• No results found

ƒ Mr. F. C. HEKMEIJER.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "ƒ Mr. F. C. HEKMEIJER."

Copied!
218
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

ave Hekmeijer en Corporaâi no. 31.

I N V O E R I N G S V E R Ö R D E N I N G S T R A F W E T B O E K

MET AANTEEKENINGEN EN REGISTER

BEWERKT DOOR

Mr. F. C. HEKMEIJER.

G. KOLFF & Co.

BATAVIA—WELTEVREDEN.

1918

ƒ 7.50

(2)

0043 2961

y

(3)

Uitgave Hekmeijer en Corporaal no. 31.

t/

I N V O E R I N G S V E R O R D E N I N G S T R A F W E T B O E K

MET AANTEEKEN1NGEN EN REGISTER

BEWERKT DOOR /

Mr. F. C. HEKMEIJER.

» i

G. KOLFF & Co.

BATAVIA -WELTEVREDEN.

1918

(4)
(5)

Biz.

Invoeringsverordening Strafwetboek . 1

§ I. Algemeene bepalingen . . . . 2 Art. 1. Inwerkingtreding, naam. . . 2

Art. 2. Strafstelsel 8

§ II. Bepalingen, houdendeafschaffing, handhaving of wijziging van bestaande

algemeene verordeningen G Art. 8. Afschaffingsbepaling. . . . G

Art. 4. Fiscaal strafrecht 8 Art. 5. Militair strafrecht 1 Art. 6. Burgerlijk strafrecht. . . . 17

Art. 7. Misdrijf of overtreding. . . i l l Art. 8. Bevoegdheid tot opsporing. . 112 Art. 9. Wijz. Regl. Rechterl. Org. . 112 Art. 10. Wijzigingen Burgerl. Wetb. . 116 Art. 11. Wijz. Wetb. van Koophandel. 119 Art. 12. Wijzigingen Regl, Rechtsvord. 120 Art. 18. Wijzigingen Regl. Strafv. . . 120 Art. 14. Wijzigingen Inlandsch Regl. 127 Art. 15. Wijzigingen Landgerechtregl. 182 Art. IG. Wijzigingen Reglementen op het rechtswezen in de buitenbezittingen. 183

Art. 17. Wijzigingen Reglement Zuid.-

Nieuw-Quinea 152 Art. 18. Wijzigingen Regl. op de rijks-

raden 154 Art. 19. Wijz, Inheemsche rechtsple-

ging 157 Art. 20. Wijz, regl. uitlevering van

vreemdelingen . 163 Art. 21. Wijz. diverse reglingen. . . 1G5

Art. 22. Gelding der wijzigingen van art. G bij toepasselijkverklaring. . . . 1 7 1

§ Hl. Bepalingen omtrent de wet- gevende bevoegdheid van den Gouver- neur-Generaal, van de locale raden en van de ambtenaren met het hoogste gewestelijke gezag bekleed, als mede

(6)

omtrent overtreding van locale veror- deningen en van politiereglementen en keuren i 72

Art. 23. Wetgevende bevoegdheid v. d.

Gouverneur-Generaal. 172 Art. 24. Wetgevende bevoegdheid v. d.

Locale raden 172 Art. 25. Wetgevende bevoegdheid der

hoofden van gew. bestuur 173 Art. 25 en 27. Nadere bepalingen om-

trent de vrijheidsstraffen bedreigd in loc.

verord. en reglementen en keuren v.

politie 174

§ IV. Alg. bep. bij herhaling. . . 175

§ V. Bepalingen betreffende strafbare feiten vóór den in artikel 1 bedoelden datum gepleegd en op of na dien dag

te berechten 175 Art. 21). Competentie en rechtspleging 176

Art. 30. Rechtspleging in hooger beroep 176 Art. 31. t/m 40. Omzetting der straffen volgens het oude recht in die van het

nieuw recht 176 Art. 41. Algemeen minimum . . . . 179

Art. 42. Vergelijking der zwaarte vol- gens de oude en de nieuwe wet . . . 179

Alt. 43. Overgangsrecht bij klachtmis-

drijven 179 Art. 44. Regeling der tenuitvoerlegging 180

Slotbepaling 180 Art. 45. Inwerkingtreding, naam. . . 180

Koninklijk besluit van 4 Juni 1947 St.

n°. 637 tot intrekking v. art. 23 v. h.

Regl. Industr. Eigendom Kol 182 Novelle Invoeringsverord. Strafwet-

boek, St. 1917 no. 732 184 Wet van 45 December 1947 St, 1948

n°. 8, houdende wijziging van het Reg.- Regl., Comp, wet, Consulaire w e t , e n d e

Auteurswet 491 Register 196

(7)

editie van het Staatsblad en niet gecorrigeerd in deze uitgave.

Art. 16 sub N i sub 0 j sub 0 m sub 0 n sub P c sub S b

staat

n

n n

H

„234'

„258'

„224'

„328"

„251"

„260'

(Bill.) lees: „283", (Riouw) „ „266", (Atjeh) „ „294", (Sum.'sWk.),, „322", b (Tim.) „ „261 b",

(Z.O.B.) „ „288".

Art. 19. IV eerste lid sub c staat „1""

lees: „10".

m

(8)
(9)

Koninklijk besluit van 4 Mei 1917 no. 46, St. no. 497, houdende vaststelling van de Invoeringsverordening van het Wet- boek van Strafrecht voor Nederlandsch- Indië.

No. 46. Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Neder- landen, Prinses van Oranje Nassau, enz., enz., enz.

Op de voordracht van Onzen Minister van Koloniën van den 12 Maart 1917, Ie afdeeling, no. 28;

Den Raad van State gehoord (advies van den 10 April 1917, no 30);

Gezien het nader rapport van voornoemden Minister van den 2 Mei 1917, Ie afdeeling no. 26;

Overwegende dat volgens artikel II van Ons besluit van 15 October 1915 no. 33 het tijdstip van inwerkingtreding van het bij arti- kel I van dat besluit vastgestelde Wetboek van Strafrecht voor Nederlandsch-lndië door Ons of krachtens Onze machtiging door den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-lndië wordt bepaald, terwijl het tevens noodzakelijk is, zoowel om bepalingen vast te stellen om- trent den overgang van de oude tot de nieuwe strafwetgeving, als om overeenstemming te brengen tusschen bestaande wettelijke ver- ordeningen en het nieuwe Wetboek;

[Toel. De gebruikelijke wijze van wetgeving

1

(10)

zou meebrengen, dat de invoeringsmaat- regelen over twee verordeningen werden verdeeld : een Koninklijk besluit regelende de invoering en overgang in engeren zin en voorts bevattende alle noodige wij- zigingen van Koninklijke besluiten en eene ordonnantie de noodige wijzigingen in de ordonnanties aanbrengende.

Het behoeft intusschen geen betoog, dat de praktijk op die wijze slecht zou zijn gediend. Voor de toepassing van het nieuwe strafrecht is het van overwegend belang, dat alle invoeringsmaatregelen zooveel doenlijk in eene verordening, die dan niet anders kan zijn dan een Koninklijk besluit, worden samengevat. Deze me- thode brengt mede, dat door den Konink- lijken wetgever ordonnanties worden ge- wijzigd. Zulks moge ongebruikelijk zijn, overwegend staatsrechtelijk bezwaar ziet de Commissie daartegen niet

Het nadeel, dat bij deze methode be- palingen behoorende tot de wetgevende bevoegdheid van den Gouverneur-Gene- raal door het ingrijpen van den Konink- lijken wetgever aan 's Landvoogds com- petentie worden onttrokken kan worden ondervangen door eene bepaling welke deze competentie herstelt, zie artikel 23 van dit ontwerp. ') ]

Hebben goedgevonden en verstaan : te bepalen als volgt:

§ I.

A l g e m e e n e b e p a l i n g e n . Artikel 1.

De Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-

1) Ontleend aan de toelichting op het ontwerp dei- Staatscommissie.

(11)

Indië wordt gemachtigd om het tijdstip te bepalen der inwerkingtreding van het bij artikel 1 van Ons besluit van 15 October 1915 no. Sö vastgestelde Wetboek van Strafrecht voor Nederlandsch-Indië '), hetwelk kan wor- den aangehaald als het Wetboek van Straf- recht.

Artikel 2.

(1) In afwachting van de ordonnantie be- doeld in artikel 17 van het Wetboek van Strafrecht, blijven de artikelen 15 en IG van dat wetboek buiten werking.2)

(2) In afwachting van de ordonnantie be- doeld in artikel 28 van het Wetboek van Strafrecht blijft dat artikel buiten werking.3) (3) Waar en zoolang de omstandigheden dit vorderen, kan de Gouverneur-Generaal toestaan, dat in afwijking van artikel 28 van het Wetboek van Strafrecht gevangenisstraf en hechtenis in dezelfde afdeeling van een gesticht worden ondergaan. (Art. 36 al. 2 en ii Gestichtenreglement.)

(4) In afwachting van de ordonnantie be- doeld in artikel 2i), eerste lid, van het Wet- boek van Strafrecht, gelden met betrekking tot de wijze van tenuitvoerlegging der in artikel 10 onder a, 2° en 3° van dat wetboek vermelde straffen de volgende bepalingen : Ie. Levenslange gevangenisstraf wordt ondergaan als de thans in Nederlandsch-Indië bestaande tuchthuisstraf.

2e. Tijdelijke gevangenisstraf van meer dan vijf jaren wordt ondergaan :

a. door veroordeelden als bedoeld in artikel 25 onder 2» en '3° van het Wetboek van Strafrecht — of ten aanzien van wie bij

1> St. 1915 no. 732.

2) Deze ordonnantie is opgenomen in St. 1917 no, 749 en is op 1 Januari 1918 in werking getreden.

3) De betrekkelijke bepalingen zijn opgenomen in het Gestichtenreglement in St. 1917 no. 708, artt. 93 e. v..

(12)

de rechterlijke uitspraak eene bepaling is gemaakt als bedoeld in artikel 26 van dat wetboek, als de thans in Nederlandsch- lndië bestaande tuchthuisstraf.

b. door alle andere veroordeelden als de thans in Nederlandsch-Indié' bestaande straf van dwangarbeid in den ketting.

oe. Tijdelijke gevangenisstraf van niet meer dan vijf jaren doch van meer dan drie maanden en hechtenis van meer dan drie maanden worden ondergaan :

a. door veroordeelden als bedoeld onder 2c, a, als de thans in Nederlandsch-lndië bestaande gevangenisstraf,

b. door alle andere veroordeelden als de thans in Nederlandsch-lndië bestaande straf van dwangarbeid buiten den ketting.

4e. Tijdelijke gevangenisstraf en hechtenis beide van niet meer dan drie maanden worden ondergaan :

a. door veroordeelden als bedoeld onder 2e, a, als de thans in Nederlandsch-lndië bestaande gevangenisstraf,

h. door alle andere veroordeelden als de thans in Nederlandsch-lndië bestaande straf van tenarbeidstelling aan de pu- blieke werken voor den kost zonder loon.

[Nu de ordonnantie bedoeld bij artikel 29, eerste lid, van het Wetboek van Straf- recht in St 1917 na. 708 is vastgesteld, zal deze alinea van artikel 2 geen toe- passing meer erlangen.

Omtrent de omzetting van de straffen der oude wetgeving in die der nieuwe is bij St. no. 1917 no. 709 bepaald:

Artikel 1. Het Algemeen reglement voor de gestichten waarin vrijheidsstraf wordt ondergaan, vastgesteld bij de ordonnantie van heden (Staatsblad no"

708), is mede toepasselijk op de ver-

(13)

oordeelden, die een der onder de werking van de bij artikel 8 van de Invoerings- verordening Strafwetboek (Staatsblad 1917 no 497) afgeschafte strafwetboeken opgelegde vrijheidsstraffen ondergaan, met dien verstande dat voor:

a. de tot tuchthuisstrat' en de tot gevangenis- straf veroordeelden dezelfde voorschriften gelden als voor de tot tijdelijke gevange- nisstraf veroordeelden, ten aanzien van wie is bepaald dat hun geen arbeid buiten de muren van een gesticht zal worden opgedragen,

b. de tot dwangarbeid in den kettingen de tot dwangarbeid buiten den ketting voor meer dan een jaar veroordeelden dezelfde voorschriften gelden als voor de tot tij- delijke gevangenisstraf voor meer dan een jaar veroordeelden;

C. de tot dwangarbeid voor niet meer dan een jaar veroordeelden dezelfde voor- schriften gelden als voor de tot tijdelijke gevangenisstraf voor niet meer dan een jaar veroordeelden;

d. de veroordeelden tot ten arbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon dezelfde voorschriften gelden als voor de tot hechtenis veroordeelden.]

5e. Het Reglement van orde en tucht onder de gevangenen in Nederlandsch-lndië en tot voorloopige regeling van hunnen arbeid, vast- gesteld bij de ordonnantie van 3 Juni 1871 (Indisch Staatsblad ') no. 78) en alle andere bepalingen betreffende de tenuitvoerlegging van de onder Ie, 2c, 3e en 4e genoemde thans in Nederlandsch-lndië bestaande straffen, blij- ven van kracht.2)

1) Verder aangeduid als I. S. (tekst Staatsblad.) 2) Dit reglement is ingetrokken bij St. 1917 no. 708 en vervangen door het in genoemd staatsblad op- genomen „Gestichtenreglement", in werking getreden op 1 januari 1918.

(14)

(5) In afwachting van de ordonnantie, be- doeld in artikel 46, tweede lid, van het Wet- boek van Strafrecht, worden de in het eerste lid van dat artikel vermelde schuldigen op- genomen in een door den Gouverneur-Ge- neraal aan te wijzen geschikt verblijf. ') B e p a l i n g e n , h o u d e n d e a f s c h a f -

f i n g , h a n d h a v i n g o f w ij z i g i n g v a n b e s t a a n d e a 1 g e m e e n e

v e r o r d e n i n g e n . Artikel 3.

(1) Op het in artikel 1 bedoelde tijdstip zijn afgeschaft :

a. liet Wetboek van Strafrecht voor Ne- derlandsch Indië (Wetboek voor de Eu- ropeanen), vastgesteld bij het Konink lijk besluit van 10 Februari 1866 no. 54 (I. S. no. 55), zooals dat is gewijzigd en aangevuld ;

b. het Wetboek van Strafrecht voor Inlan- ders in Nederlandsch-Indië, vastgesteld bij de ordonnantie van 6 Mei 1872(1. S- no. 85), zooals dat is gewijzigd en aan- gevuld;

c. het Algemeen Politiestrafreglement voor de Europeanen in Nederlandsch-Indië, vastgesteld bij de ordonnantie van 15 Juni 1872 (I. S. no. 110), zooals dat is gewijzigd en aangevuld ; 2)

1) Deze ordonnantie is opgenomen in St. 1917 no.

741 en op 1 Januari 1918 in werking getreden.

2) Volgens de toelichting vinden alle strafbepa- lingen der afgeschafte politiereglementen voor zoover handhaving daarvan in de bedoeling ligt, hun equi- valent in het strafwetboek met uitzondering van die vervat in de artt. 4/2 no. 12 waaromtrent een na- dere voorziening in overweging is en die vervat in de artt. 5/3 no. 2 en 3 over verboden vereenigin- gen en vergaderingen. Deze laatste vinden grooten- deels een equivalent in de artt. 169, tweede lid, 216 en 218 van het nieuwe wetboek, terwijl de bepalingen betreffende de vergaderingen niet zijn gehandhaafd, omdat men meende te mogen aannemen, dat bij de inwerkingtreding van het nieuwe wetboek het nieuwe art. UI Reg. Regl. met de daarbij voorgeschreven ver- ordening al zou zijn inwerking getreden. Ook de bepalingen van de artt. 5/3 nos 15/16 zijn zonder equi- valent afgeschaft, omdat die in een speciale veror- dening betreffende de bescherming van den vischstand thuis behooren.

(15)

d. het Algemeen Politiestrafreglement voor de Inlanders in Nederlandsch-Indië, vast- gesteld bij de ordonnantie van 15 Juni 1872 (I. S. no. I l l ) , zooals dat is ge- wijzigd en aangevuld ; ')

e. de strafbepalingen alsmede alle bepa- lingen omtrent onderwerpen in de acht eerste titels van het eerste Boek van het Wetboek van Strafrecht behandeld, welke in andere dan de onder a, b, c, en d.

genoemde algemeene verordeningen voor- komen, voor zoover die verordeningen door den Koning of den Gouverneur- Generaal zijn vastgesteld, vóór 19 De- cember 1916 in het Staatsblad van Ne- derlandsch-Indië zijn afgekondigd 2) en de bedoelde bepalingen niet in dit be- sluit worden gehandhaafd.

Artikel 1 van St. 1917 no. 732, de no- velle op de Invoeringsverordening, vult de bepaling van art. 3 sub e. Inv. aldus aan : De bepalingen omtrent onderwerpen in de eerste acht titels van het eerste Hoek van het Wetboek van Strafrecht behandeld, welke voorkomen in ordon- nanties, na 18 December 1916 en vóór 1 Januari 1918 in het Staatsblad van Nederlandsch-Indië afgekondigd, en niet bedoeld zijn in de artikelen 4 en 5 van de Invoeringsverordening Strafwetboek worden ingetrokken. 3)

li Zie de noot 2 op vorige bladzijde.

2) Het woord „afgekondigd" is hier naar in de Toelichting w.rdt medegedeeld, gebezigd in afwij- king van de Ncd. Inv. wet, waar van „in werking getreden" wordt gesproken, omdat ingevolge art.

31 R.-R., tenzij een ander tijdstip mocht zijn vastge- steld de algemeene verordeningen op Java en Ma- doera op den dertigsten en in de buitenbezittingen op den honderdsten dag na dien der dagteekening van het staatsblad, waarin zij zijn opgenomen, begin- nen te werken.

3) In afwijking van art. 3 sub e Inv. zijn van de hier bedoelde ordonnanties de strafbepalingen niet af- geschaft. (Bew.)

(16)

(2) Disciplinaire voorschriften worden niet beschouwd als bepalingen in het eerste lid onder e bedoeld. (Ned. Inv. 3.)

Artikel 4.

(1) Blijven van kracht de bepalingen om- trent onderwerpen in de acht eerste Titels van het Eerste Boek van het Wetboek van Strafrecht behandeld alsmede de strafbepa- lingen, welke voorkomen in algemeene ver- ordeningen betteffende 's lands middelenen pachten. (Ned. Inv. 7 al.; —Sr. 40.)

|Toel. Het woord „betreffende" stelt naar de meening van de Commissie voldoende in het licht, dat hier alleen gedoeld wordt op verordeningen waarvan 's Lands mid- delen en pachten het uitsluitende, al- thans het hoofdonderwerp vormen. De verordeningen welker strekking is rege- ling van eenig onderwerp van overheids- zorg, maar die mede eene enkele bepa- ling van fiscalen aard inhouden, zooals bijv. het Algemeen Loodsreglement (I. S.

1914 no. 222) vallen dus niet in de ter- men van de bepaling.

Twijfel kan rijzen ten opzichte van de beide overschrijvingsordonnanties (I.

S. 1834 no. 27 en 1873 no. 38) De Com- missie heeft zich op het standpunt ge- steld, dat daarbij de fiscale regeling als hoofdzaak is te beschouwen, zoodat die verordeningen wel in de termen dezer bepaling vallen. Zij heeft niet nagelaten de consequenties onder de oogen te zien, dat op niet-fiscale overtredingen in die bei- de ordonnanties voorkomende, de bijzon- dere bepalingen van lid 3 e. v. van art.

4 van toepassing zullen zijn, doch meende ter voorkoming van te groote differen- tiatie in de invoeringsregeling in deze

(17)

voor de praktijk weinig beteekende con- sequentie te moeten berusten.]

(2) Van deze handhaving worden uitge- zonderd :

a. de strafbepalingen tegen onrechtmatige heffingen, welke voorkomen in de in het voorgaand lid bedoelde algemeene ver- ordeningen;

b. de strafbepalingen tegen lasterlijke ver- dachtmaking, welke voorkomen in de algemeene verordeningen op de opium- regie alsmede de verboden kringen ten aanzien van opium ;

c. artikel 29, tweede lid, der ordonnantie van 11 Augustus 1885 (1. S. no. 131) tot regeling van de zegelbelasting in Nederlandsch-lndië ;

d. artikel 5 van de ordonnantie van 20 Augustus 1865 (l. S. no. 84) tot vast- stelling van bepalingen op het houden van huiszoeking tot ontdekking van over- treding der wettelijke bepalingen op het stuk van 's lands middelen en pachten.

[Toel. Met het oog op de artikelen 425, 318, 253 jct° 257 en 216 van het nieuwe straf- wetboek scheen er geen reden te be- staan en kwam het zelfs voor geen aan- beveling te verdienen de hier onder a, b, c, en d bedoelde of genoemde straf- bepalingen te handhaven.

Strafbepalingen als bedoeld onder a, en b, zijn te vinden onderscheidenlijk in art 22 van het reglement voor den Pand- huisdienst (I. S. 1905 no. 490) en art.

7 van de Java Regie-ordonnantie (I. S.

1909 no. 441). Wat aangaat de onder d, genoemde strafbepaling zou zelfs aan de algemeene strekking van artikel 216 van het Wetboek van Strafrecht te kort

(18)

worden gedaan, indien bedoelde straf- bepaling gehandhaafd bleef.]

(3) a. De vrijheidsstraffen bedreigd in de algemeene verordeningen in het eerste lid bedoeld, worden, voor zoover haar maximum drie maanden of minder bedraagt, vervan- gen door hechtenis, anders door gevange- nisstraf, beide tot hetzelfde maximum als in gemelde verordeningen ten aanzien van de daarin genoemde vrijheidsstraffen is be- paald, zullende wanneer in die verordenin- gen voor hetzelfde feit naar gelang van den landaard van den schuldige verschillende ma- xima zijn gesteld, het hoogste maximum van toepassing zijn. (Ned. Inv. 7al«2;— Inv. 26(1).) h. De minima van het Wetboek van Straf- recht zijn toepasselijk zoowel voor de onder a. vermelde straffen als voor de geldboeten welke gesteld zijn in de verordeningen in het eerste lid bedoeld. (Ned. Inv. 7 al. 2 en 4—;

Inv. 26 (2), 41.)

c. Bij veroordeeling tot geldboete als on- der b. bedoeld blijft het bepaalde bij artikel 30 tweede lid. van het Wetboek van Straf- recht buiten toepassing. (Ned. Inv. 7 al. 3 en 4.

(4) Bij overtreding van de algemeene ver- ordeningen in het eerste lid bedoeld, kun- nen vonnissen, houdende veroordeeling tot geldboete, worden tenuitvoergelegd zoowel op de goederen van den veroordeelde, als op de voorwerpen, die in bedoelde veror- deningen voor opgelegde boeten executabel zijn verklaard. De tenuitvoerlegging geschiedt op dezelfde wijze als omtrent de tenuitvoer- legging van vonnissen in burgerlijke zaken is bepaald, met dien verstande dat, wanneer de voor den veroordeelde geldende bepalin- gen van burgerlijk procesrecht de tusschen- komst eener rechterlijk autoriteit vorderen, die tusschenkomst verzocht wordt door den

(19)

ambtenaar met de executie van het vonnis belast. (Rv. 44o e. v.; I. R.199e v. ; Sum's.

Wk. 135 c. v , enz.)

(S) a. De rechter zal bij het vonnis, waar- bij eene geldboete als bedoeld in het voor- gaande lid wordt opgelegd, den tijd f epalen gedurende welken de veroordeelde, wegens het niet voldoen der boete binnen den door den rechter te bepalen termijn van ten hoog- ste twee maanden na den dag waarop de rechterlijke uitspraak kan worden tenuitvoer- gelegd, in gijzeling kan worden gehouden.

b. De duur van den lijfsdwang kan ten langste worden gesteld op eene maand hech- tenis voor elke verschuldigde tweehonderd gulden, doch mag in geen geval den tijd van drie aren te boven gaan.

c De lijfsdwang wordt op dezelfde wijze ten uitvoer gelegd als met betrekking tot de gijzeling in burgerlijke zaken is voorge- schreven, met dien verstande dat de tenuit- voerlegging geschiedt krachtens schriftelijk bevel van den ambtenaar met de executie van het vonnis belast, tenzij de voor den veroordeelde geldende bepalingen van bur- gerlijk procesrecht de tusschenkomst eener rechterlijke autoriteit vorderen, in welk ge- val die tusschenkomst door evengemelden ambtenaar wordt verzocht. (Rv. 580 e. v.;

I. R. 206 e. v.; Sum.'s Wk. 157 e. v , enz.) d. De voldoening der geldboete en der kosten, gemaakt tot tenuitvoerlegging van den lijfsdwang. ontslaat van de verdere gijzeling.

e. Daarentegen beneemt de tenuitvoerge- legde lijfsdwang geenszins het recht om de opgelegde geldboete op de goederen van den veroordeelde, zelfs op die, welke hem later mochten zijn aangekomen, zoomede op de executabel verklaarde voorwerpen in het vorige lid bedoeld, te verhalen; alles be- houdens de verjaring van het recht tot uit-

(20)

voering van de straf. (Ned.-Inv. 7 al. 5 en 6.) (6) De feiten strafbaar ingevolge de straf- bepalingen bij het eerste lid bedoeld, worden beschouwd als overtredingen, zullende noch- tans ten aanzien van het ter beschikking van de Regeering stellen van minderjarigen die den leeftijd van zestien jaren niet hebben bereikt, van poging, medeplichtigheid, ver- jaring van het recht tot strafvordering en van het recht tot uitvoering van de straf, de bepalingen voor misdrijven vastgesteld, toe- passelijk zijn, voor zoover de in het eerste lid bedoelde verordeningen daaromtrent gee- ne bijzondere bepalingen bevatten. (Ned. Inv.

7 al. 7J— (Inv. 7, 27; St. 1917 no. 732 art. 4.) [Toel. De fiscale vergrijpen zijn tot overtre-

dingen gemaakt, omdat zij thans als overtredingen beschouwd en als zoo- danig berecht worden. Dit is in over- eenstemming met den ook in Nederland zooveel mogelijk gevolgden regel van behoud van het bestaande. In verband met het bepaalde in het derde lid onder a wijkt men door de hier bedoelde feiten als overtredingen te beschouwen af van het beginsel van het nieuwe strafwetboek dat overtredingen met hechtenis en niet met gevangenisstraf strafbaar stelt, doch dit is een onvermijdelijk gevolg van het bestaande recht, lïvenals men in Neder- land, waar de belastingdelicten als mis- drijven woiden beschouwd, eene uitzon- deringgemaaktheeftopde voor misdrijven geldende bepalingen omtrent cumulatie, zijn afwijkingen van het beginsel, dat de hier bedoelde feiten overtredingen zijn, opgenomen om te voorkomen dat ingevolge de voorschriften van het Wet- boek van Strafrecht poging en mede- plichtigheid in fiscale zaken niet meer

(21)

strafbaar zijn, dat de korte verjarings- termijn in dat wetboekvoorovertredingen vastgesteld, voor zoover in de fiscale verordeningen geen termijnen zijn be- paald, ook voor die zaken zouden gelden, en dat de bepalingen ten aanzien van het ter beschikking van de Regeering stellen van minderjarigen, bedoeld in art. 45 van het Wetboek van Strafrecht, voor de fiscale overtredingen niet toepasselijk zouden zijn ]

Artikel 5.

(1) De militaire strafwetten ') en de be- palingen van militair strafrecht in andere algemeene verordeningen voorkomende, blij- ven van kracht, behoudens de hieronder vol- gende wijzigingen. (Ned. luv, 9 al. 1.)

(2) Ieder feit, strafbaar volgens die wetten en bepalingen, wordt, voor zoover het niet als disciplinair vergrijp te beschouwen is, be- schouwd als misdrijf. t Ned. Inv. 9 al. 2;—

Sr. 108.)

(3) Het Koninklijk besluit van 18 Februari 1887 no. 2 (I. S. no. 102) betreffende de toe- passing van de crimineele wetgeving door het krijgsvolk te water in Nederlandsch-lndiö.

zooals het is gewijzigd bij het Koninklijk besluit van 9 April 1908 no. 66 (I. S. no. 251), ondergaat de^ navolgende wijzigingen in „Ten Tweede":

a. In artikel 1 worden de woorden „dan wordt de straf ondergaan als gevangenisstraf in eene der gevangenissen in Nederlandsch- Iudië" vervangen door: „dan wordt de straf ondergaan in een der gestichten in Neder- landsch-Indië, en wel de gevangenisstraf en militaire gevangenisstraf als gevangenisstraf, de militaire detentie en hechtenis als hech-

0 Volgens de toelichting is het woord „strafwetten"

hier in algemeenen zin op te vatten.

(22)

tenis", en de woorden „en wel de gevangenis- straf en de militaire gevangenisstraf van vijf jaren of meer, als tuchthuisstraf, en de ge-

vangenisstraf of de militaire gevangenisstraf van minder dan vijf jaren, de straf van militaire detentie en die van hechtenis, als gevan genisstraf" vervangen door: „en wel de gevangenisstraf en militaire gevangenisstraf als gevangenisstraf, de militaire detentie en hechtenis als hechtenis".

b. In artikel 8 worden de woorden na

„ondergaan" vervangen door: „en wel de gevangenisstraf en militaire gevangenisstraf als gevangenisstraf, de militaire detentie en hechtenis als hechtenis".

(4) Het Koninklijk besluit van 19 December 1889 no. 35 (I. S 1890 no. 58) tot wijziging van het Crimineel Wetboek voor het krijgs- volk te lande, gewijzigd bij de Koninklijke besluiten van 17 April 1399 no. 95 (1. S- no.

178) en 9 Mei 1906 no. 86 (I. S. no. 3G1), ondergaat de navolgende wijzigingen. (Ned.

Inv. 9 al. 4 e. v.)

a. Het eerste lid van artikel 2 wordt ver- vervangen door de navolgende bepaling:

„Bij veroordeeling tot de doodstraf of tot gevangenis van vijf jaren of meer spreekt de militaire rechter bij het vonnis tevens de in artikel 12 vermelde vervallenverklaring uit".

In het tweede lid van artikel 2 worden de woorden „tot eene der andere straffen van het gemeene recht" vervangen door: „tot gevangenisstraf van minder dan vijf jaren, tot hechtenis of tot geldboete".

b. Artikel 3 wordt gelezen:

„De opgelegde gevangenisstraf wordt, ten- zij de in artikel 12 vermelde vervallenver- klaring is uitgesproken, vervangen:

zoo de straf meer dan twee jaren bedraagt, door militaire gevangenisstraf van gelijken duur;

(23)

zoo de straf twee jaren of minder bedraagt, door militaire detentie van gelijken duur.

De opgelegde hechtenis wordt, tenzij de in artikel 12 vermelde vervalienverklaring is uitgesproken, vervangen door militaire de- tentie van gelijken duur.

De rechter verklaart uitdrukkelijk in zijn vonnis door welke militaire straf de opgelegde straf moet worden vervangen.

c. Het tweede lid van artikel 8 wordt ver- vangen door de volgende bepalingen:

„Haar duur is ten minste één dag en, behou- dens de gevallen van strafverhooging ter zake van samenloop van misdrijven, ten hoogste vijftien achtereenvolgende jaren. (Sr. 12(2).) Bij strafverhooging ter zake van samenloop van misdrijven is zij ten hoogte twintig achtereenvolgende jaren''. (Sr. 12 (3).)

d. In het derde lid van artikel 13 worden de woorden „van dwangarbeid buiten den ketting" vervangen door: „van hechtenis van meer dan drie maanden".

e. In het tweede lid van artikel 16 worden de woorden „vijf tot twintig jaren" vervangen door: „ten hoogste vijftien jaren''. (Sr. 53.)

ƒ. Het eerste lid van artikel 17 vervalt.

(Sr. 103.)

Het derde lid van artikel 17 wordt gelezen :

„De betrekkelijke zwaarte van ongelijk- soortige m i l i t a i r e hoofdstraffen wordt bepaald door de volgorde van artikel 5;

die van burgerlijke en militaire straffen door deze volgorde : doodstraf met den strop, doodstraf met den kogel, gevangenisstraf, militaire gevangenisstraf, militaire detentie, hechtenis, geldboete, met dien verstande, dat de voorrang der gevangenisstraf boven de militaire gevangenisstraf en der militaire de- tentie boven de hechtenis eo^rst bij gelijke maxima der gestelde straffen in aanmerking komt" (Sr. 69.)

(24)

g. Artikel 18 wordt gelezen :

„Het recht tot strafvordering wegens mi- litaire misdrijven vervalt door verjaring : 1°. in zes jaren voor de misdrijven waar-

op militaire detentie of militaire gevange- nisstraf van niet meer dan drie jaren is gesteld met uitzondering van het misdrijf van desertie ;

2°. in achttien jaren voor de misdrijven waar- op het Crimineel Wetboek de doodstraf met den strop is gesteld ;

y°. in twaalf jaren voor het misdrijf van desertie en alle andere misdrijven niet in nos. 1 en 2 bedoeld". (Ned. Inv. 9 al.

32 ; — Sr. 78, 103.)

h. In artikel 19 en in de hierdoor gewij- zigde artikelen van het Crimineel Wetboek voor het krijgsvolk te lande vervallen de minima van den duur der militaire gevangenis- straf ender militaire detentie. (Sr. 11 (2), 18(1).)

/'. Artikel 22 wordt gelezen :

„De militaire gevangenisstraf wordt, indien tevens de bijkomende straf van vervallen- verklaring is uitgesproken, ondergaan als ge- vangenisstraf.

Indien de vervallenverklaring is uitgespro- ken als bijkomende straf eener nieuwe ver- oordeeling, volgende op eene vroeger opge- legde doch nog niet of nog niet geheel on- dergane straf van militaire gevangenis of van militaire detentie, worden deze laatst- bedoelde straffen van militaire gevangenis als gevangenisstraf en van militaire detentie als hechtenis ondergaan."

(5) In § Il van het Koninklijk besluit van 17 April 1899 no. 95 (U S. no. 178) worden de woorden „voor zooveel Europeanen be- treft als gevangenisstraf en" voor zooveel Inlanders betreft als dwangarbeid buiten den ketting" vervangen door : „als hechtenis".

(Sr. 30 (2).

(25)

6) De artikelen III, IV, V, VI, en VII van het Koninklijk besluit van 20 September 1911 no. 50 (I. S. no. 633), houdende regeling van den rechtstoestand der Inlandsche officieren en aspirant-officieren, vervallen.

Artikel 6.

De volgende strafbepalingen en bepalin- gen omtrent onderwerpen in de eerste acht Titels van het eerste Boek van het Wetboek van Strafrecht behandeld, blijven, behoudens de in deze verordening vermelde wijzigingen, van kracht. (Ned. Inv. 10.)

[Toel. Evenals in art. 10 der Ned. Inv zijn in dit artikel als regel alleen de wijzigingsverordeningen vermeld, wan- neer de wijziging onmiddelijk betrekking heeft op de bepaling welker handhaving men beoogd. ')]

N. B. De in de nooten op dit artikel op- genomen mededeelingen omtrent de handha- ving of het vervallen zijn van bepaalde arti- kelen zijn ontleend aan de toelichting op het ontwerp van deze verordening.

De spatieeringen zijn van den bewerker.

1°. „Ten tweede" der resolutie van 8 Februari 1825 no. 24 (l. S. no. G), waarbij wordt bepaald, dat de gezagvoerders van zoodanige k u s t v a a r t u i g e n , als van zee- brieven zijn voorzien, zullen verpligt zijn eene behoorlijke m o n s t e r - of s c h e e p s- r o 1 aan te houden.

2°. De n°s. 2 en 3 der resolutie van 10 April 1827 (I. S. no. 43) betreffende het „ach- t e r l a t e n v a n s c h e p e l i n g e n " .

1) In de toelichting worden nog als vervallen aan- gemerkt, St. 1837 no. 11, 1887 no. 26, 1890 no. 221, 1903 no. 292, zoomede de strafbepalingen voorkomende in St. 1864 no. 39 en 1914 no. 225 en 226. De strafbepa- lingen van St. 1904 no. 372 worden niet getroffen door de afschaffingsbepaling.

(26)

3°. De artikelen 4, 5, 15, 21 en 63 van het r e g l e m e n t v o o r h e t C o l l e g i e v a n b o e d e l m e e s t e r e n t e B a t a v i a , vastgesteld bij besluit van den Commissaris- Generaal van 31 Mei 1828 no. 30 (I. S.

no 46).

In artikel 63 worden de woorden na „ver- beurte" vervangen door : „van eene boete van ten hoogste zestig gulden". (Sr. 524).

4". De artikelen 3, 4, 5, 8, 10, 11 eerste zinsnede, 12, 13, 14. 15, 16, 17, 18, 19. 20, 21, 22, 23, 24, 25, 26, en 28 ') van liet r e - g l e m e n t e n t a r i e f v o o r d e r o n d e r - s c h e i d e n e b a z a a r s , gelegen in de Stad en Voorsteden van de Baljuwage Bata- via, alsmede in de afdeelingen Buitenzorg en Krawang, vastgesteld bij besluit van den Commissaris-Generaal van den 17den No- vember 1829 no. 1 (I. S. no. 111.)

Uit artikel 3 vervallen de woorden : „wel- ke boete zal verdeeld worden, zooals is be- paald bij art. 32".

50. No. 3 der resolutie van den Gouver- neur-Generaal ad interim in Rade van 12 Juni 1835 no. 2 (I. S. no. 29) omtrent het medenemen van i n b o o r l i n g e n d e z e r l a n d e n a l s z e e v a r e n d e n .

6°. De artikelen 11, 29, 46, 48, 49,50,54, 58, 59, 60, 61, 62, 63 2), 66, 68, en 78 van het r e g l e m e n t v o o r d e s c h u t t e r ij e n o p J a v a , vastgesteld bij besluit van den Gouverneur-Generaal van 9 Juni 1838 no. 33 (l S. no. 22), gewijzigd bij de ordonnantiën van 8 October 1891 (I. S. no. 217), 19 Juli 1892 (1. S. no. 164) en 23 November 1908 (I. S. no. 654).

Artikel 3 onder a van het reglement wordt gelezen :

1) Art. 32 is vervallen krachtens het bepaalde bij art. 3 eerste lid sub e Inv.

2) Ingevoegd bij art. 3 van St. 1917 no. 732.

(27)

„degenen die onherroepelijk veroordeeld zijn tot gevangenisstraf van vier jaren of tot zwaardere straf ;".

In artikel 56 worden de woorden „welke bij de lijfstraffelijke wetten onder de misda- den worden gerekend" vervangen door: „dat zij gerekend moeten worden onder de mis- drijven, bij de strafwet voorzien".

7o. De artikelen 390, eerste lid '), 391, 399, eerste lid, en 421 van het R e g l e m e n t o p de S t r a f v o r d e r i n g 2). (Sr. 76 v.) In artikel 390, eerste lid worden de woor- den „artikel 20'' vervangen door : „artikel 52, derde lid'.

In artikel 391 worden de woorden „het tweede lid van het vorige artikel" vervangen door : „artikel 77 van het Wetboek van Straf- recht".

Artikel 399 eerste lid, wordt gelezen :

„Indien de dader is overleden, nadat de veroordeeling tot straf kracht van gewijsde heeft bekomen, worden in zaken van over- tredingen op het stuk van 's lands middelen en pachten alle boeten en verbeurdverklaringen mitsgaders de kosten op de erfgenamen of vertegenwoordigers van den overledene ver- haald '.

8o. De artikelen 399, eerste lid '), 400, eerste lid, 401 en 427 van het I n l a n d s e n R e g l e m e n t .3) (Sr. 46 v.)

In artikel 399, eerste lid, worden de woor- den „artikel 20'' vervangen door : „artikel 52, derde lid".

In artikel 400, eerste lid, worden de woorden

„het tweede lid van het vorige artikel" ver- vangen door: „artikel 77 van het Wetboek van Strafrecht".

!) Het tweede lid van dit artikel is vervallen;vel.

Sr. 77.

2) Zie ook art. 13. Inv.

3) Zie ook artikel 14. Inv.

(28)

Artikel 401 wordt gelezen :

„Indien de dader is overleden, nadat de veroordeeling tot straf kracht van gewijsde heeft bekomen, worden in zaken van over- tredingen op het stuk van 's lands middelen en pachten alle boeten en verbeurdver- klaringen mitsgaders de kosten op de erfge- namen of vertegenwoordigers van den over- ledene verhaald".

9o. Artikel 8 7 ' ) van het reglement op het houden der registers van den b u r g e r l i j k e n s t a n d v o o r d e E u r o p e e s c h e e n d a a r m e d e g e l i j k g e s t e l d e b e v o l - k i n g in Nederlandsch-Indië, vastgesteld bij de publicatie van 10 Mei 1849 (I. S. no. 25), aangevuld bij publicatie van 2 November 1851 (1. S. no. 64) en bij de ordonnantie van 3 Mei 1907 (I. S. no. 236). (Vgl. de artt. 45, tweede lid en 99 St. 1917 no. 130.)

Artikel 87 wordt gelezen:

„Overtreding van de voorschriften van de artikelen 69 en 70 van dit reglement, begaan door bijzondere personen, wordt gestraft met eene geldboete van ten hoogste honderd gul- den". (Sr. 529.)

Artikel 69 wordt aangevuld met een zesde lid luidende :

„Overtreding van de voorschriften van dit artikel, begaan door ambtenaren van den burgerlijken stand wordt gestraft met eene geldboete van ten hoogste honderd gulden".

(Sr. 556, 557, 558 en 559 1<>)

10°. De artikelen 6 en 11, eerste en tweede lid, van het T a r i e f v a n j u s t i t i e k o s t e n e n s a l a r i s s e n i n b u r g e r l i j k e z a - k e n v o o r d e E u r o p e e s c h e r e c h t - b a n k e n in Nederlandsch-Indië, vastgesteld bij de publicatie van 10 Mei 1851 (I. S. no. 27), gewijzigd bij de ordonnantie van 30 Januari 1909 (I. S. no. 99).

1) Art. 28 tweede lid is vervallen.

(29)

lio. De artikelen 6 en 9 van het reglement voor den b a z a a r t e T j i k a r a n g , vast- gesteld bij de publicatie van 12 Januari 1854 (I. S. no. 1).

In artikel 6 worden de woorden na „be- straft", vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste honderd gulden".

12°. Het voorschrift sub 3 der publicatie van Juni 1854 (I. S. no. 45), houdende bepa- lingen op het r i j d e n o v e r b r u g g e n v a n 's l a n d s v e s t i n g e n en s t e r k t e n . 13°. Artikel 47 van het reglement voor het I n l a n d s e n b e s t u u r o p B a n k a , vastgesteld bij de publicatie van 1 Augustus 1854 (I. S. no. 59).

14°. De artikelen 2 en 3 van de Keur tegen het b e s c h a d i g e n v a n 's l a n d s w a t e r w e r k e n , vastgesteld bij de publi- catie van 21 Dec. 1854 (I.S. no. 95). (Sr. 190 v.).

Het tweede lid van artikel 2 vervalt.

150. De artikelen 12, 13, 19, 29, en 80') van het r e g l e m e n t o p d e d r u k w e r - k e n in N e d e r l a n d s e h - I n d i ë , vastge- steld bij het Koninklijk besluit van 8 April 1856 no. 54 (1. S. no. 74), gewijzigd bij het Koninklijk besluit van 19 Maart 1906 no. 24 (I. S. no. 270), (Sr. 61, 62, 383—385.)

In artikel 19, derde lid, worden de woor- den na „gestraft" vervangen door: „met hech- tenis van ten hoogste drie maanden of geld- boete van ten hoogste vijfhonderd gulden".

In artikel 29, tweede lid, worden de woor- den na „gestraft" vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste een jaar of geld- boete van ten hoogste vijfhonderd gulden".

Artikel 30 wordt gelezen:

„Indien tijdens het plegen van een der in 1) De artt. 11, 21 t/m 27 en 32 zijn niet gehandhaafd daar de in die artikelen behandelde onderwerpen in het Wetboek van Strafrecht zijn geregeld.

(30)

deze verordening vermelde overtredingen nog geen twee jaren zijn verloopen, sedert eene vroegere veroordeeling van den schul- dige wegens gelijk feit onherroepelijk is geworden, wordt het maximum der straffen met een derde verhoogd en kan de schuldige worden ontzet van de uitoefening van het be- roep waarin hij de overtreding heeft begaan.

16°. Artikel 1 van de ordonnantie van 7 Juli 1859 (I. S. no. 43) tot regeling van en vaststelling van een reglement op het p a n- d e l i n g s c h a p , zoomede de artikelen 7, 14, 15, 16, en 18 van genoemd reglement, vastgesteld bij artikel II van gemelde ordon- nantie. (St. 1872 no. 114.)

170. De artikelen 7, 8, 9, 13, 16, 17, 18, 20 en 21 van het reglement op het beheer en toezicht over d e o o s t e r - e n w e s t e r - w a t e r l e i d i n g e n (slokkans) en over die, genaamd T j i b a l l o k , gelegen in de assistent-residentie Buitenzorg en de resi- dentie Batavia, vastgesteld bij de ordonnantie van 27 October 1859 (I. S. no. 81).

In artikel 7, tweede lid, worden de woor- den „bij artikel 5 8 ' vervangen door: „bij artikel 41", en de woorden „Stbl. 1836 no. 19" door: „Stbl. 1912 no. 422".

In artikel 8, eerste lid, worden de woorden na „wordt hij gestraft met' vervangen door: „hechtenis van ten hoogste drie maan- den".

In artikel l(i, tweede lid, worden de woor- den na „gestraft" vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste vijfhonderd gul- den".

In artikel 17 worden het tweede en derde lid vervangen door de volgende drie leden :

„Overtreding van het bepaalde bij het eer- ste lid wordt gestraft met geldboete van ten hoogste tien gulden.

(31)

Indien tijdens het plegen van het feit nog geen twee jaren zijn verloopen, sedert eene vroegere veroordeeling van den schuldige wegens gelijke, overtreding onherroepelijk is geworden, wordt geldboete van ten hoogste vijf en twintig gulden opgelegd.

Bovendien moet op straffe van geldboete van ten hoogste vijf en twintig gulden, bin- nen achtmaal vier en twintig uren na daar- toe door het bestuur te zijn aangemaand, het noodige tot herstel zijn verricht'*.

In artikel 18 wordt het derde lid vervan- gen door de volgende drie leden :

„Overtreding van het bepaalde bij het twee- de lid wordt gestraft met geldboete van ten hoogste tien gulden.

Indien tijdens het plegen van het feit nog geen twee jaren zijn verloopen, sedert eene vroegere veroordeeling van den schuldige wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden wordt geldboete van ten hoogste vijf en twintig gulden opgelegd.

Bovendien wordt, zonder eenigen vorm van proces, op last van den opziener en de mantri's bedoeld bij artikel drie, de strook grond ten koste van den overtreder ontdaan van hetgeen daarop in strijd met het verbod is geplant, gekweekt of aangebracht".

18". De artikelen 1 en 2 van de ordon- nantie van 6 December 1859 (I. S. no. 103), houdende verbod op het gebruik van een inmengsel van l o o d b ij d e v e r t i n n i n g v a n k o p e r e n v a a t w e r k bestemd voor spijsbereiding.

In artikel 1 worden de woorden na „poene"

vervangen door: „van hechtenis van ten hoogste eene maand of geldboete van ten hoogste honderd gulden".

190. De artikelen 6/, 6/7. 7, 12a, 18, 19, 22, 25, 26, 28, 30, 31, 35. 38, 39, 40, 41, 42, 43, 48, 54, 57, 58 en 60 van het r e g i e -

(32)

m e n t o p h e t n o t a r i s a m b t in Ne- derlandsch-Indië, vastgesteld bij de ordon- nantie van 11 Januari 18G0 (1. S. no. 3) en gewijzigd bij de ordonnanties van 28 No- vember 1907 II. S. no. 485) en 31 Mei 1911 (I. S.

no. 354). (zoomede St. 1915 no. 383.) ').

In artikel 51, tweede lid 2), worden de woor- den „gevangenis of eene zwaardere straf"

vervangen door : „hechtenis of gevangenis- straf".

In artikel 51, vierde lid 3), worden de woor- den „hetzij wegens overtreding tot gevan- genisstraf, hetzij wegens misdrijf" vervangen door: „tot hechtenis of gevangenisstraf"

Artikel 57 wordt gelezen :

„Het recht tot strafvordering voor de over- tredingen van dit reglement vervalt in drie jaren". (Sr. 78 sub 1.)

20°. Artikel 12 van het R e g l e m e n t v o o r d e I n l a n d s c h e c h r i s t e n e n in het gouvernement der M o l u k s c h e e i - l a n d e n op het aangaan van huwelijken zoo onderling als met Europeanen of der- zelver afstammelingen, vastgesteld bij de ordonnantie van 24 Mei 1861 (I. S no. 38), gewijzigd bij de ordonnantie van 1 Mei 1898 (I. S. no. 159) en aangevuld bij de ordonnantie van 10 December 1902 (I. S. no. 444). (Sr. 530).

In artikel 12 worden de woorden na „ge- straft ' vervangen door : „met geldboete van ten hoogste driehonderd gulden.

Indien tijdens het plegen van het feit nog geen twee jaren zijn verloopen, sedert eene vroegere veroordeeling van den schuldige wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kan in plaats van de geldboete

1) Art. 9 is niet gehandhaafd met het oog op art.

512 Sr.

Art. 50 bevat alleen dieiplinaire straffen die door de afschaffingsbepaling niet getroffen worden.

2) Lees; derde lid.

3) L e e s : vijfde lid.

(33)

hechtenis van ten hoogste twee maanden worden opgelegd''.

21°. De strafbepaling der ordonnantie van

•28 Maart 1862 (1. S. no. 37) ter verzekering van de v e i l i g h e i d t e r r e e d e v a n S o e r a b a j a.

22°. De strafbepaling der ordonnantie van 28 Januari 1863 (I. S. no. 9) betreffende be- driegelijke handelingen in verband met het p a n d e l i n g s c h a p . (St. 1872 no. 114.•

23°. Paragraaf III der ordonnantie van 15 December 1864 (I. S. n. 196), houdende be- palingen omtrent het b e g r a v e n v a n 1 ij k e n van Europeanen en Inlande s en met hen gelijkgestelde personen in Neder- landsch-Indië.

Het tweede lid van paragraaf III wordt gelezen :

„Overtreding van dit voorschrift wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste eene maand of geldboete van ten hoogste hon- derd gulden''.

24°. De paragrafen V en VII der ordon- nantie van 29 September 1864 (I. S. no 137), aangevuld bij de ordonnantie van 27 Juli 1870 (I. S. no. 89), houdende herziening van het p a s s e n s t e l s e l in het gouvernement C e- l e b e s e n O n d e r h o o r i g h e d e n .

In paragraaf V worden de woorden na

„gestraft" vervangen door : „met geldboete van ten hoogste honderd gulden".

In paragraaf VII vervallen de woorden „en, bij wanbetaling, met gevangenis van ten hoogste drie dagen".

25°. Paragraaf VI der ordonnantie van 5 December 1865 (I. S. no 141), aangevuld bij de ordonnantie van 27 Juli 1870(1. S. no. 90), tot wijziging van het p a s s e n s t e l s e l voor Inlanders en daarmede gelijkgestelden in de Westerafdeeling van Borneo.

In voormelde paragraaf vervallen de woor-

(34)

den „en, bij wanbetaling, met gevangenis van ten hoogste drie dagen".

26°. De strafbepaling der ordonnantie van 29 Maart 1866 (1. S. no. 27) ter handhaving van de resolutie van 3 Februari 1836 (I. S.

no. 10), in verband met de ordonnantie van 2 Mei 1885 (I. S. no. 94), betreffende het o p r i c h t e n v a n f a b r i e k e n e n ne- r i n g e n in Nederlandsch-Indië.

Deze strafbepaling wordt gelezen :

„Overtreding der voormelde bepalingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste acht dagen of geldboete van ten hoogste honderd gulden".

27°. Artikel 6 van de bepalingen op het vereenigen in a f z o n d e r l i j k e w ij k e n van de in Nederlandsch-Indië gevestigde v r e e m d e O o s t e r l i n g e n of van alle in Nederlandsch-Indië gevestigde personen van Oostersche afkomst, oorspronkelijk aan Nederlandsch-Indië vreemd, vastgesteld bij § I der ordonnantie van 6 Juni 1866 (I. S. no. 57). ') 28°. Artikel 5 2) der ordonnantie van 8 Januari 1868 (I. S. no. 8), houdende voor- schriften tegen misleiding en dwang bij het aangaan en tenuitvoerleggen van h u u r - o v e r e e n k o m s t e n m e t O o s t e r s c h e v r e e m d e l i n g e n .

29°. Paragraaf VII der ordonnantie van 18 Januari 1870 I. S. no. 8) tot regeling van het p a s s e n s t e l s e l v o o r I n l a n - d e r s en met dezen gelijkgestelden in de residentie B a n ka.

In voormelde paragraaf vervallen de woor- den „en, bij wanbetaling, met gevangenis van ten hoogste drie dagen".

30°- Paragraaf VII der ordonnantie van 18 Januari 1870 (I. S. no. 9) tot regeling 1) Deze ordonnantie geldt sedert. St. 1910 no. 537 niet meer op Java en Madoera. Zie beneden no. 267.

2) Art. 1 dezer ordonnantie is geen strafbepaling.

(35)

van het p a s s e n s t e l s e l v o o r I n l a n - d e r s en met dezen gelijkgestelden in de residentie T i m o r .

In voormelde paragraaf vervallen de woor- den „en. bij wanbetaling, met gevangenis van ten hoogste drie dagen".

31«. De paragrafen VII en VIII der ordon- nantie van 18 Januari 1870 (I. S. no. IJ) tot regeling van het p a s s e n s t e l s e l v o o r I n l a n d e r s en met dezen gelijkgestelden in de assistent-residentie B i l l i t o n .

In paragraaf VII vervallen de woorden

„en, bij wanbetaling, met gevangenis van ten hoogste drie dagen".

In paragraaf VIII worden de woorden na

„gestraft" vervangen door: „met hechtenis van een dag of geldboete van ten hoogste drie gulden".

32". De paragrafen VI, VII en VIII der ordonnantie van 18 Januari 1870 (I. S, no.

12), aangevuld en gewijzigd bij de ordon- nanties van 10 November 1910 (I. S. no. 403) en van 12 Mei 1904 (I. S. no. 249), houdende regeling van het p a s s e n s t e l s e l v o o r I n l a n d e r s en met dezen gelijkgestelden in de gewesten S u m a t r a ' s W e s t k u s t B e n k o e l e n , L a m p o n g s c h e d i s - t r i c t e n e n P a l e m b a n g .

In paragraaf VI vervallen de woorden ..en, bij wanbetalingen, met gevangenis voorden tijd van ten hoogste drie dragen".

In paragraaf VII worden de woorden na „ge- straft" vervangen door: „met hechtenis van een dag of geldboete van ten hoogste drie gulden"

33°. De artikelen 5 en 6 der ordonnantie, van 9 September 1870. (I. S. no. 119), hou- dende voorschriften omtrent het a a n 1 e g- g e n v a n w a t e r s t a a t s w e r k e n d o o r p a r t i c u l i e r e n .

34«. (Ingetrokken bij St. 1917 no. 160.) (Nov. Inv. 2 e.)

(36)

35°. De artikelen 3 en 9 van het T a r i e f v a n j u s t i t i e k o s t e n en salarissen bij de landraden o p J a v a e n M a d o e r a , vastgesteld bij de ordonnantie van 29 Maart 1872 (I. S. No. Gl).

36°. De strafbepaling der ordonnantie van 22 Juni 1872 (I. S. No. 114), houdende v e r b o d om p a n d e l i n g e n t o t z e k e r - h e i d v a n s c h u l d t e n e m e n .

37°. Artikel 11, tweede lid. der ordon- nantie van 5 October 1872 (I. S. No. 166), aangevuld en gewijzigd bij de ordonnantie van 30 October 1881 (I. S. No. 220), hou- dende v a s t s t e l l i n g e e n e r i n s t r u c t i e v o o r d e w e e s k a m e r s i n Nederlandsch-Indië. >)

38«. Artikel 10 der ordonnantie van 24 Februari 1873 (1. S. No. 42), houdende be- palingen betreffende het c r e p é- o f j a c h t - k r u i t , h e t b u s k r u i t en de ammunitie te H i 11 i t o n ingevoerd voor particulieren.

390. Artikel 13 der ordonnantie van 16 Januari 1874 (1. S. No. 18), houdende bepa- lingen betrekkelijk d e n o p s l a g v a n b u s - k r u i t en ammunitie te P a d a n g .

40». De artikelen 29 en 30 van het Ko- ninklijk besluit van 30 Januari 1874 No. 16 (I. S. No. 113 , houdende bepalingen omtrent de z e e b r i e v e n e n j a a r p a s s e n in Nederlandsch- lndië, opnieuw afgekondigd bij het besluit van den Gouverneur-Generaal van 24 Mei 1905 (I. S. No. 316). 2)

In artikel 23 van gemeld Koninklijk besluit worden onder d de woorden na „zeeroof"

vervangen door : „kustroof, strandroof, rivier- roof of slavenhandel". fSr. 439, 440, 441)

41°. De artikelen 217, eerste lid 3), 218, 1) Art. 60a bij St. 1913 no. 655 ingevoegd is niet gehandhaafd met het oog op art. 524 Sr.

2) De artt. 27 en 28 zijn niet gehandhaafd wegens de artt. 473 en ,42 Sr.

3) Het tweede lid van art. 217 is niet gehandhaafd;

vgl. art. 77 Sr.

(37)

225, eerste lid, en 248 van het Reglement betreffende de samenstelling en de rechts- macht van den r i j k s r a a d t e T e r n a t e en de bij die rechtbank zoo in burgelijke als in strafzaken te volgen wijze van rechts- pleging, vastgesteld bij de ordonnantie van 31 Mei 1874 (l. S. no. 144/ gewijzigd bij de ordonnantie van 6 Februari 1882 (I. S.

no. 38) >)• (Sr. 76 v.)

In artikel 218 worden de woorden „het tweede lid van het vorige artikel" vervangen door: „artikel 77 van het Wetboek van Strafrecht".

Artikel 225 eerste lid, wordt gelezen :

„Indien de dader is overleden, nadat de veroordeeling tot straf kracht van gewijsde heeft bekomen, worden in zaken van overtre- dingen op het stuk van 's lands middelen en pachten alle boeten en verbeurdverkla- ringen mitsgaders de kosten op de erfge- namen of vertegenwoordigers van den over- ledene verhaald".

42°. De artikelen 3 en 9 van het T a r i c f v a n j u s t i t i e k o s t e n en salarissen bij de Inlandsche dooreen Europeeschen ambte- naar of rechter voorgezeten r e c h t b a n - k e n o p d e b u i t e n b e z i t t i n g e n , vast- gesteld bij de ordonnantie van 24 Augustus 1874 (I. S. no. 206 .

430. De artikelen 3 en 11 van het Ko- ninklijk besluit van 7 Juli 1875 no. 56 (I, S.

no. 216), gewijzigd bij de Koninklijke be- 4

sluiten van 23 juni 1881 no. 66 (I. S. no. 186) en 2 September 1907 no. 17 (I. S. no. 458), houdende aanwijzing der boschdelicten en der daarop vallende straffen, alsmede regeling van het politietoezicht op het boschwezen 2).

O Zie ook artikel 18.

2) De artt. 1, 2, 7, 8 en 9 zijn niet gehandhaafd, omdat boschdiefstal en boschbeschadiging in het w v. Sr. strafbaar zijn gesteld. (Artt. 362 v. 406 v. enz.)

(38)

Artikel 11, eerste lid wordt gelezen :

„De overtredingen opgenoemd in artikel 3 worden gestraft : die omschreven onder no. 1 met geldboete van ten hoogste tien gulden;

die omschreven onder. nos; 2, 3, 4 en 5, met geldboete van ten hoogste vijf en twintig gulden, en de laatste bovendien met ver- beurdverklaring van het hout;

die, omschreven onder no. 6, met hech- tenis van ten hoogste veertien dagen of geldboete van ten hoogste vijf en twintig gulden".

440. De artikelen 9, 24, 41, 43, 14, 45, 49, 53. 54, 55, 56, 57, 58 '), 61 en 78 van het r e - g l e m e n t v o o r d e s c h u t t e r i j in het gouvernement C e l e b e s e n O n d e r - h o o r i g h e d e n . vastgesteld bij de ordon- nantie van 2 December 1875 (I. S. no. 275), gewijzigd en aangevuld bij de ordonnanties van 5 Maart 1891 (I. S. no. 69), 8 October 1891 (I. S. no. 217) en 19 Juli 1892 (I. S.

no. 164).

Artikel 2 onder a van het reglement wordt gelezen:

„degenen die onherroepelijk veroordeeld zijn tot gevangenisstraf van vier jaren of tot zwaardere straf > "

In artikel 51 worden de woorden „welke bij de lijfstraffelijke wetten onder de misdaden worden gerekend' vervangen door „dat zij gerekend moeten worden onder de misdrij- ven, bij de strafwet voorzien.

45». De artikelen 5 en 6, eerste lid, van het R e g l e m e n t v a n t u c h t voor het K o r p s g e w a p e n d e p o l i t i e in Ne- derlandsch-Indië, vastgesteld bij § I der ordonnantie van 21 Januari 1876 (I. S. no. 21), gewijzigd bij de ordonnanties van 31 lanuari 1) Ingevoegd bij art. 3 sub b van St. 1917 no. 732.

(39)

1913 (I. S, no. 195) en 20 December 1918 (I. S. no. 707) en 14 Juni 1916 (I. S. no. 428).

Het eerste lid van artikel 0 wordt gelezen :

„Desertie wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden".

46°. Artikel 4 der Bepalingen op den aanleg en het gebruik van t e l e g r a f e n in Nederlandsch-lndië, vastgesteld de bij or- donnantie van 6 October 1870 (I. S. no. 257) gewijzigd bij de ordonnantie van (1 October 1913 (I. S. no. 604). ')

Het eerste lid van artikel 11 van gemelde bepalingen vervalt.

In het tweede lid van dat artikel vervalt het woord „evenwel" en worden de woor- den „artikel 04 van het Wetboek van Straf- recht voor de Europeanen in Nederlandsch- 'ndië en artikel 67 van het Wetboek van Strafrecht voor Inlanders in Nederlandsch- lndië" vervangen door : „de artikelen 164 en 105 van het Wetboek van Strafrecht".

47". De strafbepaling der ordonnantie van 23 Mei 1877 (I. S. no. 107). houdende ver- bodsbepalingen tegen het plaatsen van v i s- s c h e r s s e r o ' s , s t a k e n e n p a l e n i n h e t w e s t e r v a a r w a t e r leidende naar d e r e e d e v a n B a t a v i a .

In het eerste lid van voormelde strafbe- paling worden de woorden na „verboden"

vervangen door: „op eene boete van ten hoogste vijftig gulden".

48«. De artikelen 9, 24, 41, 48, 44,45,49, 53, 54, 55, 56, 57, 58 2), 61 en 73 van het Reglement voor de s c h u 11 e r ij e n in de residentie M e n a d o, vastgesteld bij de or- donnantie van 6 Maart 1878 (I S. no. 107).

1) De artt. 7, 11, eerste lid, 12 en 13 zijn niet ge- handhaafd als betreffende feiten in het W. v. S. straf- baar gesteld. (Zie de artt. 216, 408, 409. 433, 434 enz.

bew.)

2) Ingevoegd bij art. 3 sub b van St. 1917 no. 732.

(40)

gewijzigd bij de ordonnantie van 8 October 1891 (I. S. no. 217;.

Artikel 2 onder a van het reglement wordt gelezen :

„degenen die onherroepelijk veroordeeld zijn tot gevangenisstraf van vier jaren of tot zwaardere straf".

In artikel 51 worden de woorden „welke bij de lijfstraffelijke wetten onder de mis- daden worden gerekend" vervangen door:

„dat zij gerekend moeten worden onder de misdrijven, bij de strafwet voorzien".

49°. De strafbepaling der ordonnantie van 29 Maart 1878 (I. S no. 118), houdende ver- bod tegen het plaatsen van s e r o 's, pa- l e n , s t a k e n enz. in de naar de r e e d e v a n S o e r a b a j a leidende vaarwaters in straat Madura.

In het eerste lid van voormelde strafbe- paling worden de woorden na „verboden"

vervangen door : „op eene boete van ten hoogste vijftig gulden".

50°. De artikelen 411, eerste lid, 412,420, eerste lid, en 446 van het reglement tot regeling van het r e c h t s w e z e n in de residentie L a m p o n g s c h e d i s t r i c t e n , vastgesteld bij de ordonnantie van 25 Ja- nuari 1879 (1. S. no. 65J», gewijzigd bij de ordonnantie van 23 Juli 1901 (I. S. no 278) ').

(Sr. 76 v.)

In artikel 412 worden de woorden „het tweede lid van het vorige artikel'' vervangen door: „artikel 77 van het Wetboek van Strafrecht".

Artikel 420, eerste lid, wordt gelezen:

„Indien de dader is overleden, nadat de veroordeeling tot straf kracht van gewijsde heeft bekomen, worden in zaken van over- tredingen op het stuk van 's lands middelen

1) Zie ook artikel 16-

(41)

en pachten alle boeten en verbeurdverkla- ringen mitsgaders de kosten op de erfgena- men of vertegenwoordigers van den overle- dene verhaald".

5|o. Artikel 15 van het reglement op de b i n n e n l a n d s e h e p a a r d e n p o s te r ij o p J a v a , vastgesteld bij de ordonnantie van 28 November 1879 (I.S. no. 314).

52°. De artikelen 438 eerste lid, 439,447, eerste lid, en 473 van het Reglement tot regeling van het r e c h t s w e z e n in de residentie Z u i d e r - e n O o s t e r a f d e e - l i n g v a n B o r n e o , vastgesteld bij de ordonnantie van 5 Maart 1880 (I. S. no. 55;, gewijzigd bij de ordonnantie van 23 Juli 1901 (I. S. no. 278) '). (Sr. 76 v.)

In artikel 439 worden de woorden „het tweede lid van het vorige artikel" vervangen door : „artikel 77 van het Wetboek van Straf- recht ".

Artikel 447 eerste lid, wordt gelezen :

„Indien de dader is overleden nadat de veroordeeling tot straf kracht van gewijsde heeft bekomen, worden in zaken van over- tredingen op het stuk van 's lands middelen en pachten alle boeten en verbeurdverklaringen mistgaders de kosten op de erfgenamen of vertegenwoordigers van den overledenever.

haald".

53°. De artikelen 5 en 6 der ordonnantie van 8 Augustus 1880 (I. S. no 150), gewij- zigd bij de ordonnantie van 19 September 1886 (I. S. no 172 •, houdende bepalingen ten aanzien van beheerders en opgezetenen van p a r t i c u l i e r e l a n d e r ij e n b e o o s t e n d e T j i m a n o e k .

54°. De artikelen 1 en 6 der Regelen voor het toezicht op het b ij z o n d e r o n- d e r w ij s, door Europeanen en met dezen

1) Zie ook artikel 16.

3

(42)

gelijkgestelden a a n I n l a n d e r s en met dezen gelijkgestelden te geven, vastgesteld bij de ordonnantie van 3 November 1880 (I. S. no. 201). ')

Het tweede lid van artikel 1 wordt ge- lezen :

„Hij die zoodanig onderwijs geeft zonder de vereischte vergunning, wordt gestraft met geldboete van ten hoogste honderd gulden.

Indien tijdens het plegen van de overtre- ding nog geen twee jaren zijn verloopen, sedert eene veroordeeling van den schuldige wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kan, in plaats van de geldboete, hechtenis van ten hoogste acht dagen worden opgelegd.

Bij tweede of volgende herhalingen ge- pleegd telkens binnen twee jaren nadat de laatste veroordeeling wegens eerste of vol- gende herhaling onherroepelijk is geworden, wordt hechtenis van ten hoogste drie maan- den opgelegd".

In artikel 6. tweede lid, vervallen de woor- den „alinea 2".

550. De artikelen 6, 11, 12, 13, en 14 van het reglement op het beheer van en het toezicht over h e t v e r b r u i k v a n w a t e r u i t de r i v i e r A n k e e, vastgesteld bij de ordonnantie van 26 Junuari 1881 (I. S.

no. 33),

56°. Het bepaalde bij nummer 6 van het tarief van s a l a r i s v o o r h e t o p m a - k e n e n uitgeven der akten, bedoeld bij de ordonnantie van 21 Februari 1873 (I. S.

no 38), en voor de verdere te dier zake aan de betrokken amb'enaren opgelegde werkaamheden, vastgesteld bij de ordonnan- tie van 12 Februari 1881 (1. S. no. 52).

1) Art. 5 tweede lid is niet gehandhaafd als vallende onder art. 216 Sr.

(43)

57°. Artikel 7 der ordonnantie van 18 Februari 1881 (I. S- no. 57) tot vaststelling van nadere algemeene voorschriften betref- fende het v e r v o e r t e w a t e r v a n p e - t r o l e u m en a n d e r e l i c h t o n t v l a m - b a r e o l i ë n .

58«. De artikelen 51 en 57 van de Voor- schriften betreffende de m e t i n g v a n s c h e - p e n en v a a r t u i g e n in Nederlandsch-Indië tehuis behoorende of aldaar tijdelijkaanwezig, vastgesteld bij de ordonnantie van 28 Februari 1881 ( L S . no. 66). ')

59». De artikelen 1 en 2 der ordonnantie van 28 October 1881 (1. S no. 215) tot het tegengaan van het zoogenaamde t a m- b a n g a n b e d r i j f .

In artikel 1 worden de woorden na „ge- straft" vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste honderd gulden".

60°. De artikelen 410, eerste lid, 411, 419, eerste lid, en 444 van het Reglement op het r e c h t s w e z e n inv de residentie T i m o r e n O n d e r h o o r i g h e d e n , vast- gesteld bij ordonnantie van 6 Februari 1882 (1. S. no. 26) 2). (Sr. 76 v.)

In artikel 411 worden de woorden „het twee- de lid van het vorige artikel" vervangen door :

„artikel 77 van het Wetboek van Strafrecht".

Artikel 419, eerste lid, wordt gelezen : Indien de dader is overleden, nadat de ver- oordeeling tot straf kracht van gewijsde heeft bekomen, worden in zaken van overtredingen op het stuk van 's lands middelen en pachten alle boeten en verbeurdverklaringen mitsga- ders de kosten op de erfgenamen of vertegen- woordigers van den overledene verhaald".

61°. De artikelen 451, eerste lid, 452, 1) Art. 43, tweede lid, is niet gehandhaafd in ver- band met art. 216 Sr.

2) Zie ook artikel 16.

(44)

460, eerste lid, en 484 van het Reglement op het r e c h t s w e z e n in de residentie Menado, vastgesteld bij de ordonnantie van 6 Februari 18B2 (I. S. no. 27); •). (Sr. 76 v.)

In artikel 452 worden de woorden „het twee- de lid van het vorige artikel" vervangen door :

„artikel 77 van het Wetboek van Strafrecht".

Artikel 460, eerste lid, wordt gelezen:

„Indien de dader is overleden, nadat de veroordeeling tot straf kracht van gewijsde heeft bekomen, worden in zaken van over- tredingen op het stuk van 's lands middelen en pachten alle boeten en verbeurdverkla- ringen mitsgaders de kosten op de erfgenamen of vertegenwoordigers van den overledene verhaald".

62°. De artikelen 444, eerste lid, 445, 453, eerste lid, en 477 van het Reglement op het r e c h t s w e z e n in de residentie A m b o i n a, vastgesteld bij de ordonnantie van 6 Februari 1882 (I. S. no. 29) ') (Sr. 76 v.)

In artikel 445 worden de woorden „het tweede lid van het vorige artikel" vervangen door: „artikel 77 van het Wetboek van Strafrecht".

Artikel 453, eerste lid, wordt gelezen:

„Indien de dader is overleden nadat de veroordeeling tot straf kracht van gewijsde heeft bekomen, worden in zaken van over- tredingen op het stuk van 's lands middelen en pachten alle boeten en verbeurdverkla- ringen mitsgaders de kosten op de erfge- namen of vertegenwoordigers van den over- ledene verhaald".

630. De -artikelen 379, eerste lid, 380, 388, eerste lid, en 413 van het Reglement op het r e c h t s w e z e n in de residentie T e r n a t e , vastgesteld bij de ordonnantie van 6 Februari 1882 (I. S. no. 32) ') Sr. (76 v.)

1) Zie ook artikel 16.

(45)

in artikel 38Ü worden de woorden „het tweede lid van het vorige artikel", vervangen door: „artikel 77 van het Wetboek van Strafrecht".

Artikel 388, eerste lid, wordt gelezen :

„Indien de dader is overleden, nadat de veroordeeling tot straf kracht van gewijsde heeft bekomen, worden in zaken van over- tredingen op het stuk van 's lands middelen en pachten alle boeten en verbeurdverkla- ringen mitsgaders de kosten op de erfge- nament of vertegenwoordigers van den over- ledene verhaald"

64». De artikelen 17 en 18 van het reglement voor de scheepvaart ter beveiliging van de beweegbare bruggen gelegen bij

Bandan, over het s c h e e p v a a r t k a n a a l t u s s c h e n B a t a v i a en T a n d j o n g - P r i o k , in den rijweg van Batavia naar Antjol en in den spoorweg van Batavia naar den kleinen Boom, vastgesteld bij de ordon- nantie van 21 Maart 1882 (I. S. no. 91). l).

In artikel 17 worden de woorden na „ge- straft vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste twintig dagen of geldboete van ten hoogste zestig gulden".

Artikel 18 wordt gelezen:

„Indien tijdens het plegen van het feit nog geen jaar is verloopen, sedert eene vroe- gere veroordeeling van den schuldige wegens gelijke overtreding onherroepelijk is ge- worden, kan hechtenis van ten hoogste eene maand of geldboete van ten hoogste honderd gulden worden opgelegd".

65». De artikelen 87, 88, 89 en 90 van het Reglement op den b u r g e r l i j k e n g e n e e s k u n d i g e n d i e n s t in Neder- landsch-Indië, vastgesteld bij de ordonnan- tie van 30 Maart 1882 (I S. no. 97).

I) Art. 16 is niet gehandhaafd in verband met de strafbepaling van art. 216 Sr.

(46)

Artikel 87 wordt gelezen :

„Overtreding van de voorschriften op de uitoefening der geneeskunde, behalve van dat vermeld in artikel 41, wordt gestraft met geldboete van ten hoogste honderd gulden.

Indien tijdens het plegen van het feit nog geen twee jaren zijn verloopen, sedert eene vroegere veroordeeling van den schuldige wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kan hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van ten hoogste vijf honderd gulden worden opgelegd".

Artikel 88 wordt gelezen:

„Overtreding van de voorschriften op de uitoefening der artsenijbereidkunst, behalve die van artikel 56, die van artikel 66 tweede lid, voor zoover afschriften door rechterlijke of geneeskundige ambtenaren gevraagd wor- den, die van artikel 72, eerste lid. en die van artikel 79, eerste lid, wordt gestraft met een geldboete van ten hoogste honderd gulden.

Indien tijdens het plegen van het feit nog geen twee jaren zijn verloopen, sedert eene vroegere veroordeeling van den schuldige wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kan hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van ten hoogste vijf honderd gulden worden opgelegd".

In artikel 89, derde lid, worden de woorden na „gestraft" vervangen door: „met hech- tenis van ten hoogste een jaar of geldboete van ten hoogste zeshonderd gulden". ')

660. De artikelen 430, eerste lid, 431, 439, eerste lid, en 463 van het Reglement op het r e c h t s w e z e n in de residentie B a l i e n L o m b o k , vastgesteld bij de 1) Art. 86 is niet gehandhaafd in verband met art.

512 Sr; Overtreding van de artt. 56 en 72, eerste lid wordt strafbaar gesteld in art. 512 Sr; die van de artt. 66 en 79 valt onder art. 216 Sr.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

') Wij willen niet eens spreken van het nadeel dat de rechtspraak ondervin- den moet door de veelvuldige verplaatsing der Residenten of van hunne plaats- vervangers, zoodat het

Mandhelingsche vertaling van het Algemeen politie straf- reglement voor Inlanders in Nederlandsch-Indie (Staatsblad

voorsz Lande van Holland weederom te begeeven nog te onderhouden, maar alleenlyk ten platten Lande, aldaar deselve lien in aider stilheid onthouden sullen, sonder ten platten

Totaal. Spaarbank te Semarang. De specificatie heeft betrekking op den giro-inleg. Specificatie niet bekend.. 249 van het vorige Verslag. Hieronder volgen een aantal

Alleen door hunne verhuizing (b.v. Javanen naar Bata- via) zijn zij veel later meerderjarig, dan hunne rasgenoo- ten, die in hunne dessa bleven (art. Om al deze redenen ware

Van de vonnissen van de poenggawa's (districtshoofden) staat hooger beroep op de raden van kerta's open. De voorzitter is belast met het in geschrift brengen van het vonnis en met

Acht de Koning de instelling van een nieuw departement nood- zakelijk, dan is hij daartoe bevoegd (art. 77 G w ) , doch de inrichting, zoowel als de stichting, kost veel geld en

De maatschappij zooals die op Java leefde, was van geheel ander karakter dan die in Engelsche gebieden, zooals de Straits, Burma, India; hetzelfde verschil