• No results found

2490. Artikel 9 der Regeling van het toe-

In document ƒ Mr. F. C. HEKMEIJER. (pagina 108-117)

toezicht op de s e h e e p v a a r t met de v a a r -t u i g e n g e n o e m d in a r -t i k e i 1, l e -t -t e r b, d, c, e, en f v a n d e bepalingen omtrent zeebrieven en jaarpassen in Nederlandsch-Indië (Staatsblad 1905 no. 316), vastgesteld bij de ordonnantie van 1 Mei 1915 (I. S. n».

342)-In het eerste lid van gemeld artikel wor-den de woorwor-den na „gestraft" vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste twaalf dagen of geldboete van ten hoogste vijf en twintig gulden".

Het tweede lid wordt gelezen :

„Indien tijdens het plegen van het feit nog geen jaar is verloopen, sedert eene vroegere veroordeeling van den schuldige wegens ge-lijke overtreding onherroepelijk is geworden, kan hechtenis van ten hoogste vier en twintig dagen of geldboete van ten hoogste vijftig gulden worden opgelegd".

250«. Artikel 2 der ordonnantie van 11 Mei 1915 (I. S. no 357', houdende t i j d e l i j k v e r b o d op d e n u i t v o e r v a n a u t o m o -b i e l -b a n d e n uit Nederlandsch-Indië.

In het eerste lid van gemeld artikel worden de woorden na „uitvoeren" vervangen door:

„wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden".

2510. De artikelen 19, 20, 21, 22 en 23 van van de K o e l i e o r d o n n a n t i e S u m a t r a ' s O o s t k u s t van 22 Juni 1915 (I. S. no421). ')

In artikel 19, eerste lid, worden de woor-den na „werkman" vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste eene maand of geldboete van ten hoogste vijftig gulden''.

Het tweede lid van gemeld artikel wordt gelezen :

(2) Indien tijdens het plegen van het feit nog geen twee jaren zijn verloopen, sedert

1) Voor de strafposities zie de noot bij no. 73.

Voor de contractanten volgens de oude bepalingen zie den considerans en art. 25 van dit staatsblad (Bew.)

eene vroegere veroordeeling van den man wegens willekeurige inbreuk op de werk-overeenkomst onherroepelijk is geworden, wordt hechtenis van ten hoogste drie maan-den opgelegd".

Artikel 20 wordt gelezen :

(1) „Voor zoover de na te noemen feiten niet als misdrijf zijn strafbaar gesteld, wordt verzet of bedreiging tegen de werkgevers of hun personeel gestraft met hechtenis van ten hoogste eene maand of geldboete van ten hoogste vijtig gulden, en beleedigingen tegen genoemde personen, rustverstoring, weigering om den verplichten arbeid te ver-richten, opruiing tot desertie of tot weige-ring om den verplichten arbeid te verrichten»

vechterij, dronkenschap en dergelijke ver-grijpen tegen de goede orde gestraft met hechtenis van ten hoogste twaalf dagen of geldboete van ten hoogste vijf en twintig gulden.

(2) „Indien tijdens het plegen van verzet of bedreiging tegen de werkgevers of hun personeel nog geen twee jaren zijn verloopen sedert eene vroegere veroordeeling van den schuldige wegens gelijke overtreding onher-roepelijk is geworden, wordt hechtenis van ten hoogste drie maanden opgelegd '.

In artikel 21 worden de woorden na „ge straft" vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste eene maand of geldboete van ten hoogste twee honderd gulden".

In artikel 23 worden de woorden na „ge-straft" vervangen door: met hechtenis van ten hoogste twaalf dagen of geldboete van ten hoogste honderd gulden".

252°. De strafbepaling in Ten eerste der ordonnantie van 22 Juni 1915 (I. S. n°. 422), houdende maatregelen ter verkrijging van nauwkeurige p e r i o d i e k e g e g e v e n s om-trent de s t e r k t e v a n en d e s t e r f t e

o n d e r de a r b e i d e r s o p d e o n d e r n e -m i n g e n van landbouw, handel en nijver-heid alsmede bij den aanleg en de exploitatie van spoor- en tramwegen en de uitvoering van openbare werken in de bezittingen buiten Java en Madoera.

253». Artikel 21, eerste lid '), der Vero r d e n i n g Verop de c Vero ö p e r a t i e v e v e r e e -ni g i n g e n , vastgesteld bij het Ko-ninklijk besluit van 7 April 1915 n°. 29 (I. S. n°.431).

254°. Artikel 4 der ordonnantie van 16 Juli 1915 (I. S. no. 464) tot regeling der v e r p l i c h t i n g v a n p a r t i c u l i e r e o n d e r -n e m i -n g e -n va-n la-ndbouw of -nijverheid, zoomede van andere ondernemingen of per-sonen op Java en Madoera tot herstel van de door hun k a r r e t r a n s p o r t a a n d e s -s a w e g e n en de daarin gelegen kun-stwer- kunstwer-ken toegebrachte schade.

255°. Artike 2 der ordonnantie van 20 Augustus 1915 (I. S. n°. 510), houdende t ij d e l ij k v e r b o d o p d e n u i t v o e r v a n z w a v e l z u r e a m m o n i a

uitNederlandsch-1 Indië.

In het eerste lid van gemeld artikel wor-den de woorwor-den na „uitvoeren'' vervangen door : „wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden".

256°. Artikel 2 der ordonnantie van 21 September 1915 (I. S. no. 584) 2), houdende t ij d e l ij k v e r b o d o p d e n u i t v o e r v a n k u n s t m a t i g e k l e u r s t o f f e n uit Neder-landsch-Indie.

In het eerste lid van gemeld artikel wor-den de woorwor-den na „uitvoeren" vervangen door: ,,wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden".

257°. De artikelen 18 en 19 van het Al-1) Het tweede lid is niet gehandhaafd in verband met art. 59 Sr.

2) Lees: 564.

g e m e e n S t a d s t r a m - R e g l e m e n t , vast-gesteld bij de ordonnantie van 3 November 1915 (I. S. no. 629).

In artikel 18 vervallen de woorden „tenzij zij bewijzen het hunne te hebben gedaan om die bepalingen en voorwaarden te doen naleven'.

In artikel 19 worden de woorden na „ge-straft" vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste eene maand of geldboete van ten hoogste honderd gulden".

2580. Artikel 3 der ordonnantie van 4 December 1915 (I. S. no. 693) tot vaststelling van eene regeling krachtens welke aan werkgevers onder bijzondere voorwaarden v e r -g u n n i n -g kan worden verleend om uitslui-tend t e n e i g e n b e h o e v e I n l a n d e r s o p J a v a en M a d o e r a t e w e r v e n tot het verrichten van atbeid op hunne in de Bui-tenbezittingen gelegen ondernemingen.

In gemeld artikel worden de woorden na

„gestraft" vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste eene maand of geldboete van ten hoogste honderd gulden".

2590. (ingetrokken bij St. 1918 no. 33) ').

2600. De artikelen 14 en 15 2) van het t o e l a t i n g s b e s l u i t vastgesteld bij het Ko-ninklijk besluit van 15 October 1915 no. 32 (I. S. 1916 no. 47).

In artikel 15, eerste lid, worden de woor-den na „gestraft" vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste drie maanden of

1) Hierbij zijn tevens ingetrokken de bestaande regelingen van het passenstelsel in de gewesten Ce-lebes en Onderh., Westerafdeeling van Borneo, Timor en Onderh., Sumatra's Westkust, Benkoelen, Lampong-sche districten, Palembang, Menado en de Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo, boven onder de nummers 24, 25, 30, 32, 132 en 166 vermeld. De nieuwe regeling van St. 1918 no. 33 geldt dus voor alle buitenbezit-tingen behalve Atjeh en Onderh., Banka en Onderh. en Bilhton.

2) Art. 16 is niet gehandhaafd ; vgl. art. 241. Sr.

geldboete van ten hoogste honderd gul-den". ')

261°. De artikelen 9 en 10 der ordonnantie van 29 Januari 1916 (I. S. n°. 157), tot vast-stelling van algemeene regelen voor h e t v i s s c h e n n a a r p a r e l s c h e l p e n , p a a r l e m o e r s c h e l p e n , t r i p a n g , en s p o n -s e n binnen den af-stand van niet meer dan drie Engelsche zeemijlen van de kusten van Nederlandsch-Indië.

In artikel 9, eerste lid, worden de woorden na „gestraft" vervangen door: „met hech-tenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste vijf honderd gulden".

262". Artikel 5 der ordonnantie van 8 Februari 1916 (I. S. n°. 187), houdende v e r -b o d t o t -b e r e i d i n g v a n g e d i s t i l l e e r d in de gewesten Djambi en Billiton, zoomede in de residentie Riouw en Onderhoorigheden, met uitzondering van het buiten het tolge-bied gelegen gedeelte.

In het eerste lid van gemeld artikel wor-den de woorwor-den „met eene geldboete van ten hoogste ƒ 100.— (één honderd gulden) of, naar gelang van den landaard van de overtreders, met gevangenisstraf, dan wel met ten arbeidstelling aan de publieke wer-ken voor den kost zonder loon van ten hoogste drie maanden" vervangen door:

„met hechtenis van ten hoogste drie maan-den of geldboete van ten hoogste honderd gulden".

In het tweede lid van gemeld artikel wor-den de woorwor-den na „gestraft" vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste hon-derd gulden".

0 De in art. 15, eerste en tweede lid, genoemde feiten waren reeds strafbaar gesteld in art. 327 Sr.

Vgl. ook 241 Sr. (Bew.)

263°. Artikel 5 der ordonnantie van 8 Februari 1916 (1. S. n°. 188), houdende bepalingen op den i n v o e r v a n a l c o h o -l i s c h e d r a n k e n en v-loeistoffen in het tot het tolgebied behoorend gedeelte van de residentie Riouw en Onderhoorigheden, zoo-mede in de residentie Djambi.

In gemeld artikel worden de woorden na

„gehandeld" vervangen door: „en met hech-tenis van ten hoogste drie maanden of geld-boete van ten hoogste honderd gulden".

264°. Artikel 6 der ordonnantie van 18 Februari 1916 (I. S. n°. 197), houdende voor-schriften tot regeling van de j a c h t op p a ra-dij s v o g e l s , p a p e g a a i a c h t i g e v o g e l s en k r o o n d u i v e n in de afdeeling Zuid-Nieuw-Quinea. .

In het eerste lid van gemeld artikel wor-den de woorwor-den „wanneer de overtreders Europeanen zijn, gestraft met eene geldboete van ten hoogste ƒ 100.— (één honderd gul-den) of gevangenisstraf van ten hoogste acht dagen, en wanneer de overtreders In-landers zijn met een gelijke geldboete of met ten arbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van ten hoogste drie maanden en ten aanzien van beide cate-goriën van personen" vervangen door: „ge-straft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste hon-derd gulden en".

265°. Artikel 2 der ordonnantie van 21 Februari 1916 (1. S. n°. 205), houdende tij d e -lijk v e r b o d op d e n u i t v o e r v a n e x-p l o s i e s t o f f e n uit Nederlandsch-lndië.

In het eerste lid van gemeld artikel worden de woorden na „uitvoeren" vervangen door :

„wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden".

266°. Artikel 2 der ordonnantie van 29 Februari 1916 (I. S. n». 223), houdende t ij d

elijk v e r b o d o p d e n i n v o e r in N e d e r -l a n d s c h - I n d i ë v a n kof f ie afkomstig van buiten Nederlandsch-lndië.

In het eerste lid van gemeld artikel wor-den de woorwor-den na „invoeren" vervangen door: „wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden".

267°. Paragraaf 3 der ordonnantie van 16 Maart 1916 (I. S. no. 264), houdende o p h e f -f i n g van de voor Java en Madoera bestaande beperkende b e p a l i n g e n in z a k e h e t v e r b l i j f v a n v r e e m d e O o s t e r l i n g e n in de desa. ')

In het tweede lid van gemelde paragraaf worden de woorden na „geldboete" vervan-gen door: „hechtenis van ten hoogste drie maanden worden opgelegd".

268°. De artikelen 5 en 6 der B i o s c o o p -o r d -o n n a n t i e van 18 Maart 1916 (I. S.

no. 276).

In artikel 5, eerste lid, worden de woorden na .,gestraff' vervangen door: „met hech-tenis van ten hoogste acht dagen of geld-boete van ten hoogste honderd gulden".

2690. De artikelen 5 en 6 der ordonnantie van 18 Maart 1916 (I. S. no. 278), houdende maatregelen ter b e s c h e r m i n g v a n de n a t u u r r i j k d o m m e n van Nederlandsch-lndië.

In artikel 5 worden de woorden na „ge-straft" vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste acht dagen of geldboete van ten hoogste honderd gulden".

In artikel 6 worden de woorden na „ge-straft ' vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste acht dagen of geldboete van ten hoogste honderd gulden".

270o Artikel 2 der ordonnantie van 81 Maart 1916 (I. S. n°. 294), houdende t ij d

e-1) Zie voor de buitenbezittingen boven sub 27.

lijk v e r b o d op d e n u i t v o e r uit NederlandschIndië van g e n e e s m i d d e l e n , v e r -p l e g i n g s a r t i k e l e n en c h i r u r g i s c h e i n s t r u m e n t e n van niet inheemschen oor-sprong.

In gemeld artikel worden de woorden na

„uitvoeren" vervangen door: „wordt ge-straft met hechtenis van ten hoogste drie maanden".

271". De artikelen lt>, 20, 21, 22, en 23 der K o e l i e o r d o n n a n t i e A t j è h e n O n -d e r h o o r i g h e -d e n , vastgestel-d bij -de or-donnantie van 15 April 1916 (I. S n«. 334). ')

In artikel 19, eerste lid, worden de woor-den na „werkman" vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste eene maand of geldboete van ten hoogste vijftig gulden".

Het tweede lid van gemeld artikel wordt gelezen :

.,(2) Indien tijdens het plegen van het fe't nog geen twee jaren zijn verloopen, sedert eene vroegere veroordeeling van den werkman wegens willekeurige inbreuk op de werkovereenkomst onherroepelijk is ge-worden, wordt hechtenis van ten hoogste drie maanden opgelegd''.

Artikel 20 wordt gelezen :

„(1) Voor zoover de na te noemen feiten niet als misdrijf zijn strafbaar gesteld, wor-den verzet of bedreiging tegen de werkge-vers of hun personeel gestraft met hechtenis van ten hoogste eene maand of geldboete van ten hoogste vijftig gulden en beleedi-gingen tegen genoemde personen, rustver-storing, weigering om den verplichten arbeid te verrichten, opruiing tot desertie of tot weigering om den verplichten arbeid te ver-richten, vechterij, dronkenschap en dergelijke vergrijpen tegen de goede orde gestraft met

1) Zie de noot bij sub 73.

hechtenis van ten hoogste twaalf dagen of

In document ƒ Mr. F. C. HEKMEIJER. (pagina 108-117)