• No results found

Een deel van de respondentes vertelt dat ze door klasgenootjes gepest zijn, met name wanneer de handicap onzichtbaar was, maar wel gevolgen had voor hun motoriek of het uithoudings-vermogen.

“Al op de basisschool had ik het idee me ongeliefd te maken, bijvoorbeeld bij teamsporten; als slechtziende kon ik de bal niet vangen. Met mijn hersenbeschadi-ging kon ik niet altijd adequaat handelen. Als voorbeeld: moppen vertellen.”

“Ik werd op school niet geplaagd, alleen met sport werd je altijd als laatste geko-zen, dat vond ik altijd heel erg.”

Een respondente beschrijft dat ze niet van zich af kon bijten wanneer ze gepest werd omdat haar karakter zo niet in elkaar zit.

“Op de kleuterschool heb ik het leuk gehad, op de lagere school moeilijker, want ik werd gepest en ik ben geen type die wat terug doet, of van me afbijt, en als dat er niet in zit kan je dat ook niet. De buitenwereld en m’n vader en moeder hebben wel eens gezegd: ‘Bijt toch eens van je af’, maar dat werkte niet en ik kan het nog niet”

Ook wanneer de bejegening door klasgenoten ter sprake komt, blijkt weer hoe veel makkelijker het voor kinderen met een functiebeperking is wanneer ze in staat zijn te relativeren.

“Ik werd de eerste dag de klas ingereden, voordat iedereen zat. Niemand van de klas, die al zes jaar bij elkaar was, kwam naast mij zitten. Uiteindelijk moest de laatste wel. Toch werd ik vlug vriendinnen met mijn buurmeisje en die vriendschap bestaat nu nog. De relatie met de andere leerlingen werd over het algemeen snel goed. Natuurlijk waren er mensen die mij raar bleven vinden, maar andersom vond ik ook niet iedereen leuk. Ik heb dit als een normale gang van zaken ervaren.”

In het speciaal lager onderwijs hebben de respondentes goede herinneringen aan het hun klas-genootjes.

“Mijn relatie met de medeleerlingen was goed, we hadden veel schik samen. Het enige was dat ik mijn problemen met de docent niet met hen kon bespreken. De leuke klas hield me overeind.”

“Mijn relatie met de medeleerlingen is in mijn herinnering goed. Ik had vriendjes en vriendinnetjes met wie ik speelde. Wellicht werd ik soms gepest, maar ik zal ook wel eens gepest hebben.”

“Op de basisschool en de Mavo beviel het me goed. Ik had vriendjes en vriendin-netjes en het leren ging me goed af. Ik viel hier door mijn handicap niet uit de toon.”

Het verhaal van een respondente met een Indonesische achtergrond wijkt af. Zij vertelt dat ze zich terugtrok en geplaagd werd. Het lijkt wel alsof het kind dat zichtbaar anders is sneller een doelwit is. Op het regulier onderwijs geldt dat voor kinderen met een functiebeperking, op spe-ciaal onderwijs voor gehandicapte kinderen van een andere culturele achtergrond.

“Ik ben van mijn 4de tot mijn 18e op een onderwijsinstelling voor dove kinderen naar school geweest. Ik heb dus speciaal onderwijs gevolgd. Eerst de basisschool, aansluitend een brugklas en vervolgens de Mavo. Ik woonde thuis bij mijn ouders en ging van daaruit naar school. Als kind met een andere culturele achtergrond trok ik me terug. Ik herkende me niet in andere kinderen. Ik werd ook geplaagd.

Buiten school speelde ik met Marokkaanse kinderen. Daar kon ik wel goed mee overweg.”

3.3.2 Voortgezet onderwijs

Net als bij de beschrijving van de bejegening door de leraren, valt ook hier op dat de klasgeno-ten in het lager voortgezet onderwijs een negatieve houding lijken te hebben naar de leerlingen met een functiebeperking.

“Ik moest naar een gewone huishoudschool, maar dat ging absoluut niet. Ik was de enige met een handicap op die school, werd vreselijk getreiterd en gepest, ook fy-siek geweld, blauwe ogen en vaak omgegooid en laten struikelen, werd genegeerd in de klas. Door twee meisjes gesteund, maar dat waren ook meisjes die een beetje buiten de boot vielen. Ik wilde graag terug naar speciaal onderwijs. Dat mocht niet, ik moest leren met de ‘buitenwereld’ om te gaan. Op den duur had een klassenleraar het door. Thuis merkten ze het niet, ik vertelde het niet, kon mezelf

erg goed wegcijferen. Ik heb geleerd mezelf weg te cijferen omdat ik misbruikt ben.”

Toch vertelt een respondente die het Gymnasium volgde dat ze ook moeite had met het contact maken met klasgenoten.

“In de tweede klas van het gym werd ik getreiterd door een jongen. Mijn moeder en ik zijn daarover met de docent en de rector gaan praten. De jongen werd aange-pakt, maar dat hielp niet veel. Ik kroop in mijn schulp. Ze hadden mij assertiviteit moeten leren. Eenmaal heeft die jongen me van mijn fiets getrokken, in de bosjes.

