• No results found

„Hetzelfde heeft mede plaats, indien van beide ouders de een van de vaderlijke macht

In document ƒ Mr. F. C. HEKMEIJER. (pagina 126-192)

is ontzet en de ander zijne woonplaats ver-laten heeft zonder voor zijne minderjarige kinderen gezorgd te hebben".

/. In de artikelen 582, 1444, 1720 en 1977 wordt het woord „gestolene" vervangen door :

„ontvreemd (e)" ; in de artikelen 1152 (I. S.

1875 no. 258) en 1977 het woord „onstolen"

door: „ontvreemd''; en in de artikelen 1710, 1711 en 1977 het woord „diefstal(len)" door:

„ontvreemding(en)".

in- In artikel 838 onder 2" worden de

woorden „waartegen eene onteerende straf is bedreigd" vervangen door: „waartegen gevangenisstraf van vijf jaren of eene zwaar-dere straf is bedreigd".

n. In artikel 944, tweede lid, vervallen

de woorden „noch eindelijk de zoodanigen

die tot eene lijf- of onteerende straf zijn veroordeeld";

o. In de artikelen 1372, 1376, 1376 en 1380 vervallen de woorden „(den; laster, (den) hoon of".

In artikel 1373 vervalt in het eerste lid het woord „honend" en wordt tusschen het eerste en tweede lid een nieuw lid ingevoegd, luidende:

„Eischt hij de verklaring dat de gepleeg-de daad is lasterlijk, (ten gelgepleeg-den gepleeg-de regelen in artikel 314 van het Wetboek van Strafrecht voor de strafvordering wegens laster

gesteld"-In artikel 1376 worden de woorden na

„om te beleedigen" vervangen door: „Het oogmerk om te beleedigen wordt niet aan-wezig geacht voor zoover de dader klaar-blijkelijk heeft gehandeld in het algemeen belang of tot noodzakelijke verdediging''.

Artikel 1377, eerste lid, wordt gelezen :

„Ook kan de burgerlijke rechtsvordering niet worden toegewezen, indien de beleedig-de aan het ten laste gelegd feit bij rechterlijk gewijsde onherroepelijk is schuldig verklaard.

p. Artikel 1913 onder 4° wordt gelezen:

4° die ter zake van meineed, aanzetting tot meineed of van een der misdrijven, waarop in geval van herhaling artikel 486 van het Wetboek van Strafrecht toepasselijk is, is veroordeeld1'.

q, In artikel 1918 worden de woorden „der gepleegde daad" vervangen door: „van het begane feit".

Artikel 11.

Het W e t b o e k v a n K o o p h a n d e l v o o r N e d e r l a n d s c h - I n d i ë ondergaat de vol-gende wijzigingen. (Ned. St. 1884 n°. 93.)

a, Artikel 398 vervalt. (Sr. 560.) b. Aan artikel 440 wordt.toegevoegd :

„7°. indien de schipper het schip bestemt

of gebruikt voor slavenhandel, zee-, kust-, strand- of rivierroof of strafbare kaapvaart".

(Sr. 438—441 .

Artikel 12.

Het R e g l e m e n t o p d e r e c h t s v o r -d e r i n g on-dergaat -de volgen-de wijzigingen.

(Ned. St. 1884 n". 94.)

a. In artikel 29 vervallen de woorden

„en in geval van herhaald vergrijp, zal hij hen tot eene boete verwijzen, die de som van honderd gulden niet zal mogen te boven gaan; alles". (R. O. 192.)

b. De artikelen 65 en 93 vervallen. (Sr. 552).

c. In artikel 580, eerste lid, onder 8» wor-den de woorwor-den „misdrijf of" vervangen door:

„een strafbaar feit of eene".

d. Fn artikel 588, tweede lid, worden de woorden voor „kan" vervangen door: „Die gevangenisstraf of hechtenis ondergaat of zich wegens een strafbaar feit in verzekerde bewaring bevindt".

Artikel 13.

Het R e g l e m e n t o p d e s t r a f v o r d e -r i n g onde-rgaat de volgende wijzingen. ') (Ned. St. 1896 n<>. 5.)

a. In artikel 12, eerste lid, worden de woorden „in de vorige artikelen" vervangen door: „in artikel 9".2)

b. In artikel 13 vervallen de woorden „vol-gens artikel 32 en 33 der algemeene bepalingen van wetgeving voor Nederlandsch-Indië".

