• No results found

2 Artikel 2:20 lid 1 Burgerlijk Wetboek

2.2 Het criterium ‘rechtspersoon’

2.2.2 Rechtspraak en literatuur

2.2.2.3 De ontbonden rechtspersoon in hoger beroep

Zoals gesteld in paragraaf 2.2.2.1 kan door het ontbreken van een oprichting bij notariële akte twijfel rijzen over de rechtspersoonlijkheid en daarmee het bestaan van de verwerende partij als rechtspersoon in een verbodsprocedure. Die twijfel kan echter ook rijzen vanwege andere redenen. In de zaak Martijn voerde het Openbaar Ministerie in hoger beroep aan dat de pedofielenvereni- ging door haar ontbinding in eerste aanleg had opgehouden te bestaan en als gevolg daarvan niet meer in rechte kon optreden. Bijgevolg kon de vereniging niet meer worden ontvangen in hoger beroep, aldus het Openbaar Ministerie. Dat procesrechtelijke verweer wijst het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van de hand. Het systeem van het burgerlijke procesrecht, de rechtspraak en artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), dat aan eenieder het recht toe- kent op een eerlijk proces, verzet zich tegen de door het Openbaar Ministerie gegeven uitleg van de gevolgen van een ontbindingsbeschikking voor de bevoegdheid van de rechtspersoon in liquidatie om daartegen in hoger beroep op te komen.490

De Hoge Raad schaart zich achter de lezing van het hof, nu ‘als uitgangspunt aan de wet ten grondslag ligt, dat uitspraken vatbaar zijn voor hoger beroep, tenzij het tegendeel uit de wet voortvloeit’.491Van een dergelijk tegendeel uit de

wet is niet gebleken.492

––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––

488 HR 6 februari 1935,NJ 1935, p. 1513; Hof Arnhem 14 april 2009, ECLI:NL:GHARN:2009:BJ2178, r.o. 4.11-4.12. Zie ook Den Ton- kelaar 1979, p. 122-126.

489 Asser/Rensen 2-III* 2017, nrs. 10 en 21.

490 Hof Arnhem-Leeuwarden 2 april 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:BZ6041 (Martijn), r.o. 4.2.2-4.2.3.

491 HR 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:948 (Martijn), r.o. 3.3.2-3.3.4. Schutgens onderschrijft het oordeel van de Hoge Raad, zie Schutgens, AA 2014, 834. In de Satudarah-zaak overweegt de Rechtbank Den Haag uitdrukkelijk dat de bevoegdheid om in hoger beroep op te komen tegen de verbodenverklaring en ontbinding onverminderd aan Satudarah MC toekomt – zie Rb. Den Haag 18 juni 2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:7183 (Satudarah MC), r.o. 2.41.

2.2.2.4 Supportclubs

De verbodenverklaring en ontbinding treft ook de aan de verboden rechtsper- soon verbonden organisaties, indien zij als onzelfstandige onderdelen van de rechtspersoon zijn te beschouwen. Die conclusie kan worden getrokken naar aanleiding van de verbods- en ontbindingsprocedure van het Openbaar Minis- terie tegen Satudarah MC.493

In die zaak oordeelt de Rechtbank Den Haag dat de verbodenverklaring van Satudarah MC ook supportclubs Saudarah en Supportcrew 999 treffen. Volgens de rechtbank zijn deze supportclubs zodanig verweven met Satudarah MC, dat zij als onzelfstandige onderdelen van die informele vereniging moeten worden gezien. De rechtbank acht voor dit oordeel onder meer van belang dat Satuda- rah MC een ledenadministratie van Saudarah en Supportcrew 999 bijhield. Ook zouden er documenten zijn gevonden in een clubhuis van Satudarah MC waar- in veel verwijzingen naar Saudarah en Supportcrew 999 voorkomen. De Yellow Snakes – eveneens een aan Satudarah MC gelieerde motorclub – bezat volgens de rechter echter voldoende zelfstandigheid:

‘In de presentatie op de website van Yellow Snakes blijkt niet van een zo nauwe verwevenheid met Satudarah dat zij als een onderdeel van Satuda- rah is te beschouwen. Voor de zelfstandigheid van Yellow Snakes is verder een aanknopingspunt te vinden in het feit dat tijdens de doorzoeking op 24 maart 2017 van het clubhuis van Satudarah te Tilburg in de toen in beslag genomen administratie veel verwijzingen naar Supportcrew 999 en Saudarah zijn te vinden, maar nauwelijks naar Yellow Snakes. Verder bevat het dossier een getuigenverklaring waarin te lezen is dat leden van Satudarah personen die betrokken zijn bij Yellow Snakes “overhalen” om lid te worden van Satudarah. Ook dit wijst er naar het oordeel van de rechtbank op dat Yellow Snakes een losstaande entiteit is. Uit lesmateriaal van Yellow Snakes kan worden opgemaakt dat deze organisatie zich nauw verwant beschouwt met Satudarah, maar zich als een “autonome club”

––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––

492 Dat kan volgens Alkema anders zijn, indien artikel 17 Gw – zoals is voorgenomen – wordt uitgebreid met een nieuw eerste lid: ‘Ieder heeft recht op een eerlijk proces binnen een redelijke termijn voor een onafhankelijke en onpartijdige rechter’, zo blijkt uit zijn annotatie onder de Martijn-beschikking van de Hoge Raad. Volgens Alkema ontstaat in een dergelijk geval een ‘cate- gorische aanspraak op een rechtsgang in twee feitelijke instanties, niet slechts in strafzaken maar ook in allerlei thans nog niet geheel te voorziene situaties’ – zie Alkema,NJ 2014, 507.

ziet. En tot slot heeft een hooggeplaatst bestuurslid van Satudarah ver- klaard dat Yellow Snakes geen financiële afdrachten doet aan Satudarah en geen verantwoording schuld is.’494

Om die reden valt de Yellow Snakes niet onder de verbodenverklaring van Satudarah MC, aldus de Rechtbank Den Haag.

2.2.3 Resumerend

Een verbodenverklaring en ontbinding op grond van artikel 2:20 lid 1 BW kan alleen worden uitgesproken tegen een naar Nederlands privaatrecht opgerichte rechtspersoon. Dat zijn de (informele) vereniging, de coöperatie, de onderlinge waarborgmaatschappij, de naamloze vennootschap met beperkte aansprakelijk- heid, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid en de stichting. Politieke partijen zijn niet uitgezonderd van het verbodsregime. Hetzelfde lijkt vandaag de dag te gelden voor kerkgenootschappen.

Uit de jurisprudentie blijkt dat de rechtspersoonlijkheid van de verweren- de partij in een verbods- en ontbindingsprocedure niet altijd vaststaat. De rechter dient na te gaan of sprake is van een rechtspersoon. Bij afwezigheid van bij notariële akte verleden statuten beoordeelt de rechter of mogelijk sprake is van een informele vereniging, die immers ook rechtspersoonlijk- heid heeft.

In de jurisprudentie bestaat tot op heden (nog) geen vaste lijn met betrek- king tot de vraag wanneer sprake is van een informele vereniging en daarmee een rechtspersoon. Meer in het algemeen beantwoordt de bestuursrechter de vraag of sprake is van een informele vereniging aan de hand van cumulatieve criteria. Hij toetst of er sprake is van een ledenbestand dat door de organisatie wordt gehanteerd. Als dit het geval is, toetst hij vervolgens of het verband van personen organisatorisch is ingericht en is opgericht voor een bepaald doel, waarbij sprake moet zijn van regelmatige ledenvergaderingen, een bestuur en een samenwerking die op enige continuïteit is gericht. Als ook daaraan wordt voldaan, gaat de bestuursrechter tot slot na of de organisatie als eenheid deel- neemt aan het rechtsverkeer.

De civiele rechter toetst daarentegen doorgaans of er een zelfstandig georga- niseerd lichaam is met een eigen identiteit dat aan het rechtsverkeer deelneemt

––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––

of kan deelnemen. Organisaties die zo nauw zijn verweven met de informele vereniging, dat zij als onzelfstandige onderdelen zijn te beschouwen, worden ook getroffen door de verbodenverklaring van de informele vereniging.

De met de verbodenverklaring uitgesproken ontbinding ontneemt aan (het bestuur van) de rechtspersoon niet de bevoegdheid om tegen de beschikking hoger beroep in te stellen.

De ontbinding heeft tot (uiteindelijk) gevolg dat de verwerende rechtsper- soon zijn rechtssubjectiviteit en bestaansrecht verliest, waardoor hij geen rech- ten en plichten meer kan uitoefenen en juridisch ophoudt te bestaan.