Alleen de vriend van mijn broer werd daar laaiend om, thuis kon het ze niet sche-len. Twee jaar lang had ik een vriendin, toen verwaterde de vriendschap. Op ad-vies van een verstandige docent heb ik de voorlaatste klas gedoubleerd. Ik kreeg toen ineens wel contacten en ging ook op scouting. In de weekends gingen we samen uit en deden leuke dingen, voor mij begon eindelijk de zon te schijnen.”

Net als op de basisschool, vragen de leraren aan klasgenoten of ze de leerlingen met de func-tiebeperking willen helpen bij het dragen van de boekentas en andere spullen die nodig zijn om deel te kunnen nemen aan de lessen. Soms pakt dat voor de contacten met de medeleerlingen goed uit, soms minder goed.

“Dat eerste jaar op die school was geen pretje. Ik heb me veel alleen gevoeld. De docenten hadden bedacht dat er steeds iedere 2 weken twee andere leerlingen met mij mee moesten lopen om me te helpen mijn spullen te dragen. Ik had nogal veel te sjouwen, zoals een typemachine, een braillemachine en de boeken in braille en dat zijn hele pakketten. Dat resulteerde er in dat de contacten tussen mij en die twee leerlingen steeds ophielden na 2 weken en ik heb dus nooit echt het contact kunnen voortzetten. In het 4e jaar van de Mavo kreeg ik vriendinnen en die namen spontaan die taak over. Die brachten me, als het enigszins kon, van en naar huis op de tandem.”

“Het Avondatheneum was in het begin doodeng, omdat je toch anders bent. Ik heb toen de ervaring gehad dat je er zelf wat voor moet doen om er bij te horen en dat heb ik maar meteen gedaan. Ik ben hulp gaan vragen, zelfs of ze me wilden uitzui-gen bij de beademing en dat deden ze; het was geen enkel probleem. Ik vond het een prettige tijd op de avondschool, was daar minder opstandig, kon daar mijn verhalen vertellen en wilde de ervaringen van mijn medescholieren opzuigen hoe zij leefden. En daardoor kon ik weer met mezelf verder en dacht: ik zal er voor zor-gen dat ik dat ook allemaal meemaak.”

De contacten met medeleerlingen op het speciaal voortgezet onderwijs werden over het alge-meen als goed omschreven

3.3.3 Vervolgonderwijs (Mbo, Hbo, universiteit)

Een respondente, die tot aan haar studie aan de universiteit speciaal onderwijs heeft genoten, geeft aan dat de overgang naar het massale van de studie haar overviel en dat ze het moeilijk vond om van medestudenten hulp te krijgen.

“Ik heb wel moeten wennen aan het overweldigende aantal studenten (1000); ik was beschermd opgegroeid en had nog nooit zo veel mensen bij elkaar gezien.

Ook had ik moeite om hulp te krijgen. De meeste rechtenstudenten zijn op zichzelf en rechts en ik had steeds wat van ze nodig, zoals het overschrijven van college-stof. Ook het feit, dat ik niet gelijk op liep met de vakken, maakte het ingewikkeld:

ik kreeg steeds met een andere groep mensen om me heen te maken.”

Maar over het algemeen hebben de respondentes geen problemen met hun studiegenoten. Ze zijn behulpzaam, hoewel er wel gewezen wordt op het verschil in leefstijl.

“Ik kreeg ook medewerking van de studenten, dat was absoluut geen probleem. De cultuur van de studenten past niet bij een gehandicapte. Bijvoorbeeld; ze hebben een bijbaantje en moeten even snel tussendoor iets plannen. Dat kan ik niet. Maar de studenten deden er alles aan om mij te helpen.”

“Op de MTS bouwkunde (6-jarige studie) was mijn reuma sterk verminderd, haast niet te merken. Behalve in het tweede jaar, toen heb ik ook een tijd in het zieken-huis gelegen. Als meisje op een MTS wordt je op handen gedragen. Jongens zijn op MTS behulpzamer dan meisjes.”

Ook komt het voor dat respondentes er voor kiezen selectief met de groep medestudenten om te gaan.

“Het kost me als dove veel energie om contacten aan te gaan en het levert volgens mij niet altijd wat op. Soms gebeurt het ook dat mensen me een beetje uit gaan vragen over mijn handicap. Ik wil daar best wel op ingaan, maar merkt dan dat er van de andere kant niets terugkomt, waardoor ik me ‘een geval’ voel. Ik ben dus ook heel selectief geworden hierin.”

“De huidige reguliere Mbo-opleiding ervaar ik als zeer positief; leuke docenten en medeleerlingen behulpzaam. Zo coacht men mij in volle, onoverzichtelijke aula via instructies per GSM naar de gewenste plek. Soms wordt vergeten dat ik slecht-ziend ben. Ik kies er niet voor me aan een groep te presenteren als visueel gehan-dicapte, maar ik leg aan afzonderlijke leerlingen de consequenties van gezichtsbe-perking uit, bijvoorbeeld waarom lezen met loepje.”

3.4 Begeleiding door ouders en deskundigen