(Sr. 3 v j

c. In artikel 23ö, eerste lid, (I. S. 1901 n°. 15) wordt het woord „overtredingen"

vervangen door: „strafbare feiten".3) 1) Zie ook artikel 6 no. 7.

2) De artt. 10 en 11 Sv. zoomede 23a Sv. worden door de afschaffingsbepaling getroffen.

Zie voor de klachtdelicten van het strafwetboek de artt. 284, 287, 293, 319—323, 332, 335, Ï67, 369, 370, 376, 394.

en 405.

3) De artt. 23 a, b en c zijn door St. 1914 no. 317, jcto. St 1917 no. 377 en 632 vervallen.

d. Artikel 37 wordt gelezen: „leder die als deskundige, genees- of heelmeester daar-toe wordt opgeroepen, is verplicht zijne dien-sten aan de justitie te leenen" (Sr.216,224.)

e. Artikel 39 wordt aangevuld:

in gebiedsdeelen behoorende tot het rechts-gebied van een landgerecht, met de woorden :

„of, overeenkomstig het vastgestelde bij arti-kel 10 bis, in behandeling genomen".

elders, met de woorden : „tenzij de officier van justitie van oordeel is, dat het misdrijf tot de kennisneming van een residentiegerecht behoort, in welk geval hij een en ander met de noodige voorschriften aan den betrokken ambtenaar van het openbaar ministerie doet toekomen '.')

ƒ. De artikelen 52 en 54, tweede lid, ver-vallen.2) ilnv. 13 y'.)

g. Artikel 71, tweede lid, (I. a. 1914 n<>. 641) wordt gelezen :

„Gevangenneming of, zoo de verdachte voorloopig is aangehouden, gevangenhouding kan bij het verleenen van rechtsingang worden bevolen, indien tegen het misdrijf gevangenis-straf van ten hoogste vijf jaren of eene zwaar-dere straf is bedreigd, of indien de rechts-ingang wordt verleend wegens de in de artikelen 282, laatste lid, 296, 303,351, eerste lid, 353, eerste lid, 372, 378, 453 1<>, 454 1°, 455 1°, 459 en 480 van het Wetboek van Strafrecht omschreven misdrijven dan wel wegens medeplichtigheid aan of poging tot de misdrijven in dit artikel vermeld. Voor de toepassing van deze bepaling ten aanzien

1) Ten gevolge van de opheffing van de rechtsmacht in strafzaken van de residentiegerechten op Java en Madoera bij St. 1914 no. 317 jcto. St. 1917 nos 577 en 632 zal het tweede deel van het alternatief van dit artikel geen toepassing kunnen hebben.

2) Art. 51, tweede lid, is vervallen door art. 522 Sr.;

hetzelfde is het geval met de strafbepaling aan het slot van het eerste lid van art. 54. De artt. 52 en 54, tweede lid kunnen dus als overbodig vervallen.

van een minderjarigen persoon, die vóór het begaan van het feit den leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, wordt gaen rekening gehouden met het bepaalde bij ar-tikel 47 van het Wetboek van Strafrecht'.

(Sv. 107.)

Toel. In artikel 71, tweede lid, zijn de mis-drijven omschreven in de artikelen 282, laatste lid, 296, 303, 453 1<>, 454 1<>, 459 en 480 van het Wetboek van Strafrecht bijgevoegd. Deze uitbreiding van de gevallen waarin gevangenneming (ge-vangenhouding) kan worden bevolen, is ontleend aan artikel 86, eerste lid, der Nederlandsche Strafvordering, zooals dit artikel luidt ingevolge de wet van 20 Mei 1911 (Ned. St. n". 130).

Met betrekking tot de woorden „in-dien tegen het misdrijf gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren of eene zwaar-dere straf is bedreigd" vgl. de toelichting van artikel 10 onder c van het ontwerp In verband met de bijzondere toestan-den in Nederlandsch-Indië heeft de com-missie gemeend in afwijking van de Nederlandsche wet gevangenneming of gevangenhouding wegens mishandeling te moeten toelaten. Dit is in overeen-stemming met den bestaanden toestand.

Het misdrijf van lichte mishandeling om-schreven in artikel 352 van het Wetboek van Strafrecht is in het onderwerpelijke artikel niet opgenomen, daar dit misdrijf door den politierechter, landrechter of residentierechter wordt berecht. ')

Landlooperij en bedelarij zijn volgens het Wetboek van Strafrecht overtredingen en kunnen dus niet in artikel 71 der 1) De vermelding van den politierechter en den redsentierechter is nog van belang voor de buiten-beziittingen.

