot in detail te bespreken. Belangrijk is om te beperken tot de vraag of het sluiten van de coffeeshopketen naar verwachting zal leiden tot een vermindering van de criminaliteitsproblemen, en de grootschalige illegale wietkwekerij in het bijzonder. Men moet zich hierbij vooral realiseren dat het gaat om een experiment. Er zijn 103 coffeeshopgemeenten in Nederland en de proef gaat slechts plaatsvinden in zes à tien daarvan, waarbij een spreiding tussen grote en kleine gemeenten in het hele land moet worden aangehouden. Dat alleen al maakt dat het effect op de totale illegale productie beperkt zal zijn, zelfs wanneer louter wordt gekeken naar de toelevering aan de coffeeshops. Kwekers in de experimentgemeenten die niet in aanmerking komen voor een vergunning kunnen hun oogsten nog altijd eenvoudig elders kwijtraken, aan coffeeshops in gemeenten die niet aan het experiment deelnemen, maar anders ook aan exporteurs.

Het voorstel kent bovendien nog tal van open einden. Zo kan het feit dat de experimenten tijdelijk zullen zijn, waarna wordt teruggekeerd naar de oude situatie, forse invloed gaan hebben. Welke ervaren wietkweker zal in dat licht de overheid voldoende vertrouwen om zich bekend te maken door een vergunning aan te vragen? Is hij dan zijn inkomstenbron kwijt als de experimenten weer worden beëindigd? Terugkeren naar de illegaliteit wordt dan immers moeilijk. Krijgt de vergunningvrager die voorheen altijd in de onderwereld actief is geweest volledige immuniteit ten aanzien van eerder gepleegde strafbare feiten, illegale inkomsten en eventueel genoten uitkeringen? Zullen ervaren kwekers om die redenen wellicht proberen om blanco strolieden naar voren te schuiven, waardoor het

experiment al direct in een schimmige sfeer belandt? Of zullen juist onervaren nieuwkomers vergunningen gaan aanvragen? Hoe moet in dat geval de kwaliteit en variëteit van het product worden gegarandeerd? Wat gebeurt er als de coffeeshops zich beklagen over inferieure kwaliteit, of (tijdelijk) onvoldoende aanvoer? Het zijn slechts enkele vragen waarop nog geen duidelijk antwoord voorhanden is, maar die mede gaan bepalen of het experiment enige invloed zal hebben op de problematiek van ondermijning. Voorlopig zijn de voortekenen niet erg gunstig.

3.6 Besluit

Dit hoofdstuk heeft laten zien dat vanaf omstreeks 2012 de aanpak van wat ondermijnende criminaliteit is gaan heten, in met name het werkgebied van de provincie Noord-Brabant en even later ook Zeeland, sterk is geïntensiveerd. De ontwikkelingen in Limburg bleven daarbij wat achter, hoewel de provincie wel een ‘ondermijningsteam’ van 50fte bij de politie kreeg (de overige 75fte gingen naar Brabant/Zeeland). De noodzaak van die intensivering werd vooral duidelijk doordat het criminele milieu steeds brutaler werd in het bedreigen van vooral lokale bestuurders, maar ook officieren van justitie. Dat kan wellicht worden toegeschreven aan het feit dat de overheid het misdaadmilieu het vuur nader aan de schenen begon te leggen, maar het valt ook niet uit te sluiten dat criminelen zich steeds onaantastbaarder zijn gaan voelen.

De strategie van de Taskforce BZ om te werken met zoveel mogelijk ‘korte klappen’ en omvangrijke en moeizame strafprocessen waar mogelijk te vermijden, is niet helemaal zonder kritiek. Er mag echter worden aangenomen dat de lawine aan interventies wel degelijk de nodige onrust in het criminele milieu heeft gezaaid, ook al vloeiden er weinig tot geen langdurige gevangenisstraffen voor kopstukken uit voort. Ook het reservoir aan meer eenvoudige criminele uitvoerders is niet onuitputtelijk en het consequent treffen van de kleine krabbelaars heeft eveneens een effect op criminele processen. Zelfs een simpele drugskoerier is niet altijd eenvoudig te vervangen. De integrale benadering van ondermijnende criminaliteit is in Noord-Brabant en Zeeland inmiddels gemeengoed en er zijn nog maar weinig autoriteiten te vinden die niet overtuigd zijn van het feit dat er een criminaliteitsprobleem bestaat. In dat licht blijkt het wel een uitdaging om die inspanning vol te houden. In Nederland bestaat gewoonlijk een afkeer van het treffen van speciale organisatorische voorzieningen voor specifieke problemen en deze worden dan ook liefst maar voor korte tijd, als de nood echt het hoogst is, getroffen. Dat was het geval bij de Taskforce en eerder ook bij de USD. Ook het besluit in 2017 van de lokale politiechef van de eenheid Zeeland-West-Brabant om zonder redenen het JHT-West op te heffen, en te ‘vergeten’ om de Belgische en Franse autoriteiten daarvan in kennis te stellen, is symptomatisch. Er zou toch op zijn minst nader onderzoek moeten hebben plaatsgevonden om na te gaan of dat team, vanwege het afgenomen drugstoerisme, geen toegevoegde waarde meer had. Het gevaar is steeds dat die specifieke voorzieningen te vroeg worden afgebouwd en van de ‘inbedding van de activiteiten in de normale structuren’ weinig terechtkomt.

We kunnen constateren dat de invoering van het I-criterium in Zuid-Nederland een wezenlijke verandering, en vanuit Nederlands perspectief een succes, heeft betekend. De logica schreef voor dat het voor drugstoeristen geen zin meer had om een reis naar Nederland te ondernemen om aldaar de middelen bij een illegale dealer te moeten aanschaffen, terwijl datzelfde veel dichterbij in eigen land ook kon. Dat was dan ook precies de keuze die ze maakten. De keerzijde van de medaille is dat, zoals later nog zal worden aangehaald, dezelfde drugs voortaan door Nederlandse criminelen in België worden bezorgd.

Tot slot blijft de ‘wietspagaat’ die in het besluit van het voorgaande hoofdstuk werd beschreven, zich tot op zekere hoogte manifesteren. De motivering van de recente vrijspraak van een growshopuitbater wijst daarop, maar ook het feit dat de Tilburgse burgemeester heeft toegegeven aan druk vanuit de coffeeshopbranche om het I-criterium niet langer te handhaven, is er een symptoom van. Ook bij de voorgenomen experimenten met gedoogde wietteelt voor de coffeeshops ligt vermoedelijk nog een

moeilijke discussie in het verschiet, wanneer de praktische details moeten worden ingevuld. Het blijft een lastig laveren tussen het repressief aanpakken van de problemen die het gedoogbeleid en de wietteelt veroorzaken enerzijds en anderzijds het morele ongemak daarvan in het licht van de overtuiging van velen, dat er eigenlijk geen gegronde redenen meer zijn om hasjiesj en marihuana niet volledig te decriminaliseren.

HOOFDSTUK 4

DE ACTUELE SITUATIE OP DE BELGISCHE ILLEGALE

DRUGSMARKTEN EN DE LINK MET NEDERLAND

Universiteit Gent (IRCP) Freja De Middeleer Charlotte Colman

Tilburg University Toine Spapens

Stephan Van Nimwegen Rik Ceulen

4. DE ACTUELE SITUATIE OP DE BELGISCHE ILLEGALE