• No results found

Beschikbaarheid aanbod van gecertificeerde instellingen voor jeugdbescherming en reclassering

Juridische deelstudie

3.2.2 Toereikend aanbod jeugdhulp, bescherming en reclassering

3.2.2.2 Beschikbaarheid aanbod van gecertificeerde instellingen voor jeugdbescherming en reclassering

In de praktijk zijn er zorgen over het beschikbare aanbod van GI’s. De Transitie Autoriteit Jeugd (TAJ) heeft in mei 2017 zorgen geuit over de kwetsbaarheid van de GI’s, voor wie het door de daling van het aantal jeugdigen in het gedwongen kader, moeilijk is om aanvullende omzet te genereren. De TAJ stelt dat samenwerking en goede afstemming tussen gemeenten en GI’s op korte termijn nodig is om

111 Ook in het kader van (echt)scheidings-, gezags- en omgangsprocedures kan de rechter verwijzen naar jeugdhulp voor ouders en jeugdigen, bijvoorbeeld bij omgangsproblematiek. Rechters hebben de taak om alles in het werk te stellen om omgang tussen beide ouders en kind zo veel als mogelijk is te stimuleren en te faciliteren. Het hulpaanbod bij gemeenten zal daarop moeten aansluiten. Het voornemen is om, naar aanleiding van een succesvolle pilot in Noord-Nederland, landelijk afspraken te maken tussen rechtbanken en gemeenten over een uniform hulpaanbod bij vechtscheidingen (De Rechtspraak 2016, p. 17-19). 112 Zo motiveert het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in een gesloten jeugdhulp zaak dat “de gecertificeerde instelling ter zitting

echter naar voren heeft gebracht dat een plaatsing bij [H] niet haalbaar is gebleken vanwege de woonplaats van [belanghebbende] . Het hof acht het een ongewenste maatschappelijke ontwikkeling dat een kwetsbare jongen als

[belanghebbende], met een zeer complexe problematiek, als gevolg van zijn woonplaats mogelijk niet de hulp kan krijgen die hij nodig heeft” (Hof Arnhem-Leeuwarden 13 oktober 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:8227). Rechtbank Midden-Nederland geeft in een gesloten jeugdhulp-zaak waarin de gesloten jeugdhulp accommodatie onvoldoende behandeling biedt, aan dat “de [minderjarige] zo spoedig mogelijk passende hulpverlening dient te krijgen, zo nodig middels een spoedige overplaatsing, al dan niet buiten de regio. Hoewel het niet tot stand komen van enige behandeling ook te wijten is aan [minderjarige] zelf en zijn wegloopgedrag, valt niet te accepteren dat een gesloten plaatsing voortduurt, mede omdat deze onvoldoende faciliteert.” (Rb. Midden-Nederland 26 juni 2017, ECLI:NL:RBMNE:2017:3265).

113 Huisman 2017b. 114 Huisman 2017b.

115 De naam van het Ministerie is, bij het uitkomen van deze evaluatie, veranderd: Ministerie van Justitie en Veiligheid. Wij hanteren de afkorting VenJ omdat deze gold tijdens de evaluatie en ook zo in de wetstekst is gebruikt.

116 Aanhangsel van de Handelingen II 2016/17, 2611. Zie ook Van Tol 2016, die stelt dat een GI zelf het jeugdhulpbudget zou moeten kunnen beheren.

de kwaliteit en continuïteit van de jeugdbescherming en jeugdreclassering te waarborgen.118 De VNG

werkt inmiddels aan een voorstel om de continuïteit van de GI’s te borgen.119 Uit onderzoek van Rebel

van september 2017 blijkt dat de financiële positie van de GI’s kwetsbaar is en dat het nieuwe jeugdbeschermings- en jeugdreclasseringsstelsel nog in ontwikkeling is. Volgens Rebel is gereguleerde marktwerking voor GI’s op termijn wel mogelijk, maar zijn daarvoor wel centrale en decentrale maatregelen nodig om continuïteit van jeugdbescherming en jeugdreclassering te borgen, zoals bovenregionale samenwerking van gemeenten, een ‘early warning systeem’ en een tijdelijke vangnetstructuur bij acute problemen.120 Dat de contractering van GI’s voor cliënten tot nijpende

situaties kan leiden, blijkt wel uit het bericht dat de William Schrikker Groep en het Leger des Heils, twee landelijk werkende GI’s, in de regio Zuid Holland Zuid en omstreken in het najaar van 2017 dreigden af te zien van deelname aan aanbesteding voor 2018, omdat de organisaties vonden dat door de aanbestedings- en inkoopvoorwaarden niet kon worden voldaan aan de bodemeisen van de dienstverlening.121 Uiteindelijk zijn de betrokken gemeenten en de GI’s toch tot een oplossing