Strafvordering, dat alleen op misdrijven die door den raad van justitie moeten worden berecht, betrekking heeft, worden opgenomen. In Nederland kon dit in ar-tikel 86 der Strafvordering geschieden, omdat de berechting van deze over-tredingen aan de arrondissementsrecht-banken is opgedragen en voor die be rechting dezelfde bepalingen als voor misdrijven gelden. In gevallen van land-looperij en bedelarij zal dus, waar het personen betreft die voor den raad van justitie terechtstaan, geen gevangen-neming kunnen worden bevolen.

Ii. In artikel 81, tweede lid, (l'. S. 1896 n». 178) worden de woorden „de boeten, lijfsdwang en straffen tegen hen bedreigd"

vervangen door: „mitsgaders de bevoegdheid tot het aanwenden van het middel van lijfs-dwang".

i. Artikel 107, derde lid, (I. S. 1867 no. 237 en 1907 n°. 433) wordt gelezen:

„Wanneer het misdrijf valt in de bepaling van artikel 71. tweede lid, en de beklaagde zich in vrijheid bevindt, kan de raad zijne inhechtenisstelling bevelen".

In artikel 107, vierde lid, worden de woor-den „evengemelde gevallen" vervangen door :

„evengemeld geval".

In artikel 107, vijfde lid, worden de woorden

„onder geene dier bepalingen" vervangen door: „niet in de bepalingen van artikel 71, tweede lid".

j . In artikel 135, eerste lid, vervalt het woord „boete". (Inv. 13 ƒ.) '

k. Artikel 137, tweede lid, vervalt.2) li De wijziging houdt verband met het vervallen van de artikelen 52 en 54 tweede lid.

2) Daar het eerste lid van art. 137 niet wordt ge-handhaafd, kon het tweede lid vervallen.

N. B. Ook is niet gehandhaafd de strafbepaling van art. 134, tweede lid; vgl. art. 522 Sr. en art. 14 j , k en I Inv. (bew.)

/. Artikel 167, eerste lid, wordt aange-vuld met de woorden: „behoudens het bepaalde bij artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht".l)

m. Aan artikel 170 (1. S. 1889 no. 149) wordt een tweede lid toegevoegd luidende:

„De vernietiging of onbruikbaarmaking van werktuigen of andere voorwerpen, vervaardigd, geschikt gemaakt of gediend hebbende tot het plegen van een strafbaar feit, kan in het vonnis worden gelast. 2i

n. In de artikelen 183 en 197 vervalt het gedeelte onderscheidenlijk onder 4o. en 8<>.

o. In het opschrift van den Zevenden Titel (I. S. 1901 n». 15) vervallen de woorden

„van overtreding".3)

p. in artikel 199, tweede lid, (I. S. 1901 no. 15) worden de woorden „de aan den beklaagde ten laste gelegde overtreding"

vervangen door: „het aan den beklaagde ten laste gelegde feit".3)

q. In artikel 201, eerste lid (1. S. 1901 n»- 15 worden de woorden „eene gevange-nisstraf" vervangen door: „gevangenisstraf of hechtenis". 3)

r. In artikel 202 (\. S. 1901 no. 15) ver-valt het gedeelte onder 3°.3).

s. In artikel 203, eerste lid, 'I. S. 1901 no. 15) worden de woorden „de in het schriftelijk bevel van oproeping aan den beklaagde ten laste gelegde overtreding' vervangen door: „het in het schriftelijk bevel van oproeping aan den beklaagde ten laste gelegde feit".3)

t. In artikel 225, tweede lid, (l S- 1889 no. 149) vervallen de woorden „bedoeld bij 1) Overgenomen uit art. 214 Ned. Strafvordering.

2) Deze bepaling kan in afwijking van art. 7 der af-geschafte strafwetboeken ook bij overtredingen wor-den toegepast.

