• No results found

2. De drugsproblematiek en het beleid (1965-2010)

2.5 Besluit

In dit hoofdstuk zijn, met name, de ontwikkelingen in de drugsproblematiek in Nederland geschetst en hoe daarop werd gereageerd. De analyse laat zien dat dit beleid in grote lijnen logisch was en dat zeker niet kan worden gesteld, een beeld dat in het buitenland nog weleens wil heersen, dat de Nederlandse autoriteiten de drugsproblematiek zonder veel tegengas te geven, uit de hand lieten lopen. In het algemeen volgde op manifeste problemen steeds een reactie. Wel is duidelijk dat de problemen uitermate hardnekkig zijn en drugsmarkten op tegenmaatregelen eerder reageren met het zoeken naar methoden om die te omzeilen, dan dat de omvang van de markt afneemt. Zeker bij kleinschalige smokkel zijn verschuivingseffecten in de genomen routes of locaties waarop de verkoop zich concentreert evident. De criminele groothandelaars en -producenten lijken daarentegen de verplaatsingen dichter bij huis te houden.

Uit dit hoofdstuk kunnen twee andere rode draden gedestilleerd worden. De eerste is dat Nederland in het beleid vaak een opmerkelijke blinde vlek heeft gehad voor het feit dat de criminele netwerken het grote geld niet verdienden op de thuismarkt, maar door zaken te doen met het buitenland. De tweede is dat het gedoogbeleid de Nederlandse autoriteiten regelmatig heeft gegijzeld toen duidelijk werd, of te voorzien was, dat er ook minder prettige ontwikkelingen gaande waren en er eigenlijk direct repressief of preventief had moeten worden ingegrepen. Dat is vooral terug te zien bij de aanpak van de grootschalige wietteelt.

Het is achteraf gezien een opvallende veronderstelling van de Commissie Hulsman dat niemand in Nederland rijk zou worden van de handel in cannabis. Het ‘buitenland’ zag de Commissie daarbij totaal over het hoofd. De verschillen tussen Nederland en het buitenland waren echter groot, vanwege de in het algemeen tamelijk ontspannen houding van de bevolking tegenover drugs, wellicht dan niet overal in het land, maar toch tenminste in Amsterdam, waar men zich graag als het summum van de ‘typisch Hollandse’ tolerantie zag. Het was vanaf de jaren zestig dus slechts een kwestie van tijd voordat gebruikers en dealers de grens begonnen over te steken, op zoek naar kleinere en grotere hoeveelheden roesmiddelen. Ongetwijfeld speelden ook de ‘Hollandse handelsgeest’, de internationale oriëntatie, het belang van de logistieke sector, de gunstige ligging van het land en niet te vergeten toeval, bij die ontwikkeling eveneens een rol. Dat laatste bijvoorbeeld in de vorm dat sommige van de grotere immigrantengemeenschappen afkomstig waren uit landen waaruit uiteenlopende soorten drugs konden worden gehaald, zoals hasjiesj (Marokko), cocaïne (via Suriname en de Antillen) en heroïne (via Turkije). Hoewel de Nederlanders al in de jaren zeventig evenmin weinig moeite hadden om contacten te leggen met drugsleveranciers in bijvoorbeeld Libanon, Pakistan en Zuidoost-Azië. Nederland heeft al vanaf de jaren zestig steeds grote moeite gehad met een ‘war on drugs’. Op klachten vanuit het buitenland omtrent de export van verdovende middelen vanuit Nederland, werd zonder uitzondering pas onder zware druk gereageerd. Zo werd de USD opgericht omdat Frankrijk en Duitsland het Nederlands voorzitterschap van de EU in 1997 dreigden te verpesten vanwege de drugshandel.185

Hoewel de USD later ook qua opsporing een succes werd, had ze in het begin vooral de niet

183 De Buysscher, 2008; Geerits & Wiertz, 2008.

184 Smet et al., 2013, p.218.

onbelangrijke taak om te laten zien dat Nederland de bestrijding van synthetische drugs toch echt wel serieus nam. Samenspannen tegen XTC was een rechtstreeks gevolg van grove dreigementen vanuit de Verenigde Staten. Het is een opmerkelijke discrepantie dat, terwijl de criminele netwerken in een zo hoge mate internationaal georiënteerd zijn, de focus van het Nederlandse criminaliteitsbeleid al decennialang vooral naar binnen gericht lijkt te zijn.