gekomen.122 Als dit niet was gelukt, dan zou dit voor deze cliënten een wijziging van organisatie en

hulpverlener(s) tot gevolg gehad hebben. Een vergelijkbare kwestie doet zich voor als een gemeente besluit met nieuwe GI’s in zee te gaan en met andere GI’s de contractsrelatie te stoppen, iets wat in de uitvoeringspraktijk zeker zal voorkomen, of wanneer een GI failliet zou gaan. Dit heeft tot gevolg dat lopende kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclasseringsmaatregelen moeten worden overgenomen door een andere GI. Hiervoor moeten vervangingsverzoeken bij de kinderrechter worden ingediend voor alle lopende ondertoezichtstellingen (art. 1:259 BW), terwijl onduidelijk is wie hiervoor verantwoordelijk is: de GI die de cliënt moet overdragen, de Raad voor de

Kinderbescherming, of de ouders of oudere minderjarige zelf? Ook voor voogdijmaatregelen geldt dat de voogdij in dat geval aan een andere GI moet worden overgedragen (art. 1:322 lid 1, onder c BW). De kinderrechter zou, op grond van het burgerlijk procesrecht alle belanghebbenden moeten oproepen voor een zitting. 123 Dit zou de procesgang zeer belemmeren en ook voor het rechterlijk

apparaat praktisch onuitvoerbaar zijn in korte tijd. Dit betekent voor een kinderrechter verder dat beslissingen tot vervanging van de GI moeten worden genomen zonder dat er ruimte is voor een inhoudelijke afweging over deze vervanging. Het is overigens de vraag of in dat geval de kinderrechter toch niet langer gecontracteerde GI’s zou kunnen benoemen en wat dat zou betekenen.124 Hetzelfde

118 Transitie Autoriteit Jeugd 2017a. 119 Zie hierover VNG 2017. 120 Rebel 2017.

121 Vriesema 2017c; Verschuur 2017. Zie ook Kiers 2017, waarin Robbe, aanbestedingsjurist die gemeenten begeleidt bij de inkoop van jeugdhulp, stelt dat aanbieders geen zicht hebben in hun kostprijs en daarom niet kunnen onderbouwen dat de gemeente te lage tarieven hanteert voor de inkoop van jeugdhulp, -bescherming en -reclassering. Zie ook Kamerstukken II 2016/17, 31839, 581. 122 RTV Rjinmond 2017.

123 Voor vervanging van NIDOS in geval dat de minderjarige een status heeft gekregen en niet meer in de doelgroep van NIDOS valt, is als uitzondering voor vervanging van de GI bepaald dat dit niet hoeft indien voortzetting van de taken door NIDOS om reden van continuïteit noodzakelijk is. Daarbij valt op dat, anders dan voor vervangingen van GI’s, voor vervanging van NIDOS als GI de kinderrechter een ambtshalve bevoegdheid heeft; het is de vraag hoe de kinderrechter in een situatie dat een jeugdige niet meer onder de doelgroep van NIDOS valt, daarvan op de hoogte komt.

124 Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat de kinderrechter niet ambtshalve een andere instelling kan aanwijzen dan waar de Raad voor de Kinderbescherming in eerste aanleg om verzoekt. De Raad kan wel in het verzoekschrift vermelden dat alleen een niet-gecontracteerde GI geschikt is. Zie Kamerstukken II 2012/13, 33684, 3, p. 31, 35-36.

knelpunt gaat op voor situaties waarin jeugdreclassering moet worden overgedragen van de ene GI naar de andere. De huidige wet geeft in dergelijke situaties onvoldoende mogelijkheden tot het uitvoeren van maatregelen van kinderbescherming en jeugdreclassering waarbij continuïteit en stabiliteit centraal staan zonder dat jeugdigen en gezinnen te maken krijgen met wisselende uitvoeringsverantwoordelijken en -organisaties. Daarbij moet het hierboven geschetste vraagstuk waarin de positie van de civiele kinderrechter en de jeugdstrafrechter, die moeten bepalen welke GI een maatregel van kinderbescherming of jeugdreclassering uitvoert, knelt met een gemeente die in het jeugdhulpstelsel leidend is en via inkoop kan bepalen met welke GI’s wordt samengewerkt, nader worden onderzocht. Ook als er maatregelen worden genomen om discontinuïteit van GI’s te voorkomen, blijft het nog steeds de vraag of het wel wenselijk is om te kiezen voor gereguleerde marktwerking voor deze groep kwetsbare kinderen, aan wie de overheid bescherming moet bieden.125