3) De hier genoemde titel is sedert geheel ingetrok-ken, zie de noot sub c. In de buitenbezittingen is deze titel niet toepasselijk verklaard.

art. 7 van het wetboek van strafrecht voor de Europeanen en van het wetboek van strafrecht voor Inlanders". (Sv. 170J

a. Artikel 229 vervalt.

v, Artikel 255, tweede lid, (1. S. 1914 n°. à\l) wordt gelezen :

in gebiedsdeelen behoorende tot het rechts-gebied van een landgerecht :

„Die zich daartegen verzetten zullen op bevel van den President van het college verwijderd of naar gelang van omstandighe-den gedurende omstandighe-den tijd der terechtzitting in bewaring gehouden worden".

elders:

„Die zich daartegen verzetten zullen op bevel van den President van het college of van den residentierechter verwijderd of naar gelang van omstandigheden gedurende den tijd der terechtzitting in bewaring gehouden worden" (Sr. 217.) ')

w. In artikel 268 onder 3° wordt na

„klagte" ingevoegd: „of aangifte".

x. Artikel 293 wordt aangevuld met de woorden : „behoudens het bepaalde bij artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht".

ij. Artikel 300, eerste, lid I. S. 1872 no. 131 en 191 n°. 319) wordt gelezen :

„Echter heeft de verzending, ingeval eene strafplaats moet worden aangewezen, niet plaats dan nadat die aanwijzing op het van de stukken vergezeld verzoek van het hoog-gerechtshof door de daartoe bevoegde auto-riteit zal. hebben plaats gehad''.

z. Artikel 301y (l. S n°. 12-4) wordt aan-gevuld met de woorden: „behoudens het bepaalde bij artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht".

1) Het hier bedoelde alternatief is na de invoering;

van de landgerechten over geheel Java enMadoeraniet meer van praktisch belang; voor de buitenbezittingen zal het eerst van belang worden bij de invoering van landgerechten aldaar.

aa. In artikel 332a (I. S. 1872 no. 131, 1901 n». 319 en 1913 n°. 217), derde lid, worden de woorden na „Hooggerechtshof"

vervangen door: „tenzij eene strafplaats moet worden aangewezen, in welk geval de op-zending rechtstreeks aan de daartoe bevoeg-de autoriteit geschiedt".

In artikel 332a, vierde lid, worden de woor-den „de algemeene secretaris" vervangen door: „bedoelde autoriteit" en de woorden ,,aan den Gouverneur-Generaal" door : „hem".

bb. Artikel 333. eerste lid, (I. S. 1872 no. 131 en 1901 no. 319) wordt gelezen:

„De vonnissen waarbij gevangenisstraf van vijf jaren of eene zwaardere straf is opge-legd, mogen niet worden tenuitvoergelegd gedurende den tijd van acht dagen, nadat zij aan den veroordeelde zijn beteekend".

ilnv. 14 a.)

cc. Van artikel 335 wordt de aanhef ge-lezen:

„De vonnissen in zaken van overtreding, in het hoogste ressort gewezen, mogen niet worden tenuitvoergelegd, zoolang:".

dd. In artikel 336, eerste lid, wordt voor het woord , gevangenisstraf" ingevoegd :

„hechtenis of".

ee. In artikel 340, eerste lid, (I. S. 1872 n°. 131) wordt het woord „schavotstraf ' ver-vangen door „doodstraf".

ff. In artikel 343 (I. S. 1872 n0. 131) wor-den de woorwor-den „verbanning en tot dwang-arbeid in of buiten den ketting" vervangen door: „eene vrijheidsstraf" en de woorden

„den Gouverneur-Generaal" door : „de daar-toe bevoegde autoriteit'. (Inv. 14 r).

gg. Artikel 344 wordt gelezen :

„Wanneer iemand, die vroeger tot hech-tenis of tot eene zwaardere straf was wezen, opnieuw tot zoodanige straf is ver-oordeeld, voordat hij de hem bij het eerste

vonnis opgelegde straf heeft ondergaan, zul-len (wanneer op het tijdstip, dat tot de ten uitvoerlegging wordt overgegaan, de eerst opgelegde straf niet reeds verjaard is) de na elkander opgelegde straffen geheel ten uitvoer worden gelegd, te beginnen met de zwaarste", (inv. 14 s, 15 e).

hh. Artikel 347 wordt gelezen :

..De veroordeeling in de proceskosten kan worden ten uitvoer gelegd op de goederen van den veroordeelde, op dezelfde wijze als voor burgerlijke zaken is bepaald". (Inv. 14/, 15/.) iL De artikelen 348 tot en met 352 ver-vallen. (Inv. 14 u. 15 ƒ.)

jj. In artikel 356 worden onder 2° de woor.

den „valsche getuigenis" vervangen door :

„meineed", en onder 3° het woord „dood-slag" door: „moord, doodslag of eenig mis-drijf met doodelijk gevolg" en de woorden

„nog in leven is" door: „of bij de tepaling der straf in aanmerking is genomen, nog in leven is".

kk. In artikel 358, derde en vierde lid, worden de woorden „valsche getuigenis' vervangen door: „meineed".