Het gedoogbeleid wordt in Nederland grosso modo als een belangrijk nationaal bezit gezien, en als een illustratie van de vooruitstrevendheid van het land. Als indicatie van het succes van het beleid wordt erop gewezen dat heroïneverslaving, na de piek in de vroege jaren zeventig, al snel onder controle werd gebracht en er momenteel nauwelijks nog verslaafden te vinden zijn die niet al de pensioengerechtigde leeftijd beginnen te naderen. Tegelijkertijd laten de cijfers over cannabisgebruik zien dat het gebruik in Nederland niet hoger is dan gemiddeld, in vergelijking met andere landen in de EU. Dit ondanks het feit dat het middel voor elke inwoner eenvoudig verkrijgbaar is. Het ligt daarom uiterst gevoelig wanneer andere landen Nederland voorbij lijken te steken bij de regulering van cannabis. Men kan echter ook stellen dat het gedoogbeleid een krachtige aanpak van de uitwassen diverse malen in de weg heeft gestaan. Een algemene wetmatigheid van het decriminaliseren en reguleren van een voorheen illegale markt – hoewel in dit geval van formele regulering geen sprake kon en kan zijn – is dat het evenwicht dat daarmee wordt bereikt ruw kan worden verstoord door onvoorziene ontwikkelingen en dat de overheid grote moeite heeft om daarop te reageren. Doorgaans worden onverwachte veranderingen veroorzaakt door technische innovaties, internationalisering of onverwachte veranderingen in de voorkeur van consumenten.186 Het gedoogbeleid ‘scoort’ op minstens twee van de drie.

De introductie van de inpandige wietteelt maakte dat Nederland in korte tijd van een importland van cannabis veranderde in een productieland en exporteur. Internationalisering was, zoals geschetst, al langer aan de orde, maar leidde vanaf de tweede helft van de jaren negentig tot een enorme expansie van het drugstoerisme. De overheid kan op dergelijke ontwikkelingen op twee manieren reageren, ofwel door de regulering uit te breiden, ofwel door middel van repressie. Het eerste is vaak buitengewoon lastig, omdat het een langdurig politiek proces vergt en in dit geval de bewegingsruimte voorts door internationale overeenkomsten stevig werd ingeperkt. Het tweede is evenmin eenvoudig, omdat gedogen of reguleren het gedrag in kwestie tevens normaliseert. Dit brengt vooral de staande en zittende magistratuur in een spagaat. Waarom moet er repressief worden opgetreden, terwijl er tegelijkertijd sprake is van tolerantie, niet in de laatste plaats bij het publiek? Deze worsteling doet zich op verschillende momenten voor.

De Nederlandse autoriteiten hadden ten eerste veel tijd nodig om te onderkennen dat de import van cannabis, zoals bijvoorbeeld door de bende van Klaas Bruinsma, grootschalige proporties had aangenomen. Slechts het gepleegde geweld en het feit dat de criminele netwerken zich ook op cocaïne gingen richten, en later het feit dat de opbrengsten onmiskenbaar in de bovenwereld werden geïnvesteerd, op dat moment vooral in bedrijven en vastgoed in het Amsterdamse Wallengebied, plaatsten de problematiek hoger op de agenda.

Ten tweede had de overheid moeite om te reageren op de opkomst van de inpandige wietteelt. Het feit dat die in eerste instantie als een positieve verandering werd verwelkomd, is tekenend voor het gebrek aan inzicht in wat zich toen al afspeelde. Of het werd mede ingegeven door de wetenschap dat een harde aanpak van de telers op dat moment politiek niet te verkopen viel. Achteraf bezien was het wellicht het ideale moment geweest om de toevoer van cannabis naar de coffeeshops te gaan regelen, of liever nog een geheel ander verkoopsysteem van bijvoorbeeld staatswinkels op te zetten, maar die kans werd gemist.

Ten derde is het dilemma zichtbaar in de discussie over de te verwachten gevolgen van ‘Schengen’ voor het drugstoerisme. Ongetwijfeld hebben de Nederlandse autoriteiten beseft dat de bezwaren van de andere landen gerechtvaardigd waren, maar konden ze die politiek op dat moment onmogelijk vertalen in een aanscherping van het beleid. Met de kennis van nu had men toen onmiddellijk de

buitenlanders moeten gaan weren uit de coffeeshops, hetgeen nu pas veel later gebeurde (zie hoofdstuk 3).

Tot slot hadden de Nederlandse autoriteiten na de eeuwwisseling, toen de wietteelt al onmiskenbaar zodanig grootschalig was geworden dat ze tot een alternatief verdienmodel voor de onderklasse was uitgegroeid, grote moeite om er zware maatregelen op toe te passen. Het staat buiten kijf dat vooral het openbaar ministerie er jarenlang niet op zat te wachten om ‘achter de wiet aan te moeten’. Niet geheel onbegrijpelijk, aangezien zelfs langdurige opsporingsonderzoeken uitliepen op straffen die weinig tot niets bijdroegen aan de verstoring van criminele netwerken die ermee bezig waren. Ook lokaal zwabberde het beleid ten aanzien van de kleine telers ernstig. Waar ze in de ene gemeente hard werden aangepakt en zelfs hun huurwoning werden uitgezet, hadden ze op andere plaatsen niets anders te vrezen dan een lichte taakstraf, een naheffing van de fiscus en een rekening van het energiebedrijf. Het kostte een inspanning van ruim tien jaar voordat het beeld van ‘het is maar wiet, waar maken we ons druk over’ enigszins begon te kantelen. En ook hier niet zozeer vanwege de intrinsieke problemen van de teelt, maar vooral vanwege het geweld dat er het gevolg van was, ook tegen de gezagsdragers zelf. Vanzelfsprekend moeten ook enkele woorden worden besteed aan het Belgische drugsbeleid, hoe beknopt dat hier ook werd geschetst. Het stemt bepaald niet tot optimisme, aangezien het laat zien dat ook in België voor lange tijd maar weinig werd onderkend hoe internationaal de drugsproblematiek was en is. Men liet het, net als Duitsland en Frankrijk, niet na om Nederland steeds met de vinger te wijzen, maar de eigen verantwoordelijkheden mogen allerminst onder stoelen of banken gestoken worden. Belgen vorm(d)en immers een belangrijk deel van de afzetmarkt van de Nederlandse toeleveranciers. Verschuivings- en expansie-effecten zijn inherent aan dit type drugsmarkten, maar het moet erkend worden dat de Belgische autoriteiten daar in de zonet beschreven periodes beleidsmatig onvoldoende op reageerden.

HOOFDSTUK 3

2010 – HEDEN:

STRIJD TEGEN ONDERMIJNENDE CRIMINALITEIT

Tilburg University Toine Spapens

Universiteit Gent (IRCP) Freja De Middeleer Charlotte Colman

3. 2010 – HEDEN: STRIJD TEGEN ONDERMIJNENDE

CRIMINALITEIT

3.1 Inleiding

De drugsproblematiek in België begon weliswaar al na de eeuwwisseling toe te nemen, maar vanaf 2010 werden de zorgen daarover steeds groter. In de navolgende hoofdstukken wordt daar meer gedetailleerd op ingegaan. Dit hoofdstuk beperkt zich dan ook tot de gebeurtenissen in Nederland. Om te beginnen komt in paragraaf 3.2 aan de orde hoe met een integrale aanpak de criminaliteitsproblemen in Zuid-Nederland werden benaderd en wordt meer in het bijzonder ingegaan op de activiteiten van de Taskforce (eerst B5, later BZ). Paragraaf 3.3 beschrijft vervolgens de aanscherping van het coffeeshopbeleid, met het primaire doel om het drugstoerisme in de grensstreken tegen de gaan. In paragraaf 3.4 komen enkele nadere veranderingen in de wet- en regelgeving aan bod, zoals de invoering van een verbod op voorbereidingshandelingen in de context van cannabis. Paragraaf 3.5 gaat beknopt in op de mogelijke effecten van experimenten met het gedogen van wietteelt, hoewel die pas in 2020 van start zullen gaan. Paragraaf 3.6 besluit dit hoofdstuk met een korte reflectie op de bevindingen.