//. Artikel 364, tweede lid vervalt.

mm. Uit het opschrift der eerste Afdee-ling van den een en twintigsten Titel ver-valt het woord „vrijspraak".

nn. In artikel 400 worden in het eerste lid de woorden „geeneschavotstraf kan" ver-vangen door : „de doodstraf kan niet", in het tweede lid de woorden „eenigeschavotstraf"

door: „de doodstraf", en in het derde lid het woord „schavotstraf door: „doodstraf".

oo. Artikel 420 vervalt. (Sr. 552).

Artikel 14.

Het I n l a n d s c h R e g l e m e n t ondergaat de volgende wijzigingen. ').

1) Zie ook artikel 6 no. 8.

a. In artikel 79, eerste lid, wordt het woord „gevangenis" vervangen door: „hech-tenis".

b. Jn artikel 83 (I. S. 1912 n<>. 455), eerste lid, worden de woorden na „gesteld" ver-vangen door: „indien tegen het feit gevan-genisstraf van ten hoogste vijf jaren of eene zwaardere straf is bedreigd of indien het feit valt in de termen van de artikelen 282, laatste lid, 296, 303, 351, eerste lid, 353, eerste lid, 372, 378, 453 1<>, 454 1<>, 455 lo, 459 en 480 •) van het Wetboek van Strafrecht dan wel oplevert medeplichtigheid aan of poging tot de feiten in dit artikel vermeld. Voor de toepassing van deze bepaling ten aanzien van een minderjarigen persoon, die vóór het begaan van het feit den leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, wordt geen rekening gehouden met het bepaalde bij ar-tikel 47 van het Wetboek van Strafrecht".

(Inv. 13 g en i.)

c. In artikel 92 vervallen de woorden

„tot dwangarbeid in of buiten den ketting' en „door de regeering",

d. Artikel 96 wordt gelezen:

„In strafzaken worden de beklaagde en de getuigen tegen eenen door het districts-hoofd te bepalen rechtsdag opgeroepen. Te dien dage worden de beklaagde en de ge-tuigen gehoord over het aan den eerstge-noemde ten laste gelegde feit en over alle omstandigheden die tot zijn bezwaar of te zijner ontlasting kunnen strekken.

Wanneer de beklaagde bevonden wordt schuldig te zijn aan het hem ten laste ge-legde feit, zal hij worden veroordeeld tot

1) Landlooperij gepleegd door 3 of meer personen in art 505 sub 3o Sr. strafbaar gesteld met hechtenis van ten hoogste zes maanden is hier niet opgenomen, om-dat in dit geval voor Europeanen geen preventieve hechtenis mogelijk is. Zie de toelichting op art. 13 sub. g.

de daarop gestelde straf, behoudens het bepaalde bij artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht.

Indien de schuld niet is bewezen wordt de beklaagde vrijgesproken.

De vernietiging of onbruikbaarmaking van werktuigen of andere voorwerpen, ver-vaardigd, geschikt gemaakt of gediend hebbende tot het plegen van een strafbaar feit kan in het vonnis worden gelast.

e. In artikel 107 (I. S. 1907 n°. 156) vervallen het tweede en derde lid. (Sr. 30.)

ƒ. In artikel 115 worden de woorden na „veroordeeld" vervangen door: „tot de daarop gestelde straf behoudens het bepaalde bij artikel 45 van het Wetboek van Straf-recht", i Inv. 9 c 13 /.)

g. In artikel 116 vervallen de woorden

„van de tegen hem gedane klagte". ') h. Artikel 117 wordt gelezen:

„De vernietiging of onbruikbaarmaking van werktuigen of andere voorwerpen ver-vaardigd, geschikt gemaakt of gediend heb-bende tot het plegen van een strafbaar feit kan in het vonnis worden gelast".

i. Artikel 149 onder 5° wordt gelezen:

„5o die ter zake van meineed, aanzetting tot meineed of van een der misdrijven, waarop in geval van herhaling artikel 486 van het Wetboek van Strafrecht toepasselijk is, is veroordeeld''. (Inv. 10 p.)

j Artikel 253, tweede lid, vervalt.2; k. In artikel 254, tweede lid, vervallen de slotwoorden „indien de opgelegde boete de som van vijf en twintig gulden te boven gaat".3)

/. Artikel 255 wordt gelezen :

„Indien een als getuige opgeroepen per-1) Zie de noot bij art. 13 m.

2) Art. 253 eerste lid is vervallen; vgl. art. 224 Sr.

3) Zie het gewijzigde art. 134 Sv.

9

soon ') zitth schuldig maakt aan het misdrijf van artikel 224 van het Wetboek van Straf-recht, zal de President van den landraad van het voorgevallene door den griffier aanteekening doen houden in het proces-verbaal der terechtzitting en een uittreksel uit dit proces-verbaal aan de tot vervolging bevoegde autroriteit doen toekomen".

m. In artikel 269 vervalt het gedeelte onder 3o. (Vgl, art. I sub bb van St. 1914 no. 641. s n. In artikel 274 (I. S. 1898 no. 66), zesde lid, worden de woorden na „verzonden'' vervangen door: „aan den officier van justitie bij den raad van juistitie binnen welks ressort de landraad gehouden wordt". (Inv. 14 /,)

o. Artikel 305, eerste lid, wordt aange-vuld met de woorden: „behoudens het be-paalde bij artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht '. (Inv. 13 /.)

p. Artikel 307 (I. S. 1909 no. 30), eerste lid, wordt gelezen:

„In de vonnissen, welke eene veroor-deeling, vrijspraak of ontslag van rechts-vervolging inhouden, zal de landraad beve-len, dat de voorwerpen bedoeld in artikel 272 worden teruggegeven aan den in het vonnis met name te vermelden persoon, die naar het oordeel van den rechter daarop de meeste aanspraak heeft tenzij naar wet-telijke voorschriften die voorwerpen worden verbeurd verklaard of de vernietiging of onbruikbaarmaking daarvan wordt gelast".

Aan gemeld artikel wordt een nieuw lid toegevoegd luidende:

„De vernietiging of onbruikbaarmaking van werktuigen of andere voorwerpen ver-vaardigd, geschikt of gediend hebbende tot het plegen van een strafbaar feit, kan in het vonnis worden gelast". 2)

1) Daar art. 224 Sr. voor alle bevolkingsgroepen geldt is het voorschrift van art. 255 algemeen gemaakt.

2) Zie de noot bij art. 13 m.

q. In artikel 321, eerste lid (I. S. 1872 n». 131) worden de woorden ,,een der straffen bedreigd bij de vier eerste nummers van artikel 5 van het Wetboek van Straf-recht voor Inlanders" vervangen door:

„gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren of eene zwaardere straf". (Inv. 13 bb.)

r. In artikel 324 (I. S. 1872 n°. 131) worden de woorden ,.wegzending naar een oord van ballingschap en die tot dwangarbeid in of buiten den ketting"

vervangen door: „eene vrijheidsstraf" en de woorden „den Gouverneur-Generaal"

door: „de daartoe bevoegde autoriteit".

(Inv. 13 ff.)

s. In artikel 325 (I. S. 1899 n°. 227) wordt het woord „gevangenis" vervangen door „hechtenis". (Inv. 13 gg, 15 e.)

t Artikel 328, eerste lid, wordt gelezen :

„De veroordeeling in de proceskosten kan worden ten uitvoer gelegd op de goederen van den veroordeelde". (Inv. 13 hh, 15 ƒ.)

u. De artikelen 329, 330, 331, en 343 vervallen, (Inv. 13 nt 15 ƒ.)

v. In artikel S67, eerste lid, vervallen de woorden na „ten uitvoer gelegd". ')

w. Artikel 370, derde lid, wordt gelezen:

„Bij schuldigverklaring zal de resident den beklaagde veroordeelen tot de op het feit gestelde straf, behoudens het bepaalde bij artikel 45 van het Wetboek van Straf-recht". 2)

In gemeld artikel wordt tusschen het derde en vierde lid een nieuw lid ingevoegd, luidende:

„De vernietiging of onbruikbaarmaking van werktuigen of andere voorwerpen,

ver-1) Het geheele lid was reeds door de invoering der landgerechten over geheel Java en Madoera vervallen.

Vgl. St. 1914 no. 317 jcto 1917 nos 577 en 632.

2) Art. 370 is vervallen. Zie de vorige noot.

vaardigd, geschikt gemaakt of gediend hebbende tot het plegen van een strafbaar feit, kan door den resident worden gelast".1)

vaardigd, geschikt gemaakt of gediend hebbende tot het plegen van een strafbaar feit, kan door den resident worden gelast".1)

In document ƒ Mr. F. C. HEKMEIJER. (pagina 